Natievorming
Na Napoleontisch Frankrijk te hebben verslagen, vestigden de
conservatieve monarchieën van Oostenrijk, Groot-Brittannië, Pruisen en
Rusland op het Congres van Wenen (1814-1815) een collectief
veiligheidssysteem dat ertoe bijdroeg dat er vijftig jaar lang geen grote
interstatelijke oorlog plaatsvond in Europa. Op binnenlands vlak
probeerden ze de orde te herstellen en de verspreiding van sociale,
economische en democratische hervormingen, die hun oorsprong vonden
in de industriële revolutie en de Atlantische revoluties aan het einde van
de 18e eeuw, te beperken. Buiten Europa droeg het Europese Congres
systeem van diplomatieke conferenties er toe bij dat de grote Europese
mogendheden bij het vergroten en beschermen van hun invloedssferen –
zoals in het Ottomaanse Rijk – onderlinge conflicten niet uit de hand lieten
lopen.
Zoals jullie tijdens de laatste week van de cursus Vroegmoderne
Geschiedenis hebben geleerd, bleek de opkomst van nieuwe politieke
ideologieën zoals socialisme, liberalisme en nationalisme moeilijk te
onderdrukken. In 1848 resulteerde deze in verschillende Europese landen
in liberale en nationalistische revoluties die door de heersende
conservatieve elites met harde hand werden neergeslagen. Om de
onvrede onder de bevolking te beteugelen begonnen reactionaire en
gematigde krachten datzelfde nationalisme vervolgens te gebruiken als
een verenigend politiek instrument. Dat werd niet alleen zichtbaar bij de
eenwording van Italië en Duitsland, maar ook bij de modernisering van het
tsaristische Rusland.
Hoorcollege: Uit de diepten van de negentiende eeuw
Onderzoeksvraag: Wat kunnen we vandaag-de-dag leren van de
bestendigheid van internationale orders?
- Export van geweld naar andere werelddelen kan niet samen met
wereldvrede
- Systemen zijn even duurzaam als de mensen die erin geloven; als
men niet meer gelooft, stort het systeem in (bijvoorbeeld de
telegrafie)
De internationale relaties die wij hedendaags kennen werden volgens
Jurgen Osterhammel (Transformation, 2015) geboren in de negentiende
eeuw. Dit werd mogelijk door de uitbarsting van de Eerste, Tweede en
Koude Oorlog, waar politieke patronen worden bepaald door diplomatieke
belangen en niet langer rond dynastieke belangen draaien. Niet alleen
historici zien dit zo, maar ook politici als Henry Kissinger, die in zijn
proefschrift (A World Restored) stelt dat de negentiende eeuw een periode
van diplomatieke simpelheid kent. Het daaraan verbonden internationale
systeem kan ook wel gedefinieerd worden als de regels die internationale
betrekkingen vormgeven en de praktijken waarmee deze betrekkingen
vorm worden gegeven (Schroeder, The Transformation of European
Politics 1763-1848). Belangrijk om hierbij op te merken is echter dat deze
1
,geen vaste structuur kennen, maar door de negentiende eeuw heen
veranderen.
Europa bevond zich in 1813 op ground zero, waarbij het continent
geruïneerd was door de twintigjarige oorlogvoering. Amsterdam vond
zichzelf hierbij het wereldcentrum, met onder andere de wereldkaart in
Paleis de Dam; deze opstelling veranderde echter met de invoering van
Napoleons continentale stelsel. Met deze invoering moest de handel met
Engeland beperkt worden, waardoor Amsterdam beperkt werd door de
daaraan verbonden handelsbeperkingen, waardoor het inwonersaantal
daalde. Een nieuw internationaal systeem moest hierin de oplossing
bieden, onder andere door de samenvoeging van Holland en België;
hiermee werd een grotere politieke macht gecreëerd tegenover Frankrijk,
waarmee vrede gegarandeerd werd. De Orde van 1815 stelden overige
fundamenten vast, onder meer de ‘legitieme’ koninklijke macht, de
verdedigingswerken rond Frankrijk, ‘redelijke’ (om zo een eventuele
revolutieontketening te voorkomen) herstelbetalingen en koloniale uitruil,
waarmee koloniën ‘terug’ werden gegeven aan de oorspronkelijke staten.
Daarnaast waren er diverse diplomatieke fundamenten, onder meer de
Slotakte van Wenen (9 juni 1815; ook wel de ‘founding act of an informal
community of states’, Gherbas), het Tweede Verdrag van Parijs (november
1815; ook wel de ‘persistent effort in peacetime’, waarmee staten zich
herhaaldelijk voor vrede inzetten middels multilateraal overleg, De Graaf),
de Heilige Alliantie (26 september 1815; als spirituele invulling aan de
nieuwe orde in Europa), de ‘formalisering’ van diplomatie (met
voornamelijk mannelijke invulling, desondanks de grote rol van vrouwen
met hun politieke salons in de voorgaande eeuwen) en de discussie rond
slavenhandel, Joodse rechten, de Rijn (met bevordering van handel)
piraterij, machtsbalans, collectieve veiligheid en gematigdheid tijdens het
Congres van Wenen (1815). Dit systeem was echter sterk hiërarchisch:
bovenaan stonden grootmachten (Groot-Brittannië, Rusland, Oostenrijk en
Pruissen), gevolgd door de ‘middenmachten’, die overigens geen ‘echte’
macht behielden, (Nederlanden, Spanje, Portugal, Sardinië), eindigend
met de kleine machten (Hanzesteden en Italiaanse staatjes). Staten
buiten Europa werden gezien als onbeschaafd en werden buitengesloten,
onder andere het Ottomaanse Rijk.
Angsten binnen Europa waren onder meer de angst voor oorlog,
revoluties, terreur (met chaos, regicide en onteigening) en hegemonie
gebaseerd op Napoleon. De echte chaos ontstond echter op 10 april 1815
met de vulkaanuitbarsting in Indonesië. Dit resulteerde in een enorme
aswolken en ontketende de Romantiek (‘natuur als overweldigende
kracht’), met literatuur als Frankenstein en Wuthering Heights. Verder
breken er in 1820 revoluties uit wegens onvrede onder de ‘normale’
bevolking, als eerst in Spanje Portugal, Napels en Griekenland. Daarnaast
vonden er diverse ‘revolutionaire’ acties plaats: Duc de Berry, de neef van
de Franse koning, wordt vermoord en de Cato Street Conspiracy, het plan
om alle ministers te vermoorden, ontstaat in Engeland. Deze
revolutionairen streden voor een grondwet, burgerlijke vrijheden, politieke
posities, nationalisme en een internationaal systeem. Dit leidde tot de
samenkomst van grootmachten om achter de revoluties een punt te
2
,zetten, onder meer in de Congressen van Troppau (1820), Laibach (1821)
en Verona (1822). Griekenland was echter een uitzondering van deze
onderdrukkingen: in plaats van een revolutie, noemde zij hun ‘uitbarsting’
een oorlog tegen de islamieten uit het Ottomaanse Rijk. De Grieken wilde
zodoende een Europese interventie, waarin president Mavrokordatos
Groot-Brittannië beloof om onafhankelijk te blijven. Op de Conferentie van
Londen (1827) werd bepaald dat er een zeevloot in te stellen, om de
Ottomanen te blokkeren. Het moest een vreedzaam initiatief blijven, maar
dit werd desondanks beloftes niet voltrokken. Gevolgen van deze
revoluties waren afstemmingen van afspraken, gecontroleerde
verandering, samenwerking middels competitie en consequenties voor
buitengesloten machten.
De Sultan van het Ottomaanse Rijk was het echter niet eens met de
gesloten verdragen: binnen het Congres van Aken (1819) was geen
vertegenwoordiging van het Ottomaanse Rijk, desondanks wilden
Europese grootmachten de affaires van buitengesloten staten bepalen.
John Quincey Adams stelt derhalve dat “[we] not only [need information]
of their acts, but of their intentions – not only of their final decisions, but
of the propositions of each of their members.” Zodoende ontstaat er
kritiek op buitensluiting, angst voor inmenging, tegenstand, onder meer
middels de Monroe Doctrine (1823). Met deze doctrine werd vastgesteld
dat het Europees Congressysteem niet langer invloed op het westen
mocht hebben – andersom gelde dat Amerika zich niet mocht inmengen
met Europese diplomatie. Desondanks had de buitenwereld weldegelijk
invloed binnen Europese diplomatie, onder meer met de protesten tegen
de piraterij. Viceadmiraal William Sidney Smith richtte een eigen
ridderorde op, waarmee hij de Europese machten middels een ‘kruistocht’
probeerde te beïnvloedde om zich in de strijd tegen piraterij te mengen
(ook wel: ‘crusade, cleanse and civilise’). Dit had weldegelijk zin: Groot-
Brittannië en Nederland bombardeerde Algiers, om hen zo te dwingen de
christelijke slavernij af te schaffen. Vervolgens veroverde Frankrijk Algiers
in juni 1830 om ‘internationale vrede’ binnen Europa te verschaffen, wat
het begin was van het 100-jarige Frans imperialisme in Algiers. Er waren
echter ook stemmen voor verandering, onder meer door Jules de Polignac.
Polignac wil ‘a different order of ideas’ buiten Europa (oftewel: regels die
in het continent worden opgesteld, tellen niet buiten Europa), wat leidde
tot meerdere Conferenties, onder meer over Algiers, waarmee de
verovering werd gerechtvaardigd en de veroveringsdrift op de niet-
Europese gebieden werd gericht. Ook ontstonden er diverse revoluties in
1830, onder meer in België (met de Belgische Opstand), Frankrijk (met de
afzetting van de koning) en Duitsland (met de kritiek rondom
congressystemen). Zodoende leek de schim van de Franse Revolutie terug
te zijn, wat het einde van het congressysteem inhield.
Ondanks de stelling van Eric Hobsbawm (Age of Revolution) dat “the
revolutions of 1830 destroyed [the Congress System] utterly, for they
affected not merely small states but a great power itself, France,”
betekende dit niet het einde van het congressysteem. In plaats hiervan
kwam er meer verbondenheid onder burgerlijke diplomaten, conferenties
van professionals en de directe link met imperialisme, door de verbonden
3
, status en macht. John Darwin spreekt ook wel over een “supercharged
Europa.” Echter veranderde het imperialisme wel, onder andere door
meer territoriale controle, waarmee nederzettingskoloniën gesticht
werden en heersers eventuele onruststokers naartoe konden sturen, om
zo Europese vrede te bewaren. Ook waren er veranderingen op het gebied
van vrijhandel en uitbuiting en belasting (met de introductie van het
Cultuurstelsel in 1830). Zodoende is 1830 niet het ‘einde’ van
internationale betrekkingen, onder meer te zien aan de Krimoorlog (1853-
1856), waarmee de Europese vrede herhaaldelijk werd bedreigd, de
‘Eastern Question’ (het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk, waar een
potentiële continentale oorlog fataal zou kunnen zijn) en het Congres van
Parijs (1856). Binnen dit Congres werd vastgesteld dat het Ottomaanse
Rijk een grootmacht zou blijven, om zo de ‘Eastern Question’ op te lossen,
en dat oorlogsrecht op zee wordt afgestemd middels de Donaucomissie.
Maartje Abbenhuis stelt hierbij dat sommige historici de ‘uiteenvalling’
van Congressen accepteren, omdat zij niet kunnen inzien dat het
Congressysteem flexibel is.
Oorlogen als de Italiaanse en Duitse eenwordingsoorlogen waren
erg kortdurend; dit had echter te maken met de koloniale consequenties,
waarmee Duitsland enige koloniën wilde bevangen. Een fatale Europese
oorlog werd voorkomen middels de Berlijnse Conferentie (1884-1885),
waardoor grootmachten niet hoefden te vechten om koloniën te
bemachtigen. Aangezien er in Afrika weinig plek overblijft, kan worden
gesteld dat het imperialisme begrenst raakt, waardoor Europese
grootmachten tegen elkaar vechten. Dit is ook wel een ‘Sociaal-
Darwinistisch’ idee te noemen, wat stelt dat imperialisme een laatste
poging is om ‘uitsterving’ te voorkomen. Ook werd nationalisme gezien als
massafenomeen, waarmee imperialisme aan grondslag stond en
propaganda snel kon worden verspreid. Dit had ook te maken met de
verbetering van communicatietechnieken en het omgaan met crises
(onder meer te zien aan de moord op President Lincoln in 1865 en Tsaar
Alexander II in 1881, die respectievelijk na 13 dagen en 12 uur bekend
waren). Tijdens de oorlog werden telegraafkabels echter doorgeknipt,
waardoor grootmachten werden beangstigd werden voor samenwerking,
waardoor iedere staat hun zelfstandige kabels leggen (onder meer te zien
aan Britse ‘all-red routes’). Koloniale kwesties, Europese spanningen en de
Marokko-crisis versterkte deze verdeeldheid; een compromis werd echter
gezien als zwakte en zodoende ontstond er in de pres een
oorlogsstemming. Als Europa verdeeld wordt in twee blokken (Triple
Alliance versus Triple Entente) wordt deze oorlogsstemming definitief.
Werkcollege 24 apr.
Het Europese concert was een samenwerking tussen Europese
grootmachten, met nadruk op orde (zowel militaire, internationaal als
nationaal; dit laatste als antirevolutionair) om hiermee de vooroorlogse
chaos te restaureren, imperialistische ideologieën en de oprichting van
een (collectief) Europees veiligheidssysteem (om nog een
‘Napoleontische’ revolutie, grote oorlog of terreur te voorkomen). Het kan
ook wel gedefinieerd worden als Europees speelveld van grootmachten.
4