Fysieke ziektes zijn vaak makkelijk te meten -> lichamelijke verstoringen kunnen gemeten worden en
van daaruit kan er een behandeling gestart worden.
Mentale stoornissen zijn hierin anders, vaak geen lichamelijke verstoringen, hierdoor moeilijk om te
zien wat er precies aan de hand is.
Mentale stoornis = verstoringen in gedrag, gevoelens en gedachtes, waarbij objectieve metingen niet
mogelijk zijn.
Er zijn vier manieren hoe normaal (typisch) gedrag vs abnormaal (atypisch) gedrag geclassificeerd kan
worden:
Normaal als absentie van een stoornis -> mentale gezondheid perspectief classificaties van
een stoornis wordt hierbij door clinici opgesteld.
- Normaal gedrag positief kwaliteit van leven, functioneert goed in verschillende contexten,
vrij van invaliderende symptomen van een stoornis.
- Abnormaal gedrag negatief kwaliteit van leven, functioneert slecht, symptomen die een
patroon vormen van psychopathologie, die binnen een klinische classificatie past.
Hierbij kijken we naar de vier D’s:
1. Dysfunctie belemmeren functioneren dagelijks leven, bijv. behouden van een baan.
2. Distress (onrust/leed) onrustige/angstige gevoelens dat voor emotionele/fysieke pijn
zorgt.
3. Deviance (afwijking) afwijkend gedrag van culturele/sociale normen, bijv. het horen
van stemmen.
4. Danger (gevaar) bijv. suïcidale neigingen of uiting van agressue.
Hoe meer gedrag van de vier D’s voorkomt, hoe abnormaler het gedrag is.
Normaal als statistisch gemiddelde wanneer je binnen bepaalde extremen valt, kan dit wijzen op
een stoornis. Dit is overigens niet altijd het geval, als je bijv. een hoog IQ hebt, dan betekent dit niet
meteen dat je een stoornis hebt.
- Normaal gedrag dat plaatsvindt in de meerderheid van de populatie.
- Abnormaal gedrag dat plaatsvindt in de minderheid van de populatie.
Normaal als een ideaal of gewenste staat kijkt naar het gedrag dat van iemand verwacht wordt
op basis van zijn leeftijd, gender en culturele categorie.
- Normaal voldoen aan socio-culturele standaarden van de gezonde psychologische
ontwikkeling. Deze verschillen per leeftijd, gender en cultuur en de verwachtingen hierbij.
- Abnormaal het niet behalen van deze standaarden.
Normaal als een succesvolle adaptatie hierbij houdt adaptatie de vaardigheid van een persoon is
om zich aan te kunnen passen aan zijn or haar omgeving.
- Normaal succesvolle adaptatie (adequaat of optimaal), waarbij het individu flexibel en
effectief handelt met de verschillende mogelijkheden en moeilijkheden in het dagelijks leven.
- Abnormaal slechte adaptatie, geen aanpassing aan omgeving/effectief en flexibel handelen
naar omgeving.
,Vaak is er een groot grijs gebied binnen het maken van een onderscheid tussen normaal en
abnormaal gedrag en hangt classificatie van het gedrag af van de observeerder, instrument of
situatie. Kennis van de normale ontwikkeling is altijd noodzakelijk.
Psychopathologie = intense, frequente en/of aanhoudende maladaptieve patronen van emotie,
cognitie en gedrag. Kijkt naar huidige problemen, als een snapshot.
Ontwikkeling psychopathologie = plaatsvinden van maladaptieve patronen in de context van
typische ontwikkeling die resulteren in huidige of potentiële belemmering van baby’s, kinderen en
adolescenten. Kijkt naar problemen over de tijd heen, als meerdere snapshots.
Epidemiologie = frequentie en patronen van stoornissen.
Prevalentie = proportie van een populatie met een stoornis.
Incidentie = snelheid van nieuwe casussen die zich voortdoen.
Levensloop prevalentie = de helft van alle casussen start de stoornis bij de leeftijd van 14 jaar en drie
vierde bij leeftijd 24 jaar. Angst- en impulscontrole stoornissen starten rond de 11 jaar,
middelengebruik (rond 20) en stemming (rond 30) stoornissen starten vaak pas in volwassenheid.
Stigma = stereotypen, vooroordelen en discriminatie tegenover mentale gezondheid problemen.
Hierbij zijn er verschillende niveaus: publiek (wat de maatschappij over stoornissen vindt),
gepersonaliseerd (eigen houding van een individu tegenover anderen) en zelf-stigma (ook wel
internaliserende stigma; geloven van stigma/negatieve ideeën vanuit de maatschappij over jezelf).
Stigma kan het zoeken van hulp reduceren.
20% van kinderen met problemen krijgen formele begeleiding en 35% maakt gebruik van informele
diensten (bijv. leraren).
Waarom wordt er zo weinig hulp gezocht?: stigma/geen vertrouwen in het systeem,
ontkenning of geloven dat problemen vanzelf weggaan en structuur van het systeem (lange
wachtlijsten, hoge persoonlijke kosten).
Dit is zonde, 80% van kinderen met problemen zijn behandelbaar. Daarnaast wordt de negatieve
impact van problemen groter wanneer ze voor langere tijd onbehandeld blijven. 20% van de kinderen
met chronische stoornissen zullen: levenslange moeilijkheden ervaren, minder vaak school afmaken
en hebben meer sociale problemen en psychiatrische stoornissen.
Er zijn verschillende theoretische modellen die inzage geven in de etiologie van een stoornis.
Psychopathologie is complex, waardoor er vaak gebruik wordt gemaakt van multi-dimensionele
modellen.
Er zijn twee typen modellen:
- Discontinueel (categorisch) begrensde en kwalitatieve verschillen tussen normale en
abnormale ontwikkeling.
- Continue modellen (dimensioneel) geleidelijke schaal van normaal naar abnormaal.
Fysiologische model (abnormale) fysiologische basis van psychologische processen.
Brein ontwikkeling: we hebben als baby veel connecties. Naarmate we ouder worden, verliezen we
heel veel connecties -> pruning = competitief verlies van synapsen (use it or lose it), waarbij er
,minder, maar wel sterkere en snellere paden overblijven. Pruning is afhankelijk van je omgeving en in
welke situaties je belandt -> omgeving-afhankelijke plasticiteit.
Interacties met de omgeving kunnen dus zorgen voor de ontwikkeling van psychopathologie. Dit
wordt uitgelegd door het diathesis-stress model:
- Diathesis predispositie, fysieke kwetsbaarheid, bijv. bepaalde genen waardoor je eerder
depressie ontwikkelt.
- Stress fysiek of omgeving. Bepaalde ervaringen die ervoor kunnen zorgen dat
psychopathologie zich ontwikkelt, bijv. sociale uitsluiting. Dit in combinatie met een
kwetsbaarheid voor depressie (vanuit genen) kan de ontwikkeling van klinische depressie
ontwikkelen.
Binnen dit model interacteren de diathesis en stress met elkaar en ze kunnen dus samen zorgen voor
de ontwikkeling van een stoornis.
Veerkrachtige individuen = functioneren goed, ook bij negatieve ervaringen.
Differentiële gevoeligheid (susceptbility) = soms kunnen kwetsbare individuen (bijv. met een
kwetsbaarheid om depressie te ontwikkelen), zich beter ontwikkelen in een goede omgeving dan
minder gevoelige individuen.
Een paar aannames binnen dit model:
1. Alle psychologische eigenschappen zijn genetisch beïnvloed.
2. Geen eigenschappen zijn 100% erfelijk.
3. Genetische invloed wordt veroorzaakt door veel verschillende genen met kleine effecten.
4. Omgeving heeft ook invloed.
Gene-by-environment (G x E) = samenspel tussen genetische aanleg en omgevinginvloeden.
Gene-by-environment-by-time (G x E x T) = tijd wordt toegevoegd als derde factor. De interactie
tussen genen en omgeving verandert over de tijd. Bijv. een kind met genetisch aanleg voor
risicogedrag kan dit vooral vertonen tijdens adolescentie, maar hier in de kindertijd nog geen last van
hebben.
Er zijn verschillende G x E effecten/correlaties die plaats kunnen vinden:
- Passieve correlaties kinderen worden blootgesteld aan omgevingen die worden verzorgd
door hun genetisch gerelateerde ouders -> intelligente ouders voedden intelligente kinderen
op, doordat ze worden blootgesteld aan educatie mogelijkheden.
, - Actieve correlaties kinderen selecteren of creëren hun eigen omgevingen als een functie van
hun genetische achtergrond -> extraverte kinderen spelen vaker met anderen kinderen.
- Evocatieve correlaties kinderen ervaren verschillende reacties op hun genetische beïnvloede
emoties of gedrag -> hoog angstige kinderen worden afgeschermd voor stressvolle situaties
door hun ouders of leraren/kinderen met hyperactief gedrag worden vaker bestraft,
waardoor ze bepaalde sociale cognities gaan ontwikkelen.
- Differentiële gevoeligheid voor omgeving/ervaringen de genetische gevoeligheid van een
kind op bepaalde omgevingen heeft invloed op de uitkomsten van een kind -> genetische
kwetsbare kinderen hebben slechte uitkomsten in slechte omgevingen en excellente
uitkomsten in goede omgevingen.
Psychodynamisch model vroege psychodynamische modellen waren wetenschappelijk dubieus.
Hedendaagse psychodynamische modellen focussen zich op:
- Onbewuste processen.
- Mentale representaties van de zelf, anderen en relaties.
- Subjectieve ervaringen.
- Oorsprong van (a)typische personaliteit vindt zich terug in de vroege kindertijd
(ontwikkelingsmoeilijkheden).
Gedrag- en cognitieve model
Gedragsmodellen = omgeving heeft krachtige invloeden op de ontwikkeling van personaliteit en
psychopathologie. (A)typisch gedrag wordt gecreëerd door leerprocessen (als bekrachtiging/straf).
Focust zich op observeerbaar gedrag.
Cognitieve modellen = focust op processen in de geest en cognitieve ontwikkeling (Piaget).
Cognitieve gedragstherapie = problemen proberen te minderen door de manier van denken en
gedragen van een individu te veranderen.
Humanistische model benadrukt persoonlijk, betekenisvolle ervaringen, innerlijke motieven voor
gezonde groei en de doelrijke creatie van het zelf.
Verschilt van andere modellen doordat dit model: bewust is (ipv onbewust) en de nadruk legt op
positieve psychologie en persoonlijke eigenschappen (ipv negatieve persoonlijke eigenschappen).
Wanneer er psychopathologie plaatsvindt is er een interferentie/onderdrukking van de behoefte om
een doelrijke zelf te creëren, waardoor er problemen voorkomen.
Familie en systeem model begrijpen van personaliteit en psychopathologie van een kind op basis
van familie dynamieken. Hierbij wordt er gekeken naar de gedeelde en ongedeelde omgeving van
het individu en eventuele broers/zussen. Diagnosticering en behandeling legt de focust op het kind
binnen de familie setting.
Sociocultureel model cultuur heeft invloed op de ontwikkeling,
bijv. gender, etniciteit en socio-economische status.
Bronfenbrenner’s ecologische model = een individu heeft
verschillende omgevingen waarin deze zich bevindt:
- Micro directe en persoonlijke niveau, dagelijks contact.
Bijv. ouders, vrienden.