Schriftelijk openboek examen
Best begrippenlijst per les
Theorie- en toepassingsvragen (bv. observatie van een filmpje met
interpretatievragen)
Rode draad in dit vak:
SITUERING IN HET GRONDPLAN
Micro: In de grondvormen (van Ter Horst)
Je observeert terwijl één van de grondvormen bezig is. (Bv. Je zit samen
aan tafel en je gaat iemand observeren, omdat die problemen heeft met
eten.)
Meso: Kan ook invloed hebben.
Bv. school heeft als ‘meso-systeem’ een impact op het gedrag bij jongeren
KRITISCH DENKEN
Verschillende soorten kritisch denken
Kennis nodig
Verschil tussen denken en gedrag
…
= vermogen om zelfstandig te komen tot weloverwogen en beargumenteerde
afwegingen, oordelen en beslissingen. Hiervoor zijn denkvaardigheden
noodzakelijk. Kritisch denken betekent dat je informatie niet zonder meer
accepteert.
Kritisch denken betekent dat je redeneert en reflecteert voordat je een
standpunt inneemt of een besluit neemt hoe te handelen en dat je kunt
verklaren waarop dat standpunt/besluit is gebaseerd.
- Actieve vaardigheid
- Verstandig oordelen (redeneren, onderzoeken…)
- Afstand van emoties
- Verruimde denkwijze: kijken vanuit andere perspectieven
- Destructief: vernietigt 1ste mening, vooroordeel…
In de vraag “wat zie je”:
We maken meteen verhalen op basis van ons referentiekader.
Anders van de objectieve waarneming!
Belang van kritisch denken:
1
,Thuis doen
KRACHT VAN WOORDEN:
- Woordkeuze bepaalt de lading
(Bv. Jan komt agressief thuis <> Jan komt binnen en gooit zijn rugzak op
de vloer…)
- Impact van woorden op de cliënt
EEN ‘BEELD’ VAN EEN MENS
- Positieve en negatieve vooroordelen
We merken de helft van de prikkels niet op, want er komen ‘te veel’ prikkels
binnen (waarneming). Terwijl bij observering stelt iedereen hetzelfde vast.
Waarnemen <> observeren
Waarnemen: voortdurend opnemen van prikkels, veel dringen niet door, niemand
kan garanderen dat we hetzelfde waarnemen, gevoelens zijn bepalend…
Fouten bij observaties:
1. Situatie belemmert observatie (bv. te veel lawaai)
2. Vanuit de observator zelf (Wat je zelf graag observeert, zal je eerder zien.)
Dingen kunnen je opvallen door verschillende redenen
Dingen die je wilt/nood aan hebt, zullen eerder opvallen (bv. een
croissant wanneer je honger hebt)
Verschil tussen observeren en waarnemen:
Observeren gebeurt met een doel!
Referentiekader van de beeldvorming
3 lagen:
1. Individuele laag: eigen persoonlijkheid
2. Laag van de sociale groep
Verschillende sociale netwerken
Subculturen met eigen beeld van de mens
3. Culturele laag:
Waarden en normen
Gedeeld begrip/ ‘common sense’
LES 23/04
PPT hoofdstuk 1
2
, 1.5 HET TUSSENMENSELIJKE
= het is eigen aan ons/de mens om intermenselijke/tussenmenselijke relaties te
hebben
Band/communicatie tussen mensen
(Interactie gebeurt automatisch tussen mensen
Interactie in sociale groep: belangrijk voor ontwikkeling sociale
vaardigheden
Wij moeten deze sociale vaardigheden kunnen interpreteren.)
1.6 CO-REGULATIE
= Hoe je onder elkaar gaat reguleren wat er moet gebeuren
= proces waarbij twee of meer mensen, meestal een volwassene en een kind,
samen (emoties) reguleren
Draagt bij aan sociale vaardigheden
<>zelfregulatie (tegenovergestelde)
1.7 DE RELATIONAL FRAME THEORY
Ons brein vult spontaan van alles in
We kijken naar het geheel.
Bv. Tekst nalezen: lees woorden van rechts naar links, dan verliest de zin
betekenis en zie je de woorden op zich.
Als het iets is wat we kennen, is het duidelijk, maar als we iets niet
herkennen gaat onze fantasie aan de slag:
VB: (schildersezel? Tafel?...)
Uit de ppt:
3