Ontwikkelingspsychologie
Wat is ontwikkelingspsychologie?
Andere naam is levenslooppsychologie
De wetenschap die gedrag bestudeert van de mens in de verschillende levensfasen
Zowel groei, als verandering, als stabiliteit wordt bestudeerd
De thematische gebieden / hoofdcategorieën
De fysieke ontwikkeling
De cognitieve ontwikkeling
De sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling
De verschillende levensfasen
Afgebakende periodes in het leven van mensen
Elke periode heeft zijn eigen kenmerkende gedragingen
De fasen (zijn ook de hoofdstukken):
- De prenatale periode
- De geboorte / de eerste 6 maanden
- 6 maanden tot 2 jaar (baby – dreumes)
- 2 jaar tot 6 jaar (peuter – kleuter)
- 6 jaar tot 12 jaar (basisschooltijd)
- Puberteit / adolescentie
- Jongvolwassenheid (20 – 40 jaar)
- Rijpere volwassene (40 – 60 jaar)
- Oudere volwassene (60+)
- De dood
Hoofdstuk 1 – De prenatale periode
Lichamelijke ontwikkeling
Bij lichamelijke ontwikkeling is onderscheid te maken tussen fylogenese en ontogenese ontwikkeling.
Ontogenese is ontwikkeling van het specifieke individu (omgeving) en fylogenese ontwikkeling is
ontwikkeling van de soort (erfelijkheid)
De (prenatale) ontwikkeling hangt af van drie factoren
Groei, toename van cellen en toename van lengte en gewicht: sterk erfelijk bepaald /
omgeving (zoals voeding) beperkte invloed
Rijping, het in staat zijn om nieuwe functies te vervullen en is een lichamelijk proces: sterk
erfelijk bepaald (fysieke kenmerken van persoon en psychische factoren) / omgeving
beperkte invloed
Leren: zowel erfelijkheid als omgeving sterke invloed
De mens(elijke biologische ontwikkeling) begint bij conceptie, bevruchting van vrouwelijke eicel door
mannelijke zaadcel. De bevruchte eicel noem je de zygote. Zygote deelt met hoge frequentie in een
paar dagen tot een morule. Na een week zijn er 100 tot 150 cellen. Hieruit ontstaan placenta,
navelstreng en vliezen. Hoe iemand zich ontwikkelt, is afhankelijk van zowel nature (= erfelijke
bepaaldheid) als nurture (= omgevingsinvloeden)
Het eerste trimester
,Eerste trimester bestaat uit twee periodes: de eerste twee weken waarin de innesteling plaatsvindt
van de bevruchte eicel in de baarmoeder en de volgende zes tot tien weken. Eerste twee weken
noem je germinale fase. Eén cel deelt zich daarin tot biljoen cellen. Zowel zaadcel als eicel bevatten
elk 23 chromosomen die direct na conceptie samensmelten en samen erfelijk materiaal vormen voor
ongeboren mens. Hieruit zal embryo zich ontwikkelen.
Tijdens de volgende periode van zes weken ontwikkelen zich het centrale zenuwstelsel, de ogen, het
hart, de oren, de tanden, het gehemelte en de externe genitaliën. Vanaf derde week van
zwangerschap begint brein te vormen. Boven wervelkolom ontstaat hersenstam, waarin kleine
hersenen gaan groeien. Later ontstaan daaruit ook middenbrein en voorbrein. Eerste drie maanden
zijn zeer bepalend voor verdere ontwikkeling. Na twaalf weken is structurele uitbouw van organisme
volledig bereikt en spreek je van de foetus. De twee periodes van dit eerste trimester noem je samen
embryonale fase.
Het tweede trimester
In tweede trimester gaat foetus bewegingen maken. Dit trimester loopt van derde tot en met
zevende maand. In deze maanden ontwikkelen zich de meeste reflexen. De reflexen geven onder
andere informatie over het functioneren van de hersenen. Aan einde van vijfde maand zijn bijna alle
hersencellen aangemaakt die het kind na de geboorte nodig heeft. Dan worden meer ingewikkelde
functies zoals zintuigen ontwikkeld.
Het derde trimester
Derde en laatste trimester kenmerkt zich vooral door een snelle gewichtstoename van de foetus.
Vanwege toenemende omvang kan foetus zich steeds moeilijker bewegen en gaat hij een vastere
positie innemen, meestal met hoofd naar beneden. Laatste maanden voor geboorte kan foetus
allerlei externe prikkels onderscheiden, zoals geluiden en licht.
De ontwikkeling van de reflexen
De embryo (< 12 weken oud) / foetus (> 12 weken oud) ontwikkelt in de baarmoeder allerlei
reflexen. Reflexen zijn onbewuste en automatische reacties op een prikkel of verandering in de
omgeving. Reflexen komen voort uit natuurlijke instinct om te overleven.
Reflexen hebben de volgende kenmerken:
- Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen. Deze bewegingen zijn een reactie op een
prikkel.
- Reflexen geven informatie over het functioneren van het centrale zenuwstelsel. Daarom
moet arts de reflexen onmiddellijk na de geboorte controleren.
- Reflexen worden bestuurd door de hersenstam. Een aantal reflexen verdwijnt later weer.
Is noodzakelijk omdat deze reflexen de doelgerichte bewegingen op ongelegen
momenten kunnen verstoren.
Ongeboren mens kent acht reflexen. Deze reflexen komen tot stand in de baarmoeder en geven
informatie over ontwikkeling:
1. De uterine withdrawal reflex: het terugtrekken van het lichaam bij het prikkelen van de
tenen. Reflex ontstaat tussen vijfde en zevende week en verdwijnt in 32 ste week voor de
geboorte.
2. De Morereflex: als een baby schrikt, opent het de vingers en de armen en spreidt het de
benen. Vervolgens worden de armen met een zwaai naar voren gebracht alsof het kind
, iemand wil omhelzen. De mond wordt daarbij geopend en gesloten. Baby begint daarna vaak
te huilen. Reflex ontstaat tussen negen en twaalf weken voor de geboorte en verdwijnt twee
tot vier maanden na de geboorte. Als deze reflex niet kan worden opgeroepen kan het
duiden op een hersenafwijking.
3. De Babinskyreflex: bij het naar achteren strijken met een voorwerp over de voetzool richt de
grote teen zich op en spreiden de andere tenen zich. Het is een soort grijpreflex van de
voeten. Reflex ontstaat na de geboorte en verdwijnt tussen eerste en tweede jaar als kind
leert lopen.
4. De palmar reflex/grijpreflex: vingers sluiten zich stevig bij een lichte aanraking van de palm
van de hand. De reflex is zo sterk dat je de baby kan optillen met één vinger. Deze reflex
ontstaat in de elfde week voor de geboorte en verdwijnt langzaam tussen de tweede tot
negende maand na de geboorte.
5. De asymmetrische tonische nekreflex: het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken
van het been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op. Deze reflex ontstaat in de
achttiende week voor de geboorte en verdwijnt tussen de derde en negende maand na de
geboorte.
6. De spinal galant reflex: bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het
ruggenmergkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant. Deze reflex ontstaat in de
twintigste week voor de geboorte en verdwijnt tussen de derde tot negende maand na de
geboorte. Deze reflex is nodig om door het geboortekanaal te kunnen komen.
7. De rooting reflex en sucking reflex: bij een lichte aanraking van de wang of de mondrand
draait het hoofd in de richting van de stimulus en gaat de mond open met uitgestoken tong
als anticipatie op het zuigen. Deze reflexen ontstaan tussen de 24 ste tot 28ste week voor de
geboorte en verdwijnen tussen de derde tot vierde maand na de geboorte
8. De tonische labyrinthine reflex forewards: bij het bewegen van het hoofd voor- en
achterwaarts buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door. De
voorwaartse reflex is een buiging en manifesteert zich als het hoofdje door de baarmoeder
naar voren wordt gebracht in foetusligging. De achterwaartse reflex is een strekking en komt
tevoorschijn als het kind de spildraai naar achteren moet maken, waardoor de armen en
benen zich strekken en de geboorte kan plaatsvinden. Deze reflex ontstaat rondom de
bevalling en verdwijnt in de derde tot vierde maand na de geboorte.
Visies op het prenatale bewustzijn
In het westen bestaan onder andere de volgende visies:
- De leertheoretische of behavioristische visie: er wordt uitgegaan dat het mens na de
geboorte een onbeschreven blad is en wordt bepaald door leerervaringen. Mens wordt
voor de geboorte al enigszins geconditioneerd door zijn prenatale ervaringen.
- De biologische visie: interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Er is geen sprake van
een prenataal bewustzijn bij deze interne factoren, hoewel bepaalde reacties op die
factoren kunnen worden geregistreerd. Reacties kunnen ook als onbewuste worden
beschouwd.
- De omgevingspsychologische visie: mens wordt bepaald door wisselwerking tussen de
sociale en de ruimtelijke/materiële omgeving.
- De cognitieve visie: informatieverwerking en zelfsturing zijn bepalend voor de mens. Het
bewustzijn wordt aan het vormen van het geheugen gekoppeld. Er is voor de geboorte
nog geen sprake van bewuste geheugenvorming en van geheugenstrategieën.
- De psychoanalytische visie: biologische aanleg en opvoedingservaringen in de eerste
levensjaren zijn een belangrijke factor binnen unieke levensgeschiedenis voor de
Wat is ontwikkelingspsychologie?
Andere naam is levenslooppsychologie
De wetenschap die gedrag bestudeert van de mens in de verschillende levensfasen
Zowel groei, als verandering, als stabiliteit wordt bestudeerd
De thematische gebieden / hoofdcategorieën
De fysieke ontwikkeling
De cognitieve ontwikkeling
De sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling
De verschillende levensfasen
Afgebakende periodes in het leven van mensen
Elke periode heeft zijn eigen kenmerkende gedragingen
De fasen (zijn ook de hoofdstukken):
- De prenatale periode
- De geboorte / de eerste 6 maanden
- 6 maanden tot 2 jaar (baby – dreumes)
- 2 jaar tot 6 jaar (peuter – kleuter)
- 6 jaar tot 12 jaar (basisschooltijd)
- Puberteit / adolescentie
- Jongvolwassenheid (20 – 40 jaar)
- Rijpere volwassene (40 – 60 jaar)
- Oudere volwassene (60+)
- De dood
Hoofdstuk 1 – De prenatale periode
Lichamelijke ontwikkeling
Bij lichamelijke ontwikkeling is onderscheid te maken tussen fylogenese en ontogenese ontwikkeling.
Ontogenese is ontwikkeling van het specifieke individu (omgeving) en fylogenese ontwikkeling is
ontwikkeling van de soort (erfelijkheid)
De (prenatale) ontwikkeling hangt af van drie factoren
Groei, toename van cellen en toename van lengte en gewicht: sterk erfelijk bepaald /
omgeving (zoals voeding) beperkte invloed
Rijping, het in staat zijn om nieuwe functies te vervullen en is een lichamelijk proces: sterk
erfelijk bepaald (fysieke kenmerken van persoon en psychische factoren) / omgeving
beperkte invloed
Leren: zowel erfelijkheid als omgeving sterke invloed
De mens(elijke biologische ontwikkeling) begint bij conceptie, bevruchting van vrouwelijke eicel door
mannelijke zaadcel. De bevruchte eicel noem je de zygote. Zygote deelt met hoge frequentie in een
paar dagen tot een morule. Na een week zijn er 100 tot 150 cellen. Hieruit ontstaan placenta,
navelstreng en vliezen. Hoe iemand zich ontwikkelt, is afhankelijk van zowel nature (= erfelijke
bepaaldheid) als nurture (= omgevingsinvloeden)
Het eerste trimester
,Eerste trimester bestaat uit twee periodes: de eerste twee weken waarin de innesteling plaatsvindt
van de bevruchte eicel in de baarmoeder en de volgende zes tot tien weken. Eerste twee weken
noem je germinale fase. Eén cel deelt zich daarin tot biljoen cellen. Zowel zaadcel als eicel bevatten
elk 23 chromosomen die direct na conceptie samensmelten en samen erfelijk materiaal vormen voor
ongeboren mens. Hieruit zal embryo zich ontwikkelen.
Tijdens de volgende periode van zes weken ontwikkelen zich het centrale zenuwstelsel, de ogen, het
hart, de oren, de tanden, het gehemelte en de externe genitaliën. Vanaf derde week van
zwangerschap begint brein te vormen. Boven wervelkolom ontstaat hersenstam, waarin kleine
hersenen gaan groeien. Later ontstaan daaruit ook middenbrein en voorbrein. Eerste drie maanden
zijn zeer bepalend voor verdere ontwikkeling. Na twaalf weken is structurele uitbouw van organisme
volledig bereikt en spreek je van de foetus. De twee periodes van dit eerste trimester noem je samen
embryonale fase.
Het tweede trimester
In tweede trimester gaat foetus bewegingen maken. Dit trimester loopt van derde tot en met
zevende maand. In deze maanden ontwikkelen zich de meeste reflexen. De reflexen geven onder
andere informatie over het functioneren van de hersenen. Aan einde van vijfde maand zijn bijna alle
hersencellen aangemaakt die het kind na de geboorte nodig heeft. Dan worden meer ingewikkelde
functies zoals zintuigen ontwikkeld.
Het derde trimester
Derde en laatste trimester kenmerkt zich vooral door een snelle gewichtstoename van de foetus.
Vanwege toenemende omvang kan foetus zich steeds moeilijker bewegen en gaat hij een vastere
positie innemen, meestal met hoofd naar beneden. Laatste maanden voor geboorte kan foetus
allerlei externe prikkels onderscheiden, zoals geluiden en licht.
De ontwikkeling van de reflexen
De embryo (< 12 weken oud) / foetus (> 12 weken oud) ontwikkelt in de baarmoeder allerlei
reflexen. Reflexen zijn onbewuste en automatische reacties op een prikkel of verandering in de
omgeving. Reflexen komen voort uit natuurlijke instinct om te overleven.
Reflexen hebben de volgende kenmerken:
- Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen. Deze bewegingen zijn een reactie op een
prikkel.
- Reflexen geven informatie over het functioneren van het centrale zenuwstelsel. Daarom
moet arts de reflexen onmiddellijk na de geboorte controleren.
- Reflexen worden bestuurd door de hersenstam. Een aantal reflexen verdwijnt later weer.
Is noodzakelijk omdat deze reflexen de doelgerichte bewegingen op ongelegen
momenten kunnen verstoren.
Ongeboren mens kent acht reflexen. Deze reflexen komen tot stand in de baarmoeder en geven
informatie over ontwikkeling:
1. De uterine withdrawal reflex: het terugtrekken van het lichaam bij het prikkelen van de
tenen. Reflex ontstaat tussen vijfde en zevende week en verdwijnt in 32 ste week voor de
geboorte.
2. De Morereflex: als een baby schrikt, opent het de vingers en de armen en spreidt het de
benen. Vervolgens worden de armen met een zwaai naar voren gebracht alsof het kind
, iemand wil omhelzen. De mond wordt daarbij geopend en gesloten. Baby begint daarna vaak
te huilen. Reflex ontstaat tussen negen en twaalf weken voor de geboorte en verdwijnt twee
tot vier maanden na de geboorte. Als deze reflex niet kan worden opgeroepen kan het
duiden op een hersenafwijking.
3. De Babinskyreflex: bij het naar achteren strijken met een voorwerp over de voetzool richt de
grote teen zich op en spreiden de andere tenen zich. Het is een soort grijpreflex van de
voeten. Reflex ontstaat na de geboorte en verdwijnt tussen eerste en tweede jaar als kind
leert lopen.
4. De palmar reflex/grijpreflex: vingers sluiten zich stevig bij een lichte aanraking van de palm
van de hand. De reflex is zo sterk dat je de baby kan optillen met één vinger. Deze reflex
ontstaat in de elfde week voor de geboorte en verdwijnt langzaam tussen de tweede tot
negende maand na de geboorte.
5. De asymmetrische tonische nekreflex: het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken
van het been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op. Deze reflex ontstaat in de
achttiende week voor de geboorte en verdwijnt tussen de derde en negende maand na de
geboorte.
6. De spinal galant reflex: bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het
ruggenmergkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant. Deze reflex ontstaat in de
twintigste week voor de geboorte en verdwijnt tussen de derde tot negende maand na de
geboorte. Deze reflex is nodig om door het geboortekanaal te kunnen komen.
7. De rooting reflex en sucking reflex: bij een lichte aanraking van de wang of de mondrand
draait het hoofd in de richting van de stimulus en gaat de mond open met uitgestoken tong
als anticipatie op het zuigen. Deze reflexen ontstaan tussen de 24 ste tot 28ste week voor de
geboorte en verdwijnen tussen de derde tot vierde maand na de geboorte
8. De tonische labyrinthine reflex forewards: bij het bewegen van het hoofd voor- en
achterwaarts buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door. De
voorwaartse reflex is een buiging en manifesteert zich als het hoofdje door de baarmoeder
naar voren wordt gebracht in foetusligging. De achterwaartse reflex is een strekking en komt
tevoorschijn als het kind de spildraai naar achteren moet maken, waardoor de armen en
benen zich strekken en de geboorte kan plaatsvinden. Deze reflex ontstaat rondom de
bevalling en verdwijnt in de derde tot vierde maand na de geboorte.
Visies op het prenatale bewustzijn
In het westen bestaan onder andere de volgende visies:
- De leertheoretische of behavioristische visie: er wordt uitgegaan dat het mens na de
geboorte een onbeschreven blad is en wordt bepaald door leerervaringen. Mens wordt
voor de geboorte al enigszins geconditioneerd door zijn prenatale ervaringen.
- De biologische visie: interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Er is geen sprake van
een prenataal bewustzijn bij deze interne factoren, hoewel bepaalde reacties op die
factoren kunnen worden geregistreerd. Reacties kunnen ook als onbewuste worden
beschouwd.
- De omgevingspsychologische visie: mens wordt bepaald door wisselwerking tussen de
sociale en de ruimtelijke/materiële omgeving.
- De cognitieve visie: informatieverwerking en zelfsturing zijn bepalend voor de mens. Het
bewustzijn wordt aan het vormen van het geheugen gekoppeld. Er is voor de geboorte
nog geen sprake van bewuste geheugenvorming en van geheugenstrategieën.
- De psychoanalytische visie: biologische aanleg en opvoedingservaringen in de eerste
levensjaren zijn een belangrijke factor binnen unieke levensgeschiedenis voor de