College 1
Hoofddoelen van onderzoek volgens Leary
Doelen onderzoek Soort onderzoek
Beschrijven Beschrijvend
Voorspellen Relationeel
Verklaren Experimenteel en quasi-
expermenteel
Kenmerken van een theorie
Een theorie moet onderbouwd worden door empirische gegevens,
terwijl een vermoeden niet op iets concreets gebaseerd hoeft te zijn.
Het bewijzen van een theorie is logisch gezien onmogelijk,
aangezien het bevestigen van een hypothese die afgeleid is uit een
theorie niet per se betekent dat de theorie waar is. Eenzelfde
resultaat zou ook kunnen passen in een andere theorie. Daarom
bestaan er ook vaak verschillende theorieën met betrekking tot
hetzelfde onderwerp naast elkaar.
Het falsificeren van een theorie is praktisch gezien onmogelijk. Als
namelijk een hypothese die afgeleid is uit een theorie wordt
weerlegd, dan kan dat betekenen dat de theorie niet klopt, maar ook
dat het onderzoek niet juist is uitgevoerd.
In de wetenschappelijke praktijk baseer je de geloofwaardigheid van
een theorie niet op één onderzoek, maar op de resultaten van heel
veel onderzoeken. Je baseert je oordeel dan op wat de meeste
onderzoekers concluderen Een probleem met die “oplossing” is
dat in de praktijk vaak onderzoeken die een theorie niet
onderbouwen niet worden gepubliceerd, omdat tijdschriften dit soort
resultaten niet interessant vinden. Hierdoor kun je een vertekend
beeld krijgen.
Operationaliteit van definities
Een operationele definitie beschrijft een concept of variabele in termen
van de specifieke, concrete operaties (handelingen, procedures, metingen)
die worden gebruikt om het te meten of te manipuleren. Het vertaalt een
abstract concept naar iets observeerbaars en meetbaars.
Een definitie is operationeel als:
1. Specifiek en Concreet: Het beschrijft exact welke stappen worden
ondernomen.
2. Meetbaar: Het resultaat van de operaties kan worden
gekwantificeerd (in een getal uitgedrukt) of gecategoriseerd.
3. Observeerbaar: De operaties en de resultaten ervan kunnen door
anderen worden waargenomen.
4. Reproduceerbaar: Een andere onderzoeker moet, op basis van de
definitie, in staat zijn om dezelfde meting op dezelfde manier uit te
voeren en (idealiter) tot vergelijkbare resultaten te komen.
5. Geen ambiguïteit: Er is weinig tot geen ruimte voor persoonlijke
interpretatie. Iedereen begrijpt hetzelfde.
Niet operationeel Operationeel
, Hoe slim is iemand Score op de WAIS-IV schaal
Mate waarin iemand spanning voelt Het cortisolniveau in nmol/L
Hoe blij zijn klanten met een Percentage klanten dat op een 5-
product puntsschaal een score van 4 of 5
geeft
Empirische cyclus
1. Observatie initiële observatie leidt tot een vraag
2. Inductie observatie naar algemene theorie
3. Deductie theorie naar toetsbare implicaties
4. Toetsing toetsen van de hypothese door onderzoek / verzamelen
van data, analyseren van data, trekken van een conclusie
5. Evaluatie bevestigen de conclusies de theorie? / moet de theorie
aangepast worden?
Soorten onderzoek
1. Kwalitatief onderzoek met woorden, je bekijkt meningen,
ervaringen en gevoelens
2. Kwantitatief onderzoek met cijfers, je meet iets en analyseert de
gegevens
3. Beschrijvend je verzamelt informatie en geeft een overzicht van
wat er gebeurt, zonder verbanden of oorzaken te zoeken
4. (Co)relationeel je onderzoekt of twee dingen samenhangen, maar
je bewijst geen oorzaken
5. Experimenteel je test of iet echt invloed heeft door een
experiment met een testgroep en een controlegroep
6. Quasi-experimenteel lijkt op experimenteel, maar zonder
volledige controle over wie in welke groep zit
Type variabelen
Onafhankelijk dit is de oorzaak, de factor die jij verandert in een
onderzoek om te kijken wat er gebeurt (aantal uur huiswerk)
Afhankelijk dit is het gevolg, de factor die je meet om te zien wat er
verandert (het cijfer op een tentamen)
Verschil: de onafhankelijke variabele bepaal jij als onderzoeker, en de
afhankelijke variabele is wat daaruit volgt.
Meetniveau variabelen
Categorisch Numeriek
Nominaal Ordinaal Interval Ratio
Categorieën Categorieën met Cijfers hebben Cijfers hebben
zonder vaste een vaste een numerieke een numerieke
volgorde volgorde waarde (geen waarde (geen
Cijfers zijn labels Cijfers hebben labels meer) labels meer)
de cijfers zijn een rangorde De intervallen Er is een vast
inwisselbaar de cijfers zijn tussen nulpunt score
niet inwisselbaar opeenvolgende van 0 betekent
waarden zijn een afwezigheid
even groot Je kunt gebruik
Er is geen vast maken van x
,nulpunt en :
Je kunt gebruik
maken van +/-
, College 2
Onafhankelijke en afhankelijke variabelen
Onafhankelijke Variabele (Independent Variable - IV):
De onafhankelijke variabele is de variabele die de
onderzoeker manipuleert (in een experiment) of selecteert (in
observationeel onderzoek) om te zien of deze een effect heeft op een
andere variabele. Het is de "oorzaak" of de "voorspeller" in een oorzaak-
gevolgrelatie.
Kenmerken:
Staat "onafhankelijk" van andere variabelen in de studie (in de zin
dat het de variabele is waarvan je de invloed onderzoekt).
Wordt verondersteld de afhankelijke variabele te beïnvloeden.
In experimenteel onderzoek wordt deze actief veranderd of
gecontroleerd door de onderzoeker (bijv. verschillende doseringen
van een medicijn, verschillende lesmethoden).
In observationeel onderzoek is het een bestaande eigenschap of
conditie die de onderzoeker gebruikt om groepen te vergelijken
(bijv. geslacht, leeftijd, roker/niet-roker).
Afhankelijke Variabele (Dependent Variable - DV):
De afhankelijke variabele is de variabele die de onderzoeker meet om te
zien of deze wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele. Het is het
"gevolg" of de "uitkomst" in een oorzaak-gevolgrelatie.
Kenmerken:
De waarde ervan is (vermoedelijk) "afhankelijk" van de waarde van
de onafhankelijke variabele.
Het is wat je observeert en meet om het effect van de
onafhankelijke variabele te bepalen.
Moet operationeel gedefinieerd zijn (zie onze vorige discussie!)
zodat het meetbaar is.
Hoe bepaal je of een variabele afhankelijk of onafhankelijk is?
1. "Wat wordt er verondersteld een effect te hebben op iets anders?"
Dit is de onafhankelijke variabele.
2. "Wat is hetgene dat (vermoedelijk) wordt beïnvloed of verandert als
gevolg van iets anders?" Dit is de afhankelijke variabele.
Een handige ezelsbrug is de "Als... dan..." constructie: Als [verandering
in de ONAFHANKELIJKE variabele], dan [verandering in de AFHANKELIJKE
variabele].
Hoofddoelen van onderzoek volgens Leary
Doelen onderzoek Soort onderzoek
Beschrijven Beschrijvend
Voorspellen Relationeel
Verklaren Experimenteel en quasi-
expermenteel
Kenmerken van een theorie
Een theorie moet onderbouwd worden door empirische gegevens,
terwijl een vermoeden niet op iets concreets gebaseerd hoeft te zijn.
Het bewijzen van een theorie is logisch gezien onmogelijk,
aangezien het bevestigen van een hypothese die afgeleid is uit een
theorie niet per se betekent dat de theorie waar is. Eenzelfde
resultaat zou ook kunnen passen in een andere theorie. Daarom
bestaan er ook vaak verschillende theorieën met betrekking tot
hetzelfde onderwerp naast elkaar.
Het falsificeren van een theorie is praktisch gezien onmogelijk. Als
namelijk een hypothese die afgeleid is uit een theorie wordt
weerlegd, dan kan dat betekenen dat de theorie niet klopt, maar ook
dat het onderzoek niet juist is uitgevoerd.
In de wetenschappelijke praktijk baseer je de geloofwaardigheid van
een theorie niet op één onderzoek, maar op de resultaten van heel
veel onderzoeken. Je baseert je oordeel dan op wat de meeste
onderzoekers concluderen Een probleem met die “oplossing” is
dat in de praktijk vaak onderzoeken die een theorie niet
onderbouwen niet worden gepubliceerd, omdat tijdschriften dit soort
resultaten niet interessant vinden. Hierdoor kun je een vertekend
beeld krijgen.
Operationaliteit van definities
Een operationele definitie beschrijft een concept of variabele in termen
van de specifieke, concrete operaties (handelingen, procedures, metingen)
die worden gebruikt om het te meten of te manipuleren. Het vertaalt een
abstract concept naar iets observeerbaars en meetbaars.
Een definitie is operationeel als:
1. Specifiek en Concreet: Het beschrijft exact welke stappen worden
ondernomen.
2. Meetbaar: Het resultaat van de operaties kan worden
gekwantificeerd (in een getal uitgedrukt) of gecategoriseerd.
3. Observeerbaar: De operaties en de resultaten ervan kunnen door
anderen worden waargenomen.
4. Reproduceerbaar: Een andere onderzoeker moet, op basis van de
definitie, in staat zijn om dezelfde meting op dezelfde manier uit te
voeren en (idealiter) tot vergelijkbare resultaten te komen.
5. Geen ambiguïteit: Er is weinig tot geen ruimte voor persoonlijke
interpretatie. Iedereen begrijpt hetzelfde.
Niet operationeel Operationeel
, Hoe slim is iemand Score op de WAIS-IV schaal
Mate waarin iemand spanning voelt Het cortisolniveau in nmol/L
Hoe blij zijn klanten met een Percentage klanten dat op een 5-
product puntsschaal een score van 4 of 5
geeft
Empirische cyclus
1. Observatie initiële observatie leidt tot een vraag
2. Inductie observatie naar algemene theorie
3. Deductie theorie naar toetsbare implicaties
4. Toetsing toetsen van de hypothese door onderzoek / verzamelen
van data, analyseren van data, trekken van een conclusie
5. Evaluatie bevestigen de conclusies de theorie? / moet de theorie
aangepast worden?
Soorten onderzoek
1. Kwalitatief onderzoek met woorden, je bekijkt meningen,
ervaringen en gevoelens
2. Kwantitatief onderzoek met cijfers, je meet iets en analyseert de
gegevens
3. Beschrijvend je verzamelt informatie en geeft een overzicht van
wat er gebeurt, zonder verbanden of oorzaken te zoeken
4. (Co)relationeel je onderzoekt of twee dingen samenhangen, maar
je bewijst geen oorzaken
5. Experimenteel je test of iet echt invloed heeft door een
experiment met een testgroep en een controlegroep
6. Quasi-experimenteel lijkt op experimenteel, maar zonder
volledige controle over wie in welke groep zit
Type variabelen
Onafhankelijk dit is de oorzaak, de factor die jij verandert in een
onderzoek om te kijken wat er gebeurt (aantal uur huiswerk)
Afhankelijk dit is het gevolg, de factor die je meet om te zien wat er
verandert (het cijfer op een tentamen)
Verschil: de onafhankelijke variabele bepaal jij als onderzoeker, en de
afhankelijke variabele is wat daaruit volgt.
Meetniveau variabelen
Categorisch Numeriek
Nominaal Ordinaal Interval Ratio
Categorieën Categorieën met Cijfers hebben Cijfers hebben
zonder vaste een vaste een numerieke een numerieke
volgorde volgorde waarde (geen waarde (geen
Cijfers zijn labels Cijfers hebben labels meer) labels meer)
de cijfers zijn een rangorde De intervallen Er is een vast
inwisselbaar de cijfers zijn tussen nulpunt score
niet inwisselbaar opeenvolgende van 0 betekent
waarden zijn een afwezigheid
even groot Je kunt gebruik
Er is geen vast maken van x
,nulpunt en :
Je kunt gebruik
maken van +/-
, College 2
Onafhankelijke en afhankelijke variabelen
Onafhankelijke Variabele (Independent Variable - IV):
De onafhankelijke variabele is de variabele die de
onderzoeker manipuleert (in een experiment) of selecteert (in
observationeel onderzoek) om te zien of deze een effect heeft op een
andere variabele. Het is de "oorzaak" of de "voorspeller" in een oorzaak-
gevolgrelatie.
Kenmerken:
Staat "onafhankelijk" van andere variabelen in de studie (in de zin
dat het de variabele is waarvan je de invloed onderzoekt).
Wordt verondersteld de afhankelijke variabele te beïnvloeden.
In experimenteel onderzoek wordt deze actief veranderd of
gecontroleerd door de onderzoeker (bijv. verschillende doseringen
van een medicijn, verschillende lesmethoden).
In observationeel onderzoek is het een bestaande eigenschap of
conditie die de onderzoeker gebruikt om groepen te vergelijken
(bijv. geslacht, leeftijd, roker/niet-roker).
Afhankelijke Variabele (Dependent Variable - DV):
De afhankelijke variabele is de variabele die de onderzoeker meet om te
zien of deze wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele. Het is het
"gevolg" of de "uitkomst" in een oorzaak-gevolgrelatie.
Kenmerken:
De waarde ervan is (vermoedelijk) "afhankelijk" van de waarde van
de onafhankelijke variabele.
Het is wat je observeert en meet om het effect van de
onafhankelijke variabele te bepalen.
Moet operationeel gedefinieerd zijn (zie onze vorige discussie!)
zodat het meetbaar is.
Hoe bepaal je of een variabele afhankelijk of onafhankelijk is?
1. "Wat wordt er verondersteld een effect te hebben op iets anders?"
Dit is de onafhankelijke variabele.
2. "Wat is hetgene dat (vermoedelijk) wordt beïnvloed of verandert als
gevolg van iets anders?" Dit is de afhankelijke variabele.
Een handige ezelsbrug is de "Als... dan..." constructie: Als [verandering
in de ONAFHANKELIJKE variabele], dan [verandering in de AFHANKELIJKE
variabele].