Samenvatting Aardrijkskunde
~ Weer en klimaat ~
Weer
= is de toestand van de dampkring op een bepaald moment en plaats
Het weer vind plaats in de dampkring, de laag boven het aardoppervlak.
Weer is afhankelijk van 4 weerelementen:
- Temperatuur
- Hoeveelheid wind
- Neerslag
- Bewolking
Temperatuur
= is de mate waarin het koud of warm is.
Gemeten met: thermometer
Aangegeven met: graden Celsius o
Beinvloed door:
De zon straalt licht en warmte uit, maar de kracht daarvan is niet overal hetzelfde. Het sterkst rond de
evenaar. De temperatuur is daar sterker dan rond de Polen, omdat de stralingen op de polen meer
oppervlakte moet verwarmen, dan een gebied waar de stralingen recht op schijnen.
In oceanen zitten allemaal verschillende stromingen, warme stromingen en koude. Als koude stroming
ergens aankomt neemt de landinwaartse wind de kou mee.
Windstromen kunnen warme of koude lucht van een andere plaats aan of afvoeren. Oostenwind is warm
en droog voor ons land.
Reliëf is de hoogte in landschappen. Hoe hoger hoe kouder (soms sneeuw op bergtop). Per 1000 meter
ophoog, 6 graden kouder.
Wind
= is de beweging van luchtdeeltjes (luchtdruk)
Gemeten met: kracht aangegeven in schaal van beaufort (13 categorieën, 0/12, waar kracht van de wind in kan
vallen)
Aangegeven met: luchtdruk in Hectopascal (hPa)
Windrichting: waar de wind vandaan komt. Gemeten met windvaan. Aangeven Noord, oost...
Deeltjes in de lucht (luchtdeeltjes) bewegen altijd, want opzoek naar evenwicht/balans tussen de hoeveelheid
ervan.
Hoeveelheden van luchtdeeltjes in bepaalde gebieden: (gemiddelde is 1013)
- Hogedrukgebied: lucht met veel luchtdeeltjes
= wolken en neerslag
- Lagedrukgebied: lucht met weinig luchtdeeltjes
= onbewolkte lucht en veel zon
De luchtdeeltjes in hogedrukgebied willen verplaatsen naar plekken met lagedrukgebied. Als ze verplaatsen =
wind !
, Neerslag
= is water dat in verschillende vormen naar beneden valt, de meeste soort neerslag is regen, sneeuw of hagel.
Welke neerslag hangt af van de temperatuur tijdens het vallen en temperatuur van de grond.
Gemeten met: regenmeter, regen wordt opgevangen
Aangegeven met: in millimeters
Soorten neerslag:
Sneeuw: temperatuur tijdens het vallen moeten onder 0 graden zijn. Bevroren vorm van water.
Regen: temperatuur van grond boven 0 graden. Vloeibare vorm van water.
Hagel: neerslag die eerst smelt en daarna weer bevriest
Ontstaan neerslag
Is een onderdeel van waterkringloop:
1. Verdampen zeewater – waterdamp stijgt op
2. Waterdamp koelt af – condensatie
3. Waterdruppels vormen wolk – te zwaar zijn vallen ze
Stijgingsneerslag – rond evenaar (warme plekken), deze ontstaat als warme lucht (waterdamp) opstijgt
1. Zon verwarmt grond en zee – warme lucht stijgt op
2. Koelt weer af en ontstaat druppels
3. Uiteindelijk vallen ze naar beneden
Stuwingsneerslag – deze ontstaat in bergachtige gebieden bij botsing tegen berg > ene kant berg wel regen
andere kant niks want alles is al gevallen
1. De lucht botst op tegen de berg – lucht naar boven geduwd
2. Condenseert, dus ontstaan druppels – dus neerslag
Frontale neerslag – deze ontstaat als warme en koude lucht botsen met elkaar
1. Warme lucht (uit de tropen) en koude lucht (uit de Noordpool) botsen – koude lucht gaat onder en
warme lucht omhoog
2. Warme lucht condenseert – weer druppels die leiden tot neerslag
Wolken
= beweging van luchtdeeltjes (luchtdruk)
Gemeten met: gebaseerd op de dekkingsgraad, hoe erg de wolken de lucht bedekken
Aangegeven met: licht bewolkt, bewolkt en zwaarbewolkt
Bestaat uit heel veel waterdruppels bij elkaar in de dampkring. Wolken veranderen van worm en worden
verplaatst door de wind.
Ontstaan wolken
Ontstaan doordat waterdamp in dampkring gaat condenseren. Alle waterdruppels bij elkaar vormen een wolk.
~ Weer en klimaat ~
Weer
= is de toestand van de dampkring op een bepaald moment en plaats
Het weer vind plaats in de dampkring, de laag boven het aardoppervlak.
Weer is afhankelijk van 4 weerelementen:
- Temperatuur
- Hoeveelheid wind
- Neerslag
- Bewolking
Temperatuur
= is de mate waarin het koud of warm is.
Gemeten met: thermometer
Aangegeven met: graden Celsius o
Beinvloed door:
De zon straalt licht en warmte uit, maar de kracht daarvan is niet overal hetzelfde. Het sterkst rond de
evenaar. De temperatuur is daar sterker dan rond de Polen, omdat de stralingen op de polen meer
oppervlakte moet verwarmen, dan een gebied waar de stralingen recht op schijnen.
In oceanen zitten allemaal verschillende stromingen, warme stromingen en koude. Als koude stroming
ergens aankomt neemt de landinwaartse wind de kou mee.
Windstromen kunnen warme of koude lucht van een andere plaats aan of afvoeren. Oostenwind is warm
en droog voor ons land.
Reliëf is de hoogte in landschappen. Hoe hoger hoe kouder (soms sneeuw op bergtop). Per 1000 meter
ophoog, 6 graden kouder.
Wind
= is de beweging van luchtdeeltjes (luchtdruk)
Gemeten met: kracht aangegeven in schaal van beaufort (13 categorieën, 0/12, waar kracht van de wind in kan
vallen)
Aangegeven met: luchtdruk in Hectopascal (hPa)
Windrichting: waar de wind vandaan komt. Gemeten met windvaan. Aangeven Noord, oost...
Deeltjes in de lucht (luchtdeeltjes) bewegen altijd, want opzoek naar evenwicht/balans tussen de hoeveelheid
ervan.
Hoeveelheden van luchtdeeltjes in bepaalde gebieden: (gemiddelde is 1013)
- Hogedrukgebied: lucht met veel luchtdeeltjes
= wolken en neerslag
- Lagedrukgebied: lucht met weinig luchtdeeltjes
= onbewolkte lucht en veel zon
De luchtdeeltjes in hogedrukgebied willen verplaatsen naar plekken met lagedrukgebied. Als ze verplaatsen =
wind !
, Neerslag
= is water dat in verschillende vormen naar beneden valt, de meeste soort neerslag is regen, sneeuw of hagel.
Welke neerslag hangt af van de temperatuur tijdens het vallen en temperatuur van de grond.
Gemeten met: regenmeter, regen wordt opgevangen
Aangegeven met: in millimeters
Soorten neerslag:
Sneeuw: temperatuur tijdens het vallen moeten onder 0 graden zijn. Bevroren vorm van water.
Regen: temperatuur van grond boven 0 graden. Vloeibare vorm van water.
Hagel: neerslag die eerst smelt en daarna weer bevriest
Ontstaan neerslag
Is een onderdeel van waterkringloop:
1. Verdampen zeewater – waterdamp stijgt op
2. Waterdamp koelt af – condensatie
3. Waterdruppels vormen wolk – te zwaar zijn vallen ze
Stijgingsneerslag – rond evenaar (warme plekken), deze ontstaat als warme lucht (waterdamp) opstijgt
1. Zon verwarmt grond en zee – warme lucht stijgt op
2. Koelt weer af en ontstaat druppels
3. Uiteindelijk vallen ze naar beneden
Stuwingsneerslag – deze ontstaat in bergachtige gebieden bij botsing tegen berg > ene kant berg wel regen
andere kant niks want alles is al gevallen
1. De lucht botst op tegen de berg – lucht naar boven geduwd
2. Condenseert, dus ontstaan druppels – dus neerslag
Frontale neerslag – deze ontstaat als warme en koude lucht botsen met elkaar
1. Warme lucht (uit de tropen) en koude lucht (uit de Noordpool) botsen – koude lucht gaat onder en
warme lucht omhoog
2. Warme lucht condenseert – weer druppels die leiden tot neerslag
Wolken
= beweging van luchtdeeltjes (luchtdruk)
Gemeten met: gebaseerd op de dekkingsgraad, hoe erg de wolken de lucht bedekken
Aangegeven met: licht bewolkt, bewolkt en zwaarbewolkt
Bestaat uit heel veel waterdruppels bij elkaar in de dampkring. Wolken veranderen van worm en worden
verplaatst door de wind.
Ontstaan wolken
Ontstaan doordat waterdamp in dampkring gaat condenseren. Alle waterdruppels bij elkaar vormen een wolk.
