DEEL 1: INLEIDING TOT HET RECHT
Context examen:
- 40 vragen multiple choice (zonder giscorrectie)
- Vragen geen definities (wel begrijpen, in casus kunnen toepassen)
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE INLEIDING
WAT IS RECHT?
Recht= een geheel van algemeen geldende normatieve regels
Recht is zaak van alle burgers
Iedereen wordt met recht geconfronteerd
Iedereen wordt geacht de wet te kennen (inclusief termijn van 30
dagen om kennis te nemen van een nieuwe wet)
Recht ≠ moraal (is niet wat JIJ rechtvaardig vindt)
Recht ≠ godsdienstige regels (scheiding kerk en staat)
Opgelegd/ ontvangen en bekrachtigd door de staat
Naleving is afdwingbaar
Doel: het maatschappelijke leven ordenen
SOORTEN REGELS
1.
- Gebodsbepaling= “je moet”
Bv. Artikel…: je moet jouw belastingen online aangeven
- Verbodsbepaling= “je mag niet”
Bv. Artikel …: inbraak is verboden
- Normen die toelating bevatten= “je mag”
Bv. Artikel 3.50 BW: Het eigendomsrecht verleent aan de eigenaar het
recht om het voorwerp ervan te gebruiken.
- Organieke regels= procedurewetgeving (regels over hoe iets moet
worden georganiseerd)
Bv. soorten rechtbanken, aantal volksvertegenwoordigers/senatoren
2.
- Dwingend recht= moet worden nageleefd (zoniet? Sanctie!)
Bv. echtgenoten moeten samenwonen
+ opdeling:
o Is van openbare orde: beschermt maatschappelijke belangen
1
, o Beschermt de zwakken (bv. minderjarigen, consumenten,
geesteszieken)
- Aanvullend recht= je mag afwijken
Bv. contract koop-verkoop: levertermijn 30 dagen winkel mag daarvan
afwijken in voordeel van klant
3.
- Algemene normen= regels die gelden voor iedereen
- Individuele normen= aparte wetten voor 1 persoon
Bv. koning is “absoluut onschendbaar” (wordt in theorie niet gestraft als hij
zijn kinderen vermoord)
HOOFDSTUK 2: INDELINGEN VAN HET RECHT
1. Publiek recht= overheid/overheid-burger
a. Internationaal
b. Nationaal
i. Grondwettelijk/ constitutioneel recht
= Basis v.d. rechtstaat (grondwet)
Bv. scheiding kerk en staat, scheiding der machten, …
ii. Administratief/bestuursrecht
= administratie: milieu-, onderwijs-, media-, energie-,
ambtenarenrecht (ruim)
iii. Strafrecht
= waar politie in tussen komt
Bv. misdrijven, huiszoekingen, parket, openbaar ministerie, …
+ Bij misdaad: je schaadt maatschappelijke belangen, dus
maatschappij vraagt iets terug (geld/gevangenisstraf) die
aanvullende straf wordt gevraagd door “advocaat van de
samenleving” (= openbaar ministerie of parket)
+ opdeling:
Materiële strafrecht: beschrijft strafbare feiten (inhoud)
+ verbonden straffen
Bv. Een belediging wordt bestraft met een straf op
niveau 1
Formele strafrecht: bepaalt hoe procedure (bv.
huiszoeking) gevoerd moet worden
iv. Fiscaal recht
= heffen/innen van belastingen
2. Privaat/burgerlijk recht= verhouding tussen burgers onderling (geen
overheid)
2
, a. Internationaal
b. Nationaal
i. Personenrecht= regels m.b.t. persoon als enkeling
bv. schoolplicht, recht op wijzigen van je naam, vrijheid van
meningsuiting
ii. Familierecht= regels m.b.t. personen die met elkaar
verwant zijn
bv. recht om te scheiden, recht om te adopteren
iii. Familiaal vermogensrecht
bv. huwelijksvermogensrecht, schenkingen doen, erven
iv. Goederenrecht= regels m.b.t. verhouding personen-zaken
bv. eigendomsrecht, vruchtgebruik
v. Benoemde contracten= regels m.b.t. contracten
bv. koop, huur, lening
3. Gemengd recht= zowel publiek recht (overheid) als privaat recht (geen
overheid)
a. Ondernemingsrecht
i. Privaat: economisch recht
Bv. bij faillissement, geschillen voor de rechtbank over niet
betaalde facturen
ii. Publiek: marktrecht
Bv. “in België is het verboden om met verlies te verkopen”
b. Sociaalrecht
i. Privaat: arbeidsrecht= regels m.b.t. verhouding WG-WN
Bv. zondagsrust, arbeidsovereenkomst
ii. Publiek: sociale zekerheidsrecht= regels m.b.t. SZ
Bv. regeling van arbeidsongevallen, ziekte, pensioen, …
RECHTSMISBRUIK
= je recht misbruiken (je gaat te ver)
Het is niet omdat je een recht hebt, dat je dat recht onbeperkt kan gebruiken
Bv. je hebt recht op vrije meningsuiting, maar je mag niemand beledigen
HOOFDSTUK 3: BRONNEN VAN HET RECHT
Wetgeving, rechtspraak, rechtsleer
3
, 1. WETGEVING (BINDEND)
INTERNATIONA
AL
Verdragen
- Bilaterale/ multilaterale verdragen
- o.b.v. consensus, je kan het niemand opleggen, dus makkelijk opzegbaar
EUROPEE
S Verordeningen: megabindend voor alle lidstaten
Bv. privacywetgeving, labels energiepijl
Richtlijnen: bindende norm voor alle lidstaten, maar ze kiezen zelf hoe ze
die ---norm gaan bereiken
Bv. De uitstoot van broeikasgassen moet tegen 2030 met minstens 55%
verminderd zijn
Besluiten: bindend voor 1 lidstaat (individueel)
Bv. “Kroatie mag de euro invoeren” of ‘Toekenning van financiële bijstand
aan Oekraïne.”
- Bij tegenstrijdigheid: internationaal recht > nationaal recht
NATIONAA
L
Grondwet (wet in brede zin)
- Dateert van 1831
- Belangrijkste nationale wet
- Inrichting machten binnen staat
- Wijziging is niet evident
- Bindend
De wet (wet in enge zin)
- Afkomstig van federale wetgevende macht
- Bindend
- Totstandkoming wet:
1. Wetgevend initiatief
o Iedere tak van de wetgevende macht, kan het initiatief nemen om
een wet te maken= wetsvoorstel
o Doet koning/regering het wetsontwerp
2. Advies Raad van State
o Bij wetsvoorstel: niet verplicht
4