AVV aantekeningen blok 4
Inhoud
College 1 .............................................................................................................................2
College 2 .............................................................................................................................3
College 3 .............................................................................................................................4
College 4 .............................................................................................................................5
Werkgroep 3 ........................................................................................................................7
College 5 .............................................................................................................................7
College 7 .............................................................................................................................8
1
, College 1
Je onderzoeksontwerp geeft de structuur van je onderzoek weer: hoe ga je je onderzoek
uitvoeren om antwoord te geven op de onderzoeksvraag? Er bestaan twee vormen:
experimenteel onderzoek en observationeel onderzoek.
Experimenteel onderzoek bestaat uit RCT en quasi-experiment. Bij RCT-onderzoek wordt een
interventie getest. Je hebt een controlegroep en een experimentele groep, waarbij de ene groep
iets wel krijgt en de andere groep niet/iets anders. Je doet een steekproef uit een bepaalde
populatie en de deelnemers worden gerandomiseerd: willekeurig verdeeld over de
controlegroep en de experimentele groep. Je moet er hierbij voor zorgen dat de groepen
ongeveer gelijke kenmerken hebben, het enige verschil is de interventie. Hierdoor weet je zeker
dat verschillen tussen de groepen door de interventie zijn ontstaan. Met een RTC kan je een
causaal verband aantonen. Je doet bij RTC de metingen blind. Onderzoekers weten dan niet of
de mensen in de experimentele of controlegroep zaten. Zo voorkom je dat onderzoekers
onbewust iets nauwkeuriger diagnosticeren wanneer mensen in de experimentele groep zaten.
Bij Quasi-onderzoek start je met een steekproef. Je voert een voormeting uit om zo de
samenstelling van de groep in kaart te brengen en later te vergelijken met de uitkomsten. Je
randomiseert dus niet.
Er zijn verschillende vormen van quasi-experiment:
Non-equivalent groups design: je vergelijkt bestaande groepen, maar de groepen zijn niet
willekeurig toegewezen. De uitkomsten vergelijken is dan lastig, omdat verschillen ook aan
beginnende verschillen liggen.
Switching replications design: hierbij begin je met twee groepen, in de eerste fase krijgt groep 1
de behandeling en groep 2 niet. In de tweede fase krijgt groep 2 ook de behandeling, terwijl
groep 1 doorgaat of wordt gevolgd.
Er zijn drie eisen voor randomisatie:
- Het moet eerlijk gaan: alle deelnemers moeten een gelijke kans hebben om in de
experimentele of controlegroep te komen..
- Er mag geen sprake zijn van fraude: de onderzoeker mag geen kennis hebben van de
methode van randomisatie of in welke groep deelnemers terecht komen, zo voorkom je
invloed op de randomisatie.
- Er moeten voldoende deelnemers zijn.
Er zijn verschillende randomisatie manieren:
Simpele randomisatie: een muntje opgooien, kop of munt. Dit is vooral bij grote groepen. Bij
kleine groepen is er een kans dat de ene groep veel groter/anders wordt dan de andere groep.
Gestratificeerde randomisatie: je wilt bepaalde subgroepen in de populatie bekijken, je deelt
de deelnemers van tevoren op in de subgroepen waarna simpele randomisatie toegepast wordt.
Gewogen randomisatie: als je naast je hoofdvraag ook nog andere onderzoeksvragen hebt die
je met hetzelfde experiment wil onderzoeken. Er zijn dan meer mensen nodig in de
experimentele groep.
Blok randomisatie: dit zorgt ervoor dat er evenveel mensen in beide groepen terecht komen.
Balancing/minimization randomisatie: je begint met een simpele randomisatie, maar zodra je
merkt dat er meer mensen in de experimentele groep zitten, past de computer het schema een
beetje aan. De volgende persoon heeft daarna iets meer kans om in de controlegroep te komen.
Hawthorne effect: verbetering doordat mensen weten dat ze meedoen aan een onderzoek.
Placebo-effect: mensen rapporteren een verbetering als ze een nepmedicijn krijgen.
2
Inhoud
College 1 .............................................................................................................................2
College 2 .............................................................................................................................3
College 3 .............................................................................................................................4
College 4 .............................................................................................................................5
Werkgroep 3 ........................................................................................................................7
College 5 .............................................................................................................................7
College 7 .............................................................................................................................8
1
, College 1
Je onderzoeksontwerp geeft de structuur van je onderzoek weer: hoe ga je je onderzoek
uitvoeren om antwoord te geven op de onderzoeksvraag? Er bestaan twee vormen:
experimenteel onderzoek en observationeel onderzoek.
Experimenteel onderzoek bestaat uit RCT en quasi-experiment. Bij RCT-onderzoek wordt een
interventie getest. Je hebt een controlegroep en een experimentele groep, waarbij de ene groep
iets wel krijgt en de andere groep niet/iets anders. Je doet een steekproef uit een bepaalde
populatie en de deelnemers worden gerandomiseerd: willekeurig verdeeld over de
controlegroep en de experimentele groep. Je moet er hierbij voor zorgen dat de groepen
ongeveer gelijke kenmerken hebben, het enige verschil is de interventie. Hierdoor weet je zeker
dat verschillen tussen de groepen door de interventie zijn ontstaan. Met een RTC kan je een
causaal verband aantonen. Je doet bij RTC de metingen blind. Onderzoekers weten dan niet of
de mensen in de experimentele of controlegroep zaten. Zo voorkom je dat onderzoekers
onbewust iets nauwkeuriger diagnosticeren wanneer mensen in de experimentele groep zaten.
Bij Quasi-onderzoek start je met een steekproef. Je voert een voormeting uit om zo de
samenstelling van de groep in kaart te brengen en later te vergelijken met de uitkomsten. Je
randomiseert dus niet.
Er zijn verschillende vormen van quasi-experiment:
Non-equivalent groups design: je vergelijkt bestaande groepen, maar de groepen zijn niet
willekeurig toegewezen. De uitkomsten vergelijken is dan lastig, omdat verschillen ook aan
beginnende verschillen liggen.
Switching replications design: hierbij begin je met twee groepen, in de eerste fase krijgt groep 1
de behandeling en groep 2 niet. In de tweede fase krijgt groep 2 ook de behandeling, terwijl
groep 1 doorgaat of wordt gevolgd.
Er zijn drie eisen voor randomisatie:
- Het moet eerlijk gaan: alle deelnemers moeten een gelijke kans hebben om in de
experimentele of controlegroep te komen..
- Er mag geen sprake zijn van fraude: de onderzoeker mag geen kennis hebben van de
methode van randomisatie of in welke groep deelnemers terecht komen, zo voorkom je
invloed op de randomisatie.
- Er moeten voldoende deelnemers zijn.
Er zijn verschillende randomisatie manieren:
Simpele randomisatie: een muntje opgooien, kop of munt. Dit is vooral bij grote groepen. Bij
kleine groepen is er een kans dat de ene groep veel groter/anders wordt dan de andere groep.
Gestratificeerde randomisatie: je wilt bepaalde subgroepen in de populatie bekijken, je deelt
de deelnemers van tevoren op in de subgroepen waarna simpele randomisatie toegepast wordt.
Gewogen randomisatie: als je naast je hoofdvraag ook nog andere onderzoeksvragen hebt die
je met hetzelfde experiment wil onderzoeken. Er zijn dan meer mensen nodig in de
experimentele groep.
Blok randomisatie: dit zorgt ervoor dat er evenveel mensen in beide groepen terecht komen.
Balancing/minimization randomisatie: je begint met een simpele randomisatie, maar zodra je
merkt dat er meer mensen in de experimentele groep zitten, past de computer het schema een
beetje aan. De volgende persoon heeft daarna iets meer kans om in de controlegroep te komen.
Hawthorne effect: verbetering doordat mensen weten dat ze meedoen aan een onderzoek.
Placebo-effect: mensen rapporteren een verbetering als ze een nepmedicijn krijgen.
2