1
Oriënterend neuropsychologisch onderzoek
Hoofdstuk 13; pp: 327-351
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
, 2
13.1 Oriënterend neuropsychologisch
onderzoek (ONO): achtergronden en
uitgangspunten
Gezien het belang van neuropsychologische functiestoornissen verdient het
aanbeveling een onderzoek hiernaar als routine uit te voeren wanneer een patiënt
met hersenbeschadiging (trauma of CVA) wordt opgenomen in een neurologische
kliniek, revalidatiekliniek of verpleeghuis. Wanneer men uitsluitend afgaat op
subjectieve indrukken, loopt men het risico dat belangrijke stoornissen over het
hoofd worden gezien. De patiënt kan bijvoorbeeld weer lopen of lijkt weer ADL-
zelfstandig en wordt vervolgens naar huis ontslagen. Thuis blijken dan echter
allerlei problemen te ontstaan: rommelig huishouden, spullen kwijt zijn, verdwalen
bij boodschappen doen, bekenden niet herkennen, enzovoort. Veel van deze
problemen hadden voorkomen kunnen worden wanneer een adequaat
neuropsychologisch onderzoek was uitgevoerd. Ook in het verpleeghuis of
revalidatiecentrum kunnen patiënten problemen ondervinden die met
neuropsychologische stoornissen te maken hebben. Het is dus zaak hier gericht
onderzoek naar te doen.
De vraag is nu hoe men dat het beste kan doen. Het is natuurlijk zinloos een
neuropsychologisch onderzoek te verrichten wanneer de patiënt volkomen in de
war is of net uit een coma ontwaakt is. Een neuropsychologisch onderzoek kan
pas zinvol worden uitgevoerd na het acute stadium, wanneer de directe
medische gevaren voorbij zijn en de vitale functies hersteld zijn.
Wij adviseren een meertrapssysteem te hanteren: eerst een eenvoudig oriënterend
onderzoek en daarna, indien nodig een gericht en uitgebreider onderzoek. Een
alternatief is om bij iedere patiënt een complete neuropsychologische testbatterij
af te nemen. Hoewel dat wellicht tot scherpere diagnosen zou leiden, is het in de
praktijk niet wenselijk en ook niet haalbaar: een compleet neuropsychologisch
onderzoek (zoals de Halstead-Reitan-testbatterij) is zeer tijdrovend en vaak
nodeloos belastend voor de patiënt. Veel instellingen zijn bovendien
eenvoudigweg niet ingesteld op dergelijke uitgebreide tests (tijd- en
personeelsgebrek).
Daarbij komt nog dat officiële neuropsychologische tests vaak bestaan uit taken
die weinig verband houden met het dagelijks leven. Veel tests zijn nogal
academisch en vrijwel uitsluitend ‘stoornisgericht’. In de praktijk van de
revalidatie is vooral behoefte aan een eenvoudig oriënterend (‘screenend’)
onderzoek en aan ecologisch georiënteerde tests.
Vergelijk dit bijvoorbeeld met een dirigent die voor de eerste keer een stuk
doorspeelt met een orkest. Hij krijgt een indruk of het orkest het stuk kan spelen
en waar de moeilijke punten liggen, maar om de sterke en zwakke plekken precies
te ontdekken zijn veel meer repetities nodig. Uiteindelijk is pas na enkele
concerten duidelijk waar de échte risicopunten liggen.
In figuur 13.1 is aangegeven wat de plaats kan zijn van een oriënterend
neuropsychologisch onderzoek binnen het geheel van de functionele evaluatie. In
dit schema is uitgegaan van de drie categorieën stoornissen die in Hoofdstuk 2
werden gepresenteerd. De patiënt met hersenbeschadiging wordt eerst aan een
algemeen medisch onderzoek onderworpen, daarna volgt een algemeen
neurologisch onderzoek. Indien geïndiceerd kan daarna nog specialistisch
onderzoek worden uitgevoerd, bijvoorbeeld: CT-scan, EEG, MRI, enzovoort.
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
, 3
Wat betreft de evaluatie van cognitieve/neuropsychologische functies kan men
analoog te werk gaan: eerst een eenvoudig oriënterend onderzoek, vervolgens
– indien nodig – een uitgebreide testbatterij en/of gericht neuropsychologisch
onderzoek. Een dergelijke aanpak wordt algemeen als nuttig beschouwd: op
diverse plaatsen in de wereld zijn ‘screenende’ instrumenten voor
neuropsychologische (cognitieve) functies ontwikkeld, bijvoorbeeld de MEAMS
(Middlesex Eldery Assessment of Mental State) en de NEUROPSI (een Spaanse
korte neuropsychologische test).
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
, 4
Figuur 13.1: Totaalevaluatie van de patiënt met hersenbeschadiging volgens
een meertrapssysteem. Een oriënterend neuropsychologisch onderzoek kan
als eerste trap verricht worden
Het ITON (Instituut voor Toegepaste Neurowetenschappen) heeft naar aanleiding
van een herhaalde vraag uit de praktijk een multidisciplinaire werkgroep
geformeerd die een oriënterend neuropsychologisch onderzoek (ONO) voor CVA-
patiënten heeft ontwikkeld. Dit ONO heeft een signalerende functie, dat wil
zeggen: kan stoornissen en soms merkwaardige of onverwachte zaken aan het
licht brengen. Door het ONO krijgt men soms het ‘pluis’- of ‘niet-pluis’-gevoel: de
patiënt is alert en helder, werkt vlot, goed en doeltreffend, of bepaalde taken
verlopen traag, moeizaam of ‘anders’.
Een CVA-patiënt voert bijvoorbeeld bijna alle opdrachten goed uit, alleen valt op
dat de patiënt bij de tekenopdrachten zo detaillistisch te werk gaat. Bij het
natekenen van het huis zijn de onderdelen zelfs niet met elkaar verbonden. Op
grond van deze bevinding vraagt men zich nu af in hoeverre deze
‘fragmentaanpak’ ook doorwerkt in het dagelijks leven van de patiënt.
Heeft dit misschien te maken met het ‘chaotische gedrag’ dat door de
verpleging gemeld wordt, of met de ‘verwardheid’ waarover de partner spreekt?
Het ‘gebrek aan totaaloverzicht’ zou deze patiënt later, na ontslag uit de
‘gestructureerde’ revalidatiekliniek parten kunnen gaan spelen. Dit ‘niet-pluis’-
gevoel kan dus aanleiding zijn nader te onderzoeken wat er aan de hand is.
Een kort oriënterend onderzoek kan natuurlijk nooit waterdicht zijn. Vergelijk dit
bijvoorbeeld met een medische keuring van een uur: het is best mogelijk dat de
patiënt een vreselijke ziekte heeft die tijdens de keuring niet ontdekt wordt. Dit
zal echter eerder uitzondering dan regel zijn.
Een oriënterend onderzoek heeft dus voor- en nadelen. Een belangrijk voordeel is
dat het onderzoek relatief eenvoudig en kort is en in de praktijk gemakkelijk bij
iedere patiënt kan worden uitgevoerd. Een nadeel is de beperkte sensitiviteit: lang
niet alle stoornissen kunnen worden opgespoord. Immers, zo’n oriënterend
onderzoek kan slechts een steekproef bevatten uit allerlei opdrachten en taken
die gestoord kunnen zijn. Een nadeel is ook dat meestal geen scherpe diagnose
mogelijk is. Dit nadeel vervalt echter wanneer men een gericht tweede-
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
Oriënterend neuropsychologisch onderzoek
Hoofdstuk 13; pp: 327-351
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
, 2
13.1 Oriënterend neuropsychologisch
onderzoek (ONO): achtergronden en
uitgangspunten
Gezien het belang van neuropsychologische functiestoornissen verdient het
aanbeveling een onderzoek hiernaar als routine uit te voeren wanneer een patiënt
met hersenbeschadiging (trauma of CVA) wordt opgenomen in een neurologische
kliniek, revalidatiekliniek of verpleeghuis. Wanneer men uitsluitend afgaat op
subjectieve indrukken, loopt men het risico dat belangrijke stoornissen over het
hoofd worden gezien. De patiënt kan bijvoorbeeld weer lopen of lijkt weer ADL-
zelfstandig en wordt vervolgens naar huis ontslagen. Thuis blijken dan echter
allerlei problemen te ontstaan: rommelig huishouden, spullen kwijt zijn, verdwalen
bij boodschappen doen, bekenden niet herkennen, enzovoort. Veel van deze
problemen hadden voorkomen kunnen worden wanneer een adequaat
neuropsychologisch onderzoek was uitgevoerd. Ook in het verpleeghuis of
revalidatiecentrum kunnen patiënten problemen ondervinden die met
neuropsychologische stoornissen te maken hebben. Het is dus zaak hier gericht
onderzoek naar te doen.
De vraag is nu hoe men dat het beste kan doen. Het is natuurlijk zinloos een
neuropsychologisch onderzoek te verrichten wanneer de patiënt volkomen in de
war is of net uit een coma ontwaakt is. Een neuropsychologisch onderzoek kan
pas zinvol worden uitgevoerd na het acute stadium, wanneer de directe
medische gevaren voorbij zijn en de vitale functies hersteld zijn.
Wij adviseren een meertrapssysteem te hanteren: eerst een eenvoudig oriënterend
onderzoek en daarna, indien nodig een gericht en uitgebreider onderzoek. Een
alternatief is om bij iedere patiënt een complete neuropsychologische testbatterij
af te nemen. Hoewel dat wellicht tot scherpere diagnosen zou leiden, is het in de
praktijk niet wenselijk en ook niet haalbaar: een compleet neuropsychologisch
onderzoek (zoals de Halstead-Reitan-testbatterij) is zeer tijdrovend en vaak
nodeloos belastend voor de patiënt. Veel instellingen zijn bovendien
eenvoudigweg niet ingesteld op dergelijke uitgebreide tests (tijd- en
personeelsgebrek).
Daarbij komt nog dat officiële neuropsychologische tests vaak bestaan uit taken
die weinig verband houden met het dagelijks leven. Veel tests zijn nogal
academisch en vrijwel uitsluitend ‘stoornisgericht’. In de praktijk van de
revalidatie is vooral behoefte aan een eenvoudig oriënterend (‘screenend’)
onderzoek en aan ecologisch georiënteerde tests.
Vergelijk dit bijvoorbeeld met een dirigent die voor de eerste keer een stuk
doorspeelt met een orkest. Hij krijgt een indruk of het orkest het stuk kan spelen
en waar de moeilijke punten liggen, maar om de sterke en zwakke plekken precies
te ontdekken zijn veel meer repetities nodig. Uiteindelijk is pas na enkele
concerten duidelijk waar de échte risicopunten liggen.
In figuur 13.1 is aangegeven wat de plaats kan zijn van een oriënterend
neuropsychologisch onderzoek binnen het geheel van de functionele evaluatie. In
dit schema is uitgegaan van de drie categorieën stoornissen die in Hoofdstuk 2
werden gepresenteerd. De patiënt met hersenbeschadiging wordt eerst aan een
algemeen medisch onderzoek onderworpen, daarna volgt een algemeen
neurologisch onderzoek. Indien geïndiceerd kan daarna nog specialistisch
onderzoek worden uitgevoerd, bijvoorbeeld: CT-scan, EEG, MRI, enzovoort.
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
, 3
Wat betreft de evaluatie van cognitieve/neuropsychologische functies kan men
analoog te werk gaan: eerst een eenvoudig oriënterend onderzoek, vervolgens
– indien nodig – een uitgebreide testbatterij en/of gericht neuropsychologisch
onderzoek. Een dergelijke aanpak wordt algemeen als nuttig beschouwd: op
diverse plaatsen in de wereld zijn ‘screenende’ instrumenten voor
neuropsychologische (cognitieve) functies ontwikkeld, bijvoorbeeld de MEAMS
(Middlesex Eldery Assessment of Mental State) en de NEUROPSI (een Spaanse
korte neuropsychologische test).
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)
, 4
Figuur 13.1: Totaalevaluatie van de patiënt met hersenbeschadiging volgens
een meertrapssysteem. Een oriënterend neuropsychologisch onderzoek kan
als eerste trap verricht worden
Het ITON (Instituut voor Toegepaste Neurowetenschappen) heeft naar aanleiding
van een herhaalde vraag uit de praktijk een multidisciplinaire werkgroep
geformeerd die een oriënterend neuropsychologisch onderzoek (ONO) voor CVA-
patiënten heeft ontwikkeld. Dit ONO heeft een signalerende functie, dat wil
zeggen: kan stoornissen en soms merkwaardige of onverwachte zaken aan het
licht brengen. Door het ONO krijgt men soms het ‘pluis’- of ‘niet-pluis’-gevoel: de
patiënt is alert en helder, werkt vlot, goed en doeltreffend, of bepaalde taken
verlopen traag, moeizaam of ‘anders’.
Een CVA-patiënt voert bijvoorbeeld bijna alle opdrachten goed uit, alleen valt op
dat de patiënt bij de tekenopdrachten zo detaillistisch te werk gaat. Bij het
natekenen van het huis zijn de onderdelen zelfs niet met elkaar verbonden. Op
grond van deze bevinding vraagt men zich nu af in hoeverre deze
‘fragmentaanpak’ ook doorwerkt in het dagelijks leven van de patiënt.
Heeft dit misschien te maken met het ‘chaotische gedrag’ dat door de
verpleging gemeld wordt, of met de ‘verwardheid’ waarover de partner spreekt?
Het ‘gebrek aan totaaloverzicht’ zou deze patiënt later, na ontslag uit de
‘gestructureerde’ revalidatiekliniek parten kunnen gaan spelen. Dit ‘niet-pluis’-
gevoel kan dus aanleiding zijn nader te onderzoeken wat er aan de hand is.
Een kort oriënterend onderzoek kan natuurlijk nooit waterdicht zijn. Vergelijk dit
bijvoorbeeld met een medische keuring van een uur: het is best mogelijk dat de
patiënt een vreselijke ziekte heeft die tijdens de keuring niet ontdekt wordt. Dit
zal echter eerder uitzondering dan regel zijn.
Een oriënterend onderzoek heeft dus voor- en nadelen. Een belangrijk voordeel is
dat het onderzoek relatief eenvoudig en kort is en in de praktijk gemakkelijk bij
iedere patiënt kan worden uitgevoerd. Een nadeel is de beperkte sensitiviteit: lang
niet alle stoornissen kunnen worden opgespoord. Immers, zo’n oriënterend
onderzoek kan slechts een steekproef bevatten uit allerlei opdrachten en taken
die gestoord kunnen zijn. Een nadeel is ook dat meestal geen scherpe diagnose
mogelijk is. Dit nadeel vervalt echter wanneer men een gericht tweede-
Oriënterend Neuropsychologisch Onderzoek (van Cranenburgh)