7: ERFELIJKHEIDSWETTEN
§7.2 GESLACHTELIJKE EN ONGESLACHTELIJKE VOORTPLANTING
Geslachtelijke voortplanting → eicel en zaadcel versmelten. Hierdoor wordt de
cel weer diploïd.
Ongeslachtelijke voortplanting → celdeling en afsplitsing. Deze nakomelingen zijn
dus genetisch identiek.
§7.3 FENOTYPE, GENOTYPE EN GENOOM
Fenotype = genoom + milieufactoren
§7.4 GENEN EN ALLELEN
Locus → plek van gen in chromosoom.
Allelenpaar → twee overeenkomstige genen op homoloog chromosomenpaar
Erfelijke eigenschap wordt gecodeerd door minstens één gen.
Letale allelen → hierdoor is een organisme niet levensvatbaar.
§7.5 MENDELS KRUISINGEN
P-generatie → ouders F1 → eerste generatie F2 → tweede generatie
Monohybride → één eigenschap Dihybride → twee eigenschappen
Dominant → overheersend allel Recessief → niet overheersend.
Homozygoot (AA of aa) → twee dezelfde allelen Heterozygoot (Aa) → twee
verschillende
Intermediair → even dominante allelen
Multipele allelen → meer dan twee allelen voor een gen
§7.6 JONGEN OF MEISJE?
Autosomen → niet-geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen → man: XY, vrouw: XX. Het geslacht van een baby wordt
bepaald door de toevoeging van de vader.
§7.7 STAMBOMEN
Vrouw → bolletje
Man → vierkantje
§7.8 DIHYBRIDE KRUISINGEN
Dihybride genotypes kunnen ook berekend worden met kansrekenen. Behandel het als twee
monohybride kruisingen die onafhankelijk van elkaar zijn.
§7.9 GEKOPPELDE OVERERVING
Gekoppelde overerving → twee verschillende soorten allelen zitten als het ware
aan elkaar vast. Kruisingsschema’s moeten uitgevoerd worden alsof het een
monohybride kruising is.
§7.2 GESLACHTELIJKE EN ONGESLACHTELIJKE VOORTPLANTING
Geslachtelijke voortplanting → eicel en zaadcel versmelten. Hierdoor wordt de
cel weer diploïd.
Ongeslachtelijke voortplanting → celdeling en afsplitsing. Deze nakomelingen zijn
dus genetisch identiek.
§7.3 FENOTYPE, GENOTYPE EN GENOOM
Fenotype = genoom + milieufactoren
§7.4 GENEN EN ALLELEN
Locus → plek van gen in chromosoom.
Allelenpaar → twee overeenkomstige genen op homoloog chromosomenpaar
Erfelijke eigenschap wordt gecodeerd door minstens één gen.
Letale allelen → hierdoor is een organisme niet levensvatbaar.
§7.5 MENDELS KRUISINGEN
P-generatie → ouders F1 → eerste generatie F2 → tweede generatie
Monohybride → één eigenschap Dihybride → twee eigenschappen
Dominant → overheersend allel Recessief → niet overheersend.
Homozygoot (AA of aa) → twee dezelfde allelen Heterozygoot (Aa) → twee
verschillende
Intermediair → even dominante allelen
Multipele allelen → meer dan twee allelen voor een gen
§7.6 JONGEN OF MEISJE?
Autosomen → niet-geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen → man: XY, vrouw: XX. Het geslacht van een baby wordt
bepaald door de toevoeging van de vader.
§7.7 STAMBOMEN
Vrouw → bolletje
Man → vierkantje
§7.8 DIHYBRIDE KRUISINGEN
Dihybride genotypes kunnen ook berekend worden met kansrekenen. Behandel het als twee
monohybride kruisingen die onafhankelijk van elkaar zijn.
§7.9 GEKOPPELDE OVERERVING
Gekoppelde overerving → twee verschillende soorten allelen zitten als het ware
aan elkaar vast. Kruisingsschema’s moeten uitgevoerd worden alsof het een
monohybride kruising is.