Inleiding tot de Vroegmoderne Periode
Inleiding: de vroegmoderne periode
Europa, ca. 1500-1800
Zes thema’s (hoofdstukken):
- Sociale bouwstenen (demografie, samenlevingspatronen, sociale relaties)
- Economie (ontwikkelingen in de landbouw, industrie, handel, beleid)
- Globalisering
- Religie (opkomst van de reformatie en contrareformatie)
- Politiek (uitoefening en contestatie van macht)
- Intellectuele ontwikkeling (in wetenschap)
•
Waar ligt de eigenheid van de vroegmoderne periode?
Transformatie van Europa en van relatie tussen Europa en de Wereld
- Begin vroegmoderne periode: Europa weinig opmerkelijke regio
- Einde vroegmoderne periode: Europa staat op het punt de wereld te domineren
(kolonialiseren)
Hoe is Europa daarin geslaagd?
•
Waar begint de vroegmoderne periode?
- 1492: Ontdekking van Amerika, Val van Granada (einde Spaanse reconkwisten)
- 1453: Val van Constantinopel (einde Oost-Romeinse rijk), einde Honderdjarige Oorlog (tussen
Frankrijk en Engeland)
- 1517: Maarten Luther: 95 stellingen, Wittenberg
- 1455: Druk eerste Gutenbergbijbel
•
Waar eindigt de vroegmoderne periode?
- 1789: Franse Revolutie
- 1776: Amerikaanse Onafhankelijkheid; Adam Smith: Wealth of Nations
- Industriële Revolutie (moeilijker specifieke datum op te plakken, bv jaar dat stoommachine is
uitgevonden)
•
Periodisering : elke afbakening arbitrair, data eerder symbolisch (is moeilijk om in de geschiedenis
periodes te onderscheiden: geschiedenis is evolutief, er zijn enkele breukmomenten maar ook veel
continuïteit waardoor het moeilijk is grenzen te gaan trekken)
Terminologie:
- Vroegmoderne periode, de Nieuwe Tijd
- Early modern period
- Geschichte der frühen Neuzeit
- Les temps modernes, l’époque moderne, l’Ancien régime
Hoofdstuk 2: Sociale bouwstenen
Fernand Braudel: Civilisation matérielle, économie et capitalisme, deel 1: Les structures du quotidien
- Wat veranderde er in dagelijks leven?
- Basis dagelijks leven: stabiliteit
- Geschiedenis zoals de oceaan:
o Schuim op de golven: evenementiële geschiedenis (grote gebeurtenissen in de
geschiedenis)
o Daaronder: diepere stromingen (materiële structuren) (gewone gebeurtenissen van
het gewone leven)
2.1 Mortaliteit
Leven vóór moderne periode: ‘nasty, brutish and short’? (chaotisch leven)
- Verkeerde interpretatie van Hobbes (beschreef het leven van de mens in ‘natuurtoestand’
(zonder maatschappij, zonder controle, zonder organisatie, zonder regels))
- Misschien wel accuraat voor vroegmoderne periode? (op vlak van hygiëne)
, o Levensverwachting lag stuk lager
•
Wat was de gemiddelde levensverwachting in Europa in de vroegmoderne periode?
= 25 à 35 jaar
•
Lage levensverwachting, maar: niet iedereen gelijk voor de dood
- Grote verschillen tussen leeftijdsgroepen
o Vooral hoge zuigelingen- en kindersterfte
o Haalt gemiddelde levensverwachting naar omlaag
- Verschillen tussen sociale groepen (debat)
o Verschillen in levensverwachting tussen arm en rijk? (elite consumeert meer suiker,
alcohol, eet meer vet en leeft dus ongezonder → leven niet noodzakelijk langer)
(deelname in oorlog was hoger bij elite)
o Niet overal gevonden (wel in Genève)
•
Naast hoge ‘normale’ sterfte, ook regelmatig ‘sterftepieken’, crisismortaliteit
- Epidemieën (pest, tyfus, dysenterie)
- Hongersnoden
- Oorlog
- Combinatie van bovenstaande
•
Epidemieën: uitbraken besmettelijke ziektes
- Pest
o Niet eerste pestepidemie, gebeurde eerder
o Zwarte dood, komt van bacteriën door ratten, via vlooien
o Verdwijnt
- Tyfus
o Van bacteriën, via luizen die mensen dragen
o Vaak in de winter, wanneer mensen veel kledij dragen en weinig vervangen/wassen
- Dysenterie
o Van bacteriën, via drinken of eten van uitwerpselen besmette water
o Vaak einde van een droge zomer, weinig vers drinkwater/regenwater
o Volwassenen werden minder sterk getroffen dan kinderen
•
Hongersnood
- Oogstmislukkingen (weersomstandigheden) (sowieso lage landbouwopbrengsten
- Gebrekkige transportinfrastructuur (sterke afhankelijkheid van lokale/regionale oogsten) (over
water gaat vlot, landinwaarts was moeilijker, kostte veel geld)
Maar: impact vermindert doorheen vroegmoderne periode
•
Oorlog
- Rechtstreeks effect: verhoogde sterfte (geweld) (veldslagen, plunderingen, moordpartijen)
- Onrechtstreeks: versterkt epidemieën en hongersnood (dysenterie)
Zuidelijke Nederlanden: Tachtigjarige Oorlog (1568-1648)
Duitsland: Dertigjarige Oorlog (1618-1648) (1/3 volk verloren)
•
Combinatie van oorlog, epidemieën, hongersnood
Vb. jaren 1690 in de Zuidelijke Nederlanden:
- Negenjarige Oorlog (1688-1697) (conflict tussen Frankrijk en coalitie met andere landen)
- Oogstmislukkingen (1692, 1698) (koud decenium, kleine ijstijd)
- Epidemieën (dysenterie-epidemie in oosten van België, 1693; onbekende epidemie in
Vlaanderen, 1694)
•
Combinatie van oorlog, epidemieën, hongersnood
- Oversterfte in Vlaanderen (% overlijdens meer dan ‘normaal’)
,•
Hoge mortaliteit, maar: begin demografische transitie
Stadia demografische transitie:
1. Hoge sterfte en hoge nataliteit
2. Daling mortaliteit en hoge nataliteit
3. Lage mortaliteit en daling nataliteit
4. Lage mortaliteit en lage nataliteit
•
Daling mortaliteit begint in 18de eeuw (timing verschilt regionaal)
Waarom?
- Betere hygiëne?
o Onduidelijk (aanleg riolering, gewoonte handen te wassen, misschien meer de elite,
overheid geeft er meer aandacht aan)
- Betere voeding?
o Veel ziektes: niet gelinkt aan voeding (maakt niet uit of je goed gevoed bent of niet)
o Dalende koopkracht (met zelfde loon, minder eten kunnen kopen)
o Aardappelen? Vitamine C? (diversificatie van dieet)
- Betere geneeskunde? Weinig effectieve medicatie
Uitzondering: pokkenvaccinatie (Jenner, 1796) (innoculatie: wondje maken en insmeren met pus van
wonde van iemand die pokken gehad heeft)
•
Hoge mortaliteit vroegmoderne periode: gevolgen:
- Jeugdige bevolking
- Fragiliteit familiale relaties
- Vertrouwdheid met de dood
, 2.2 Gezin, familiale relaties
Hoge mortaliteit: invloed op samenstelling van de bevolking
•
Fragiliteit van gezinnen
- Dood kinderen
- Dood ouders: veel wezen
- Dood partners: veel weduwes en weduwnaars (voor weduwes vrij ingrijpend, weduwenaars
hertrouwen sneller, weduwes leven vaker in armoede)
- Veel nieuw samengestelde gezinnen
•
Impact op familiale relaties: liefde voor elkaar? (voorbeeld van een gezin)
- Joannes Van Houtteghem (40)
- Judoca D’huvettere (43)
- Anthonius (4)
- Catharina Huijs (17) (filia Martinus Huijs en Judoca D’huvettere) (uit een vorig huwelijk van
moeder)
- Maria Van den Bogaert (14) (filia Ludovicus Van den Bogaert en Judoca D’huvettere) (uit een
vorig ander huwelijk van moeder)
- Anna Van Houtteghem (6)
•
Vertrouwdheid met de dood
‘Kunst van het sterven’: voorbereiden op de dood
- Rituelen vóór en na overlijden
- Nalatenschap regelen
2.3 Huwelijk
Basiseenheid van samenwonen: het gezin
Wat zijn de gelijkenissen en verschillen tussen gezinnen vandaag
en in de vroegmoderne periode?
Gelijkenissen:
- Meeste kinderen grootgebracht in kerngezin
- Ideaalbeeld: liefdevol partnerschap als beste omstandigheden om kinderen groot te brengen
o Meer welstellende groepen: aandacht voor vermogen (wat krijgt de bruid mee in het
huwelijk, wat krijgt weduwe uit het huwelijk)
o Lagere sociale groepen: meer keuzevrijheid (er is minder vermogen om ruzie over te
maken, het is toch ook een economische beslissing)
Inleiding: de vroegmoderne periode
Europa, ca. 1500-1800
Zes thema’s (hoofdstukken):
- Sociale bouwstenen (demografie, samenlevingspatronen, sociale relaties)
- Economie (ontwikkelingen in de landbouw, industrie, handel, beleid)
- Globalisering
- Religie (opkomst van de reformatie en contrareformatie)
- Politiek (uitoefening en contestatie van macht)
- Intellectuele ontwikkeling (in wetenschap)
•
Waar ligt de eigenheid van de vroegmoderne periode?
Transformatie van Europa en van relatie tussen Europa en de Wereld
- Begin vroegmoderne periode: Europa weinig opmerkelijke regio
- Einde vroegmoderne periode: Europa staat op het punt de wereld te domineren
(kolonialiseren)
Hoe is Europa daarin geslaagd?
•
Waar begint de vroegmoderne periode?
- 1492: Ontdekking van Amerika, Val van Granada (einde Spaanse reconkwisten)
- 1453: Val van Constantinopel (einde Oost-Romeinse rijk), einde Honderdjarige Oorlog (tussen
Frankrijk en Engeland)
- 1517: Maarten Luther: 95 stellingen, Wittenberg
- 1455: Druk eerste Gutenbergbijbel
•
Waar eindigt de vroegmoderne periode?
- 1789: Franse Revolutie
- 1776: Amerikaanse Onafhankelijkheid; Adam Smith: Wealth of Nations
- Industriële Revolutie (moeilijker specifieke datum op te plakken, bv jaar dat stoommachine is
uitgevonden)
•
Periodisering : elke afbakening arbitrair, data eerder symbolisch (is moeilijk om in de geschiedenis
periodes te onderscheiden: geschiedenis is evolutief, er zijn enkele breukmomenten maar ook veel
continuïteit waardoor het moeilijk is grenzen te gaan trekken)
Terminologie:
- Vroegmoderne periode, de Nieuwe Tijd
- Early modern period
- Geschichte der frühen Neuzeit
- Les temps modernes, l’époque moderne, l’Ancien régime
Hoofdstuk 2: Sociale bouwstenen
Fernand Braudel: Civilisation matérielle, économie et capitalisme, deel 1: Les structures du quotidien
- Wat veranderde er in dagelijks leven?
- Basis dagelijks leven: stabiliteit
- Geschiedenis zoals de oceaan:
o Schuim op de golven: evenementiële geschiedenis (grote gebeurtenissen in de
geschiedenis)
o Daaronder: diepere stromingen (materiële structuren) (gewone gebeurtenissen van
het gewone leven)
2.1 Mortaliteit
Leven vóór moderne periode: ‘nasty, brutish and short’? (chaotisch leven)
- Verkeerde interpretatie van Hobbes (beschreef het leven van de mens in ‘natuurtoestand’
(zonder maatschappij, zonder controle, zonder organisatie, zonder regels))
- Misschien wel accuraat voor vroegmoderne periode? (op vlak van hygiëne)
, o Levensverwachting lag stuk lager
•
Wat was de gemiddelde levensverwachting in Europa in de vroegmoderne periode?
= 25 à 35 jaar
•
Lage levensverwachting, maar: niet iedereen gelijk voor de dood
- Grote verschillen tussen leeftijdsgroepen
o Vooral hoge zuigelingen- en kindersterfte
o Haalt gemiddelde levensverwachting naar omlaag
- Verschillen tussen sociale groepen (debat)
o Verschillen in levensverwachting tussen arm en rijk? (elite consumeert meer suiker,
alcohol, eet meer vet en leeft dus ongezonder → leven niet noodzakelijk langer)
(deelname in oorlog was hoger bij elite)
o Niet overal gevonden (wel in Genève)
•
Naast hoge ‘normale’ sterfte, ook regelmatig ‘sterftepieken’, crisismortaliteit
- Epidemieën (pest, tyfus, dysenterie)
- Hongersnoden
- Oorlog
- Combinatie van bovenstaande
•
Epidemieën: uitbraken besmettelijke ziektes
- Pest
o Niet eerste pestepidemie, gebeurde eerder
o Zwarte dood, komt van bacteriën door ratten, via vlooien
o Verdwijnt
- Tyfus
o Van bacteriën, via luizen die mensen dragen
o Vaak in de winter, wanneer mensen veel kledij dragen en weinig vervangen/wassen
- Dysenterie
o Van bacteriën, via drinken of eten van uitwerpselen besmette water
o Vaak einde van een droge zomer, weinig vers drinkwater/regenwater
o Volwassenen werden minder sterk getroffen dan kinderen
•
Hongersnood
- Oogstmislukkingen (weersomstandigheden) (sowieso lage landbouwopbrengsten
- Gebrekkige transportinfrastructuur (sterke afhankelijkheid van lokale/regionale oogsten) (over
water gaat vlot, landinwaarts was moeilijker, kostte veel geld)
Maar: impact vermindert doorheen vroegmoderne periode
•
Oorlog
- Rechtstreeks effect: verhoogde sterfte (geweld) (veldslagen, plunderingen, moordpartijen)
- Onrechtstreeks: versterkt epidemieën en hongersnood (dysenterie)
Zuidelijke Nederlanden: Tachtigjarige Oorlog (1568-1648)
Duitsland: Dertigjarige Oorlog (1618-1648) (1/3 volk verloren)
•
Combinatie van oorlog, epidemieën, hongersnood
Vb. jaren 1690 in de Zuidelijke Nederlanden:
- Negenjarige Oorlog (1688-1697) (conflict tussen Frankrijk en coalitie met andere landen)
- Oogstmislukkingen (1692, 1698) (koud decenium, kleine ijstijd)
- Epidemieën (dysenterie-epidemie in oosten van België, 1693; onbekende epidemie in
Vlaanderen, 1694)
•
Combinatie van oorlog, epidemieën, hongersnood
- Oversterfte in Vlaanderen (% overlijdens meer dan ‘normaal’)
,•
Hoge mortaliteit, maar: begin demografische transitie
Stadia demografische transitie:
1. Hoge sterfte en hoge nataliteit
2. Daling mortaliteit en hoge nataliteit
3. Lage mortaliteit en daling nataliteit
4. Lage mortaliteit en lage nataliteit
•
Daling mortaliteit begint in 18de eeuw (timing verschilt regionaal)
Waarom?
- Betere hygiëne?
o Onduidelijk (aanleg riolering, gewoonte handen te wassen, misschien meer de elite,
overheid geeft er meer aandacht aan)
- Betere voeding?
o Veel ziektes: niet gelinkt aan voeding (maakt niet uit of je goed gevoed bent of niet)
o Dalende koopkracht (met zelfde loon, minder eten kunnen kopen)
o Aardappelen? Vitamine C? (diversificatie van dieet)
- Betere geneeskunde? Weinig effectieve medicatie
Uitzondering: pokkenvaccinatie (Jenner, 1796) (innoculatie: wondje maken en insmeren met pus van
wonde van iemand die pokken gehad heeft)
•
Hoge mortaliteit vroegmoderne periode: gevolgen:
- Jeugdige bevolking
- Fragiliteit familiale relaties
- Vertrouwdheid met de dood
, 2.2 Gezin, familiale relaties
Hoge mortaliteit: invloed op samenstelling van de bevolking
•
Fragiliteit van gezinnen
- Dood kinderen
- Dood ouders: veel wezen
- Dood partners: veel weduwes en weduwnaars (voor weduwes vrij ingrijpend, weduwenaars
hertrouwen sneller, weduwes leven vaker in armoede)
- Veel nieuw samengestelde gezinnen
•
Impact op familiale relaties: liefde voor elkaar? (voorbeeld van een gezin)
- Joannes Van Houtteghem (40)
- Judoca D’huvettere (43)
- Anthonius (4)
- Catharina Huijs (17) (filia Martinus Huijs en Judoca D’huvettere) (uit een vorig huwelijk van
moeder)
- Maria Van den Bogaert (14) (filia Ludovicus Van den Bogaert en Judoca D’huvettere) (uit een
vorig ander huwelijk van moeder)
- Anna Van Houtteghem (6)
•
Vertrouwdheid met de dood
‘Kunst van het sterven’: voorbereiden op de dood
- Rituelen vóór en na overlijden
- Nalatenschap regelen
2.3 Huwelijk
Basiseenheid van samenwonen: het gezin
Wat zijn de gelijkenissen en verschillen tussen gezinnen vandaag
en in de vroegmoderne periode?
Gelijkenissen:
- Meeste kinderen grootgebracht in kerngezin
- Ideaalbeeld: liefdevol partnerschap als beste omstandigheden om kinderen groot te brengen
o Meer welstellende groepen: aandacht voor vermogen (wat krijgt de bruid mee in het
huwelijk, wat krijgt weduwe uit het huwelijk)
o Lagere sociale groepen: meer keuzevrijheid (er is minder vermogen om ruzie over te
maken, het is toch ook een economische beslissing)