Voorbereiding AZ-FO-3
Inhoud
Leertaak 1: het neurologisch systeem..................................................................................................... 3
Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel ..................................................................................... 3
Begrippen van het neurologisch systeem ........................................................................................... 4
Invloed van het neurologisch systeem op orgaansystemen ............................................................... 4
Leertaak 2: farmacokinetiek en farmacodynamiek ................................................................................. 6
Fasen van geneesmiddelen volgens ADME (farmacokinetiek) ........................................................... 6
Farmacodynamiek ............................................................................................................................... 7
Belangrijke factoren bij het mengen van geneesmiddelen met infuusvloeistoffen ........................... 7
Keuzes infuusvloeistoffen en voor- en nadelen hiervan ..................................................................... 7
Volume infusen ................................................................................................................................... 8
Leertaak 3: zorgvrager met angst, verwardheid of delier ....................................................................... 9
Score instrumenten delier ................................................................................................................... 9
Kenmerken, risicofactoren, preventiemaatregelen en behandelingen delier .................................... 9
Anticiperen op angst, verwardheid en delier .................................................................................... 10
Leertaak 4: klinische chemie ................................................................................................................. 11
Normaalwaarden elektrolyten .......................................................................................................... 11
Oorzaken afwijkende elektrolytwaarden; natrium en kalium .......................................................... 11
Afwijkende elektrolytwaarden corrigeren ........................................................................................ 12
Gevaren snelle correctie van elektrolytwaarden .............................................................................. 13
Glucose en de relatie tot insuline, glucagon, diabetes mellitus en stresshyperglycemie................. 13
Behandeling en complicaties van afwijkende glucose ...................................................................... 13
Verpleegkundige observaties en interventies bij een diabetisch keto-acidotisch coma .................. 13
Intravasculaire-, intracellulaire en interstitiële compartiment ......................................................... 14
RAAS-systeem.................................................................................................................................... 15
Leertaak 5: de rol van voeding bij ziekte en herstel.............................................................................. 16
Voeding bij de acuut zieke zorgvrager en de invloed op herstel ...................................................... 16
Ondervoeding en refeeding syndroom ............................................................................................. 16
Behoefteberekening .......................................................................................................................... 16
Voeding op macro- en microniveau .................................................................................................. 16
Diverse manieren van voeden ........................................................................................................... 16
,Leertaak 6: ECG inleiding in ritmestoornissen ...................................................................................... 17
Anatomie en fysiologie van het hart ................................................................................................. 17
Een hartritme .................................................................................................................................... 18
Geleidingsstoornissen, aritmieën, (supra)ventriculaire ritmes, pacemakerritme en extrasystolen 18
Normaal hartritme en afwijkend hartritme ...................................................................................... 19
Leertaak 7: opvang en zorgverlening van een zorgvrager in shock ...................................................... 23
Definitie van shock ............................................................................................................................ 23
Vormen van shock; oorzaken, diagnoses, behandelingen, complicaties & verpleegkundige
observaties en interventies ............................................................................................................... 23
Decompensatio cordis; oorzaken, symptomen, behandelingen & verpleegkundige observaties en
interventies ....................................................................................................................................... 24
Leertaak 8: luchtwegmanagement & zuurstof therapieën ................................................................... 25
Indicaties en vormen van zuurstoftherapie ...................................................................................... 25
Kennis en indicaties guedel masker, larynx masker, kapbeademing met inflating bag en
kapbeademing met non-inflating bag ............................................................................................... 25
Optiflow ............................................................................................................................................. 25
Technieken luchtwegmanagement ................................................................................................... 26
Leertaak 9: respiratoire ziektebeelden ................................................................................................. 27
Respiratoire insufficiëntie type I en II ............................................................................................... 27
Consequenties voor zuurstofuitwisselingen bij een zorgvrager met een ventilatie/perfusie stoornis
........................................................................................................................................................... 27
Respiratoire gevolgen van neurologische aandoeningen ................................................................. 27
Therapieën ........................................................................................................................................ 28
Respiratoire aandoeningen ............................................................................................................... 29
Verpleegkundige interventies in de B ............................................................................................... 30
Leertaak 10: klinisch redeneren ............................................................................................................ 31
,Leertaak 1: het neurologisch systeem
Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel
De hersenen: cerebrum (grote hersenen), cerebellum (kleine hersenen) en hersenstam
Corpus callosum: verbindt de linker en de rechter hersenhelft
Hersenvliezen: dura mater, arachnoïdea en pia mater
Hersenschors (cortex): buitenste laag van cerebrum. Ontvangen,
analyseren en interpreteren van informatie
Tussenhersenen (onderdeel limbisch systeem): regelen emotie,
stemming, onderbewustzijn en instinctief gedrag
Liquor: beschermt tegen schokken, handhaaft temperatuur,
reguleert de afvoer van afvalstoffen en wordt in 4 ventrikels in de
hersenen gemaakt.
Cerebrum: motorische, sensorische en overige functies
Cerebellum: coördinatie, houding en evenwicht
Hersenstam: basale lichaamsfuncties (ademhaling, hartslag, reflexen, etc.)
Basale ganglia: betrokken bij motorische controle en leren van gewoonten
Limbisch systeem: emoties, geheugen, motivatie, gedrag en leren
• Amygdala: emotionele reacties
• Hippocampus: geheugen en leren
• Hypothalamus: reguleert het autonome zenuwstelsel en de hormoonproductie van de
hypofyse. Het reguleert lichaamstemperatuur, honger, dorst en circadiaans ritme (slaap-
waakcyclus)
Hypofyse: produceert hormonen
Witte stof: informatieoverdracht in de hersenen
, Hersenkwabben en functies:
Hersenkwab Functies
Frontaalkwab • Gedrag (incl. sociaal gedrag) • Bewustzijn
• Gebied van Broca: been, arm en spraak • Beweging
• Persoonlijkheid • Planning
• Probleemoplossend vermogen • Beslissingen
• Geheugen • Emoties
• Concentratie
Temporaalkwab • Taal (gebied van Wernicke) • Geheugen
• Auditieve cortex (horen) • Opslag herinneringen
Pariëtaalkwab • Sensorisch gevoel/zintuigen • Ruimtelijk inzicht
• Cognitieve functies
Occipitaalkwab • Visuele cortex (zien)
Begrippen van het neurologisch systeem
Sympathisch:
• Het gaspedaal
• Onderdeel van het onwillekeurige (motorische) zenuwstelsel, zoals verhogen hartslag
• Verantwoordelijk voor fight-or-flight.
• Neurotransmitter voor noradrenaline en het Adrenerg systeem
Parasympatisch:
• De rem
• Verantwoordelijk voor “rest and digest”, dus ontspanningsreactie
• Speelt een cruciale rol binnen het handhaven van homeostase door fysiologische functies te
vertragen en te bevorderen die herstel en energiebesparing ondersteunen
Centraal: ruggenmerg en hersenen
Perifeer: zenuwen die uit de hersenen en uit het ruggenmerg komen. Het perifere zenuwstelsel is te
verdelen in motorische en sensorische zenuwen.
Motorisch: motorische cellen die vanuit het centrale zenuwstelsel naar het “doelorgaan” gaan om de
gegeven actie uit te voeren. Kan willekeurig en onwillekeurig zijn.
Sensorisch: geeft signalen vanuit het lichaam (vanuit zintuigen en vanuit het interne milieu) door
Autonoom: onwillekeurig. Input via interne zenuwen en output naar inwendige organen
Bewustzijn: de toestand waarin een persoon zich bewust is van zichzelf, de omgeving en de persoon
is hierbij in staat om adequaat te reageren op externe en interne stimuli.
Invloed van het neurologisch systeem op orgaansystemen
Invloed op de ademhaling:
• Het ademhalingscentrum zit in de hersenstam. Dit centrum stuurt de ademhalingsspieren
aan (waaronder het diafragma) en is betrokken bij een actieve uitademing (bij inspanning).
• Het neurologisch systeem reageert op veranderingen in CO2, O2, pH en schadelijke stoffen
zoals rook (hoestreflex).
• Laat de ademhaling veranderen bij angst, opwinding, stress, inspanning, etc.
• Laat ademhalingspatronen veranderen afhankelijk van de neurologische oorzaak
Invloed op de circulatie:
• Hersenstam regelt de bloeddruk en hartslag (baroreceptoren en chemoreceptoren)
• Speelt een rol bij de verdeling van bloed in het lichaam door de samenwerking van het
autonome en sensorische stelsel met de hersenen (vasoconstrictie en vasodilatatie)
Inhoud
Leertaak 1: het neurologisch systeem..................................................................................................... 3
Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel ..................................................................................... 3
Begrippen van het neurologisch systeem ........................................................................................... 4
Invloed van het neurologisch systeem op orgaansystemen ............................................................... 4
Leertaak 2: farmacokinetiek en farmacodynamiek ................................................................................. 6
Fasen van geneesmiddelen volgens ADME (farmacokinetiek) ........................................................... 6
Farmacodynamiek ............................................................................................................................... 7
Belangrijke factoren bij het mengen van geneesmiddelen met infuusvloeistoffen ........................... 7
Keuzes infuusvloeistoffen en voor- en nadelen hiervan ..................................................................... 7
Volume infusen ................................................................................................................................... 8
Leertaak 3: zorgvrager met angst, verwardheid of delier ....................................................................... 9
Score instrumenten delier ................................................................................................................... 9
Kenmerken, risicofactoren, preventiemaatregelen en behandelingen delier .................................... 9
Anticiperen op angst, verwardheid en delier .................................................................................... 10
Leertaak 4: klinische chemie ................................................................................................................. 11
Normaalwaarden elektrolyten .......................................................................................................... 11
Oorzaken afwijkende elektrolytwaarden; natrium en kalium .......................................................... 11
Afwijkende elektrolytwaarden corrigeren ........................................................................................ 12
Gevaren snelle correctie van elektrolytwaarden .............................................................................. 13
Glucose en de relatie tot insuline, glucagon, diabetes mellitus en stresshyperglycemie................. 13
Behandeling en complicaties van afwijkende glucose ...................................................................... 13
Verpleegkundige observaties en interventies bij een diabetisch keto-acidotisch coma .................. 13
Intravasculaire-, intracellulaire en interstitiële compartiment ......................................................... 14
RAAS-systeem.................................................................................................................................... 15
Leertaak 5: de rol van voeding bij ziekte en herstel.............................................................................. 16
Voeding bij de acuut zieke zorgvrager en de invloed op herstel ...................................................... 16
Ondervoeding en refeeding syndroom ............................................................................................. 16
Behoefteberekening .......................................................................................................................... 16
Voeding op macro- en microniveau .................................................................................................. 16
Diverse manieren van voeden ........................................................................................................... 16
,Leertaak 6: ECG inleiding in ritmestoornissen ...................................................................................... 17
Anatomie en fysiologie van het hart ................................................................................................. 17
Een hartritme .................................................................................................................................... 18
Geleidingsstoornissen, aritmieën, (supra)ventriculaire ritmes, pacemakerritme en extrasystolen 18
Normaal hartritme en afwijkend hartritme ...................................................................................... 19
Leertaak 7: opvang en zorgverlening van een zorgvrager in shock ...................................................... 23
Definitie van shock ............................................................................................................................ 23
Vormen van shock; oorzaken, diagnoses, behandelingen, complicaties & verpleegkundige
observaties en interventies ............................................................................................................... 23
Decompensatio cordis; oorzaken, symptomen, behandelingen & verpleegkundige observaties en
interventies ....................................................................................................................................... 24
Leertaak 8: luchtwegmanagement & zuurstof therapieën ................................................................... 25
Indicaties en vormen van zuurstoftherapie ...................................................................................... 25
Kennis en indicaties guedel masker, larynx masker, kapbeademing met inflating bag en
kapbeademing met non-inflating bag ............................................................................................... 25
Optiflow ............................................................................................................................................. 25
Technieken luchtwegmanagement ................................................................................................... 26
Leertaak 9: respiratoire ziektebeelden ................................................................................................. 27
Respiratoire insufficiëntie type I en II ............................................................................................... 27
Consequenties voor zuurstofuitwisselingen bij een zorgvrager met een ventilatie/perfusie stoornis
........................................................................................................................................................... 27
Respiratoire gevolgen van neurologische aandoeningen ................................................................. 27
Therapieën ........................................................................................................................................ 28
Respiratoire aandoeningen ............................................................................................................... 29
Verpleegkundige interventies in de B ............................................................................................... 30
Leertaak 10: klinisch redeneren ............................................................................................................ 31
,Leertaak 1: het neurologisch systeem
Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel
De hersenen: cerebrum (grote hersenen), cerebellum (kleine hersenen) en hersenstam
Corpus callosum: verbindt de linker en de rechter hersenhelft
Hersenvliezen: dura mater, arachnoïdea en pia mater
Hersenschors (cortex): buitenste laag van cerebrum. Ontvangen,
analyseren en interpreteren van informatie
Tussenhersenen (onderdeel limbisch systeem): regelen emotie,
stemming, onderbewustzijn en instinctief gedrag
Liquor: beschermt tegen schokken, handhaaft temperatuur,
reguleert de afvoer van afvalstoffen en wordt in 4 ventrikels in de
hersenen gemaakt.
Cerebrum: motorische, sensorische en overige functies
Cerebellum: coördinatie, houding en evenwicht
Hersenstam: basale lichaamsfuncties (ademhaling, hartslag, reflexen, etc.)
Basale ganglia: betrokken bij motorische controle en leren van gewoonten
Limbisch systeem: emoties, geheugen, motivatie, gedrag en leren
• Amygdala: emotionele reacties
• Hippocampus: geheugen en leren
• Hypothalamus: reguleert het autonome zenuwstelsel en de hormoonproductie van de
hypofyse. Het reguleert lichaamstemperatuur, honger, dorst en circadiaans ritme (slaap-
waakcyclus)
Hypofyse: produceert hormonen
Witte stof: informatieoverdracht in de hersenen
, Hersenkwabben en functies:
Hersenkwab Functies
Frontaalkwab • Gedrag (incl. sociaal gedrag) • Bewustzijn
• Gebied van Broca: been, arm en spraak • Beweging
• Persoonlijkheid • Planning
• Probleemoplossend vermogen • Beslissingen
• Geheugen • Emoties
• Concentratie
Temporaalkwab • Taal (gebied van Wernicke) • Geheugen
• Auditieve cortex (horen) • Opslag herinneringen
Pariëtaalkwab • Sensorisch gevoel/zintuigen • Ruimtelijk inzicht
• Cognitieve functies
Occipitaalkwab • Visuele cortex (zien)
Begrippen van het neurologisch systeem
Sympathisch:
• Het gaspedaal
• Onderdeel van het onwillekeurige (motorische) zenuwstelsel, zoals verhogen hartslag
• Verantwoordelijk voor fight-or-flight.
• Neurotransmitter voor noradrenaline en het Adrenerg systeem
Parasympatisch:
• De rem
• Verantwoordelijk voor “rest and digest”, dus ontspanningsreactie
• Speelt een cruciale rol binnen het handhaven van homeostase door fysiologische functies te
vertragen en te bevorderen die herstel en energiebesparing ondersteunen
Centraal: ruggenmerg en hersenen
Perifeer: zenuwen die uit de hersenen en uit het ruggenmerg komen. Het perifere zenuwstelsel is te
verdelen in motorische en sensorische zenuwen.
Motorisch: motorische cellen die vanuit het centrale zenuwstelsel naar het “doelorgaan” gaan om de
gegeven actie uit te voeren. Kan willekeurig en onwillekeurig zijn.
Sensorisch: geeft signalen vanuit het lichaam (vanuit zintuigen en vanuit het interne milieu) door
Autonoom: onwillekeurig. Input via interne zenuwen en output naar inwendige organen
Bewustzijn: de toestand waarin een persoon zich bewust is van zichzelf, de omgeving en de persoon
is hierbij in staat om adequaat te reageren op externe en interne stimuli.
Invloed van het neurologisch systeem op orgaansystemen
Invloed op de ademhaling:
• Het ademhalingscentrum zit in de hersenstam. Dit centrum stuurt de ademhalingsspieren
aan (waaronder het diafragma) en is betrokken bij een actieve uitademing (bij inspanning).
• Het neurologisch systeem reageert op veranderingen in CO2, O2, pH en schadelijke stoffen
zoals rook (hoestreflex).
• Laat de ademhaling veranderen bij angst, opwinding, stress, inspanning, etc.
• Laat ademhalingspatronen veranderen afhankelijk van de neurologische oorzaak
Invloed op de circulatie:
• Hersenstam regelt de bloeddruk en hartslag (baroreceptoren en chemoreceptoren)
• Speelt een rol bij de verdeling van bloed in het lichaam door de samenwerking van het
autonome en sensorische stelsel met de hersenen (vasoconstrictie en vasodilatatie)