Samenvatting Inleiding Bestuursrecht
Week 1
H1
Het bestuursrecht heeft 2 aspecten:
- Het bereik is zeer groot. Veel onderwerpen worden erdoor geraakt
- Het wordt sterk beïnvloed door Europese regelgeving
Bestuursrecht (ook wel overheidsrecht genoemd) heeft betrekking op de relatie tussen de
overheid (overheidsorganen) en burgers (belanghebbenden). Zowel de overheid als de
burger kom je in vele hoedanigheden tegen. Het geeft regels voor de verhouding tussen
bestuursorganen en belanghebbenden, in het bijzonder voor de situatie waarin het bestuur
handelt op basis van publiekrechtelijke bevoegdheden.
Het bestuur dat handelt op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid neemt een
bijzondere positie in: de overheid oefent macht uit. Op basis van een wet is het bestuur dan
namelijk bevoegd tot juridische maatregelen die burgers en rechtspersonen niet ter
beschikking staan. Bijzonder aan deze bevoegdheden is dat het bestuur zonder instemming
van de burger kan bepalen wat de rechten en plichten van die burger zijn. Dat noemen we
eenzijdige rechtshandelingen. De bevoegdheid om eenzijdige rechtshandelingen te
verrichten, geeft het bestuur veel macht. Die macht is nodig om het algemeen belang te
behartigen. Maar die macht is ook begrensd. Het bestuur kan alleen eenzijdige
rechtshandelingen verrichten als de wetgever hem die bevoegdheid heeft toegekend in een
wettelijk voorschrift. Door zo’n wettelijke bepaling verkrijgt het bestuursorgaan een
publiekrechtelijke bevoegdheid. Dat vormt een van de functies van het bestuursrecht,
namelijk de instrumentele functie. Het bestuursrecht geeft de overheid de bevoegdheden
(of instrumenten) om het algemene belang te behartigen en zijn publieke taak te vervullen.
Een andere functie van het bestuursrecht is de waarborgfunctie: het bestuursrecht geeft de
burger de middelen om het beleid van het bestuur te beïnvloeden en zich daartegen te
verweren. Zo geeft het bestuursrecht inspraakmogelijkheden en regelt het wie tegen
bepaalde overheidsbesluiten mag opkomen bij de bestuursrechter. Het bestuursrecht geeft
burgers bescherming tegen de overheid en haar besluiten.
In een procedure kunnen burgers zich beroepen op normen waar het bestuur zich bij de
uitoefening van zijn bevoegdheid aan moet houden. Dat is de normerende functie van het
bestuursrecht: het bestuursrecht geeft regels waaraan het bestuur zich bij de uitoefening
van zijn bevoegdheden moet houden.
,Er bestaat 1 wet waarin de algemene regels van het bestuursrecht zijn opgenomen: de
Algemene wet Bestuursrecht (Awb). Met de totstandkoming van de Awb heeft de wetgever
een belangrijke rechtsvormende rol ten aanzien van het algemeen deel van het
bestuursrecht op zich genomen.
De Awb kent veel algemeen geformuleerde normen, zoals het specialiteitsbeginsel en het
zorgvuldigheidsbeginsel art. 3:2 Awb en het beginsel van de evenredige belangenafweging,
art. 3:4 lid 2 Awb. Vaak moet je uitspraken lezen om de regels uit de Awb goed te begrijpen
en toe te kunnen passen op een individuele zaak.
Veel belangrijke bestuursrechtelijke informatie is te vinden in het bijzondere bestuursrecht.
In de bijzondere regelgeving zijn de meer inhoudelijke regels neergelegd, die rechten en
plichten van bestuur en burger in een concreet geval bepalen.
Het staats- en bestuursrecht wordt vaak in één adem genoemd en regelmatig binnen één en
hetzelfde vak onderwezen. Het is vrij lastig om deze beide rechtsgebieden van elkaar te
onderscheiden. Om het accentverschil te schetsen kan worden gesteld dat het staatsrecht
vooral gaat over de Grondwet en de organieke wetten. Met organieke wetten bedoelen we
wetten die de organen en organisatie van de staat regelen, zoals bijvoorbeeld de
Gemeentewet. Het staatsrecht bestaat uit regels die zien op de instelling, werkwijze en
globale bevoegdheden van de verschillende organen van de overheid. Ook de verdragen die
betekenis hebben voor de overheidsorganisatie en de grondrechten, zijn onderwerp van
bestudering in het staatsrecht. Het gaat dan niet zozeer om de verhouding tussen overheid
en burger, maar meer om de grondregels voor de organisatie van de Nederlandse staat.
Enerzijds is de burger via bijvoorbeeld het kiesrecht betrokken bij de staatsorganisatie en
anderzijds bevat de Grondwet ook grondrechten die de staat ten opzichte van de burger
steeds in acht moet nemen. In die zin kan het bestuursrecht eigenlijk niet zonder het
staatsrecht en omgekeerd kan het staatsrecht niet zonder bestuursrecht. Bestuursorganen
zijn voor hun organisatie van het staatsrecht afhankelijk; zonder bestuursrecht kunnen de
organen van de staat niet handelen ter uitvoering van hun publieke taak.
Het bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht vormen the big three van het Nederlandse
recht. Het strafrecht en bestuursrecht behoren tot het publiekrecht. In het publiekrecht
bepaalt de overheid welke rechten zij aan een burger toekent of afneemt, zonder dat daar
instemming van die burger voor nodig is. Verzet de burger zich daartegen, dan kan de
overheid naleving van de reels afdwingen. Dit is heel anders in het privaatrecht, dat de
rechtsbetrekking tussen burgers onderling bepaalt. Voor het veranderen van die
rechtsbetrekking is vaak instemming van de wederpartij nodig. Wil de ene burger dat de
andere burger zich aan het recht houdt, dan zal hij zelf naar de rechter moeten stappen om
naleving af te dwingen.
Het bestuursrecht heeft weliswaar een eigen plaats tussen het strafrecht en het
privaatrecht, maar er zijn wel zeker banden te leggen.
Handhaving van regels vindt bijvoorbeeld niet alleen plaats via bestuursrechtelijke sancties,
maar ook via het strafrecht. Zo kan iemand die fraudeert met de bijstand niet alleen een
terugvordering van de uitkering tegemoetzien, maar soms ook eens strafrechtelijke
vervolging.
,Enerzijds beïnvloedt het Europees recht onmiskenbaar het Nederlandse bestuursrecht: de
Europese regel moeten vaak in Nederlandse wetgeving worden omgezet, Nederlandse
wetgeving mag niet met Europees recht in strijd komen en bestuursorganen moeten zich
met hun handelen ook aan de Europese regels houden. Anderzijds maakt het Nederlandse
recht deel uit van de Europese rechtsorde en beïnvloedt het Nederlandse bestuursrecht zo
de ontwikkelingen in de jurisprudentie van Europese rechters.
Bronnen van bestuursrecht:
- Het bestuursrecht wordt in eerste instantie gevonden in wetgeving. De wetgever is
de belangrijkste schepper van bestuursrecht. Wetten en belangrijke
uitvoeringsbesluiten worden geplaatst in het Staatsblad. Ministeriële regelingen
worden geplaatst in de Staatscourant.
- Ook de jurisprudentie is een belangrijke bron van het bestuursrecht. Niet al het
bestuursrecht is in de wet vastgelegd.
- Wanneer je meer wilt weten over een bepaald bestuursrechtelijk onderwerp, dan is
het handig om eerst in een handboek te kijken.
H2
Sinds 1983 verplicht art. 107 Gw de wetgever tot het vaststellen van algemene regels van
bestuursrecht. De behoefte aan dergelijke algemene regels was in de loop van de tijd
ontstaan als gevolg van de steeds maar toenemende bestuursrechtelijke voorschriften op
allerlei terreinen. Er ontstonden zoveel nieuwe regelingen dat het bestuursrecht
onoverzichtelijk was geworden.
Voor het opstellen van de door de Grondwet verplicht gestelde bestuursrechtelijke regels is
een speciale commissie van bestuursrechtelijke specialisten in het leven geroepen. Deze
commissie wordt doorgaans de commissie-Scheltema genoemd. In 1982 werd de commissie
opgericht en in 1994 is het Awb ontstaan.
De Awb kan worden gekwalificeerd als aanbouwwet: de Awb komt niet als één geheel tot
stand, maar in delen die tranches worden genoemd. Zo ontstaat de ruimte om aan de hand
van de rechtsontwikkeling nadere onderwerpen in de wet te regelen.
De eerste en tweede tranche: na jaren van voorbereiding traden in 1994 de eerste twee
tranches van de Awb in werking, als opvolger van de Wet Administratieve rechtspraak
overheidsbeschikkingen. Ze betroffen de eerste 8 hoofdstukken van de Awb met de
bijbehorende aanpassingen in de bijzondere regelgeving. Dit gedeelte van de Awb moest het
bestuursrecht overzichtelijk maken.
De derde tranche: in 1998 en 1999 werden aan de oorspronkelijke 8 hoofdstukken van deze
wet nog hoofdstuk 9 en 10 toegevoegd. Deze hoofdstukken betroffen voornamelijk het
toezicht op bestuursorganen.
Vierde tranche: deze is in 2009 in werking getreden. In deze ronde werden vooral andere
hoofdstukken van de Awb en bijbehorende regelgeving aangevuld met betrekking tot
bestuurlijke geldschulden, boetes en attributie.
, Er vinden regelmatig tussentijdse wijzigingen in en aanvullingen op de Awb plaats. Zo
kunnen kleinere praktische problemen worden opgelost, de Awb worden aangepast aan een
nieuwe Europese regel of aan het politieke wensenlijstje van de dan zittende regering. Op 1
januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden.
Het bestuursrecht is dus een flexibel, sterk gestructureerd, zeer beweeglijk
wetgevingssysteem. De bovenste laag is de meest algemene, de onderliggende lagen werken
de bovenliggende lagen verder uit. De hoofdstukindeling van de Awb verloopt gelaagd van
abstract naar steeds specifieker.
De doelstellingen van de Awb zijn:
- Het bevorderen van eenheid binnen de bestuursrechtelijke wetgeving
- Het systematiseren en, waar mogelijk, vereenvoudigen van de bestuursrechtelijke
wetgeving
- Het codificeren van ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie
hebben afgetekend
- Het treffen van voorzieningen ten aanzien van onderwerpen die zich naar hun aard
niet voor regeling in een bijzondere wet lenen
De Awb is van groot belang gebleken voor de uniformering van het bestuursrecht.
Uniformering is een belangrijke doelstelling voor de wetgever, maar er bestaan natuurlijk
situaties waarin afwijkingen noodzakelijk zijn. Er moet duidelijkheid zijn over de vraag in
hoeverre regelgevers mogen afwijken van de Awb. Als te gemakkelijk wordt afgeweken van
de algemene regels van de Awb, dan keren we langzaam terug naar de onoverzichtelijke
situatie van voor de Awb: het gevaar van verrommeling van het bestuursrecht ligt altijd op
de loer.
Met het oog op deze problematiek heeft de regering bij de totstandkoming van de Awb de
volgende categorieën Awb-regels onderscheiden:
- Dwingend recht: allereerst zijn er regels die zonder uitzondering voor het gehele
bestuursrecht behoren te gelden. De meeste regels in de Awb zijn dwingend van
aard; de regel noemt dan eenvoudigweg geen mogelijkheid om af te kunnen wijken.
Afwijken van de Awb in beginsel niet mogelijk. In het geval van dwingend recht
kunnen lagere regelgevers geen regels maken die van de Awb afwijken. Doen zij dat
wel, dan is de regel onverbindend.
- Regelend recht: de Awb bevat ook regels die gelden als de voor normale gevallen
beste regeling. Aangezien er ook bijzondere gevallen zijn, moet van deze regels in
bepaalde gevallen kunnen worden afgeweken, ook door lagere regelgevers. Een
dergelijke afwijkingsmogelijkheid blijkt in Awb-bepalingen door het gebruik van de
formulering ‘’tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald’’. Met de term wettelijk
voorschrift wordt wetgeving in materiële zin bedoeld (een algemeen verbindend
voorschrift). Ook in lagere regelgeving mag dan een van de Awb afwijkende regel
worden opgenomen, bijvoorbeeld in een gemeentelijke verordening. De Awb bevat
de hoofdregel maar staat afwijking uitdrukkelijk toe.
- Aanvullend recht: verder zijn er gevallen denkbaar waarvoor het niet goed mogelijk is
een algemeen geldende regel te formuleren, maar waarvoor het wel wenselijk is dat
er een restbepaling bestaat wanneer de bijzondere regelgever nagelaten heeft een
Week 1
H1
Het bestuursrecht heeft 2 aspecten:
- Het bereik is zeer groot. Veel onderwerpen worden erdoor geraakt
- Het wordt sterk beïnvloed door Europese regelgeving
Bestuursrecht (ook wel overheidsrecht genoemd) heeft betrekking op de relatie tussen de
overheid (overheidsorganen) en burgers (belanghebbenden). Zowel de overheid als de
burger kom je in vele hoedanigheden tegen. Het geeft regels voor de verhouding tussen
bestuursorganen en belanghebbenden, in het bijzonder voor de situatie waarin het bestuur
handelt op basis van publiekrechtelijke bevoegdheden.
Het bestuur dat handelt op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid neemt een
bijzondere positie in: de overheid oefent macht uit. Op basis van een wet is het bestuur dan
namelijk bevoegd tot juridische maatregelen die burgers en rechtspersonen niet ter
beschikking staan. Bijzonder aan deze bevoegdheden is dat het bestuur zonder instemming
van de burger kan bepalen wat de rechten en plichten van die burger zijn. Dat noemen we
eenzijdige rechtshandelingen. De bevoegdheid om eenzijdige rechtshandelingen te
verrichten, geeft het bestuur veel macht. Die macht is nodig om het algemeen belang te
behartigen. Maar die macht is ook begrensd. Het bestuur kan alleen eenzijdige
rechtshandelingen verrichten als de wetgever hem die bevoegdheid heeft toegekend in een
wettelijk voorschrift. Door zo’n wettelijke bepaling verkrijgt het bestuursorgaan een
publiekrechtelijke bevoegdheid. Dat vormt een van de functies van het bestuursrecht,
namelijk de instrumentele functie. Het bestuursrecht geeft de overheid de bevoegdheden
(of instrumenten) om het algemene belang te behartigen en zijn publieke taak te vervullen.
Een andere functie van het bestuursrecht is de waarborgfunctie: het bestuursrecht geeft de
burger de middelen om het beleid van het bestuur te beïnvloeden en zich daartegen te
verweren. Zo geeft het bestuursrecht inspraakmogelijkheden en regelt het wie tegen
bepaalde overheidsbesluiten mag opkomen bij de bestuursrechter. Het bestuursrecht geeft
burgers bescherming tegen de overheid en haar besluiten.
In een procedure kunnen burgers zich beroepen op normen waar het bestuur zich bij de
uitoefening van zijn bevoegdheid aan moet houden. Dat is de normerende functie van het
bestuursrecht: het bestuursrecht geeft regels waaraan het bestuur zich bij de uitoefening
van zijn bevoegdheden moet houden.
,Er bestaat 1 wet waarin de algemene regels van het bestuursrecht zijn opgenomen: de
Algemene wet Bestuursrecht (Awb). Met de totstandkoming van de Awb heeft de wetgever
een belangrijke rechtsvormende rol ten aanzien van het algemeen deel van het
bestuursrecht op zich genomen.
De Awb kent veel algemeen geformuleerde normen, zoals het specialiteitsbeginsel en het
zorgvuldigheidsbeginsel art. 3:2 Awb en het beginsel van de evenredige belangenafweging,
art. 3:4 lid 2 Awb. Vaak moet je uitspraken lezen om de regels uit de Awb goed te begrijpen
en toe te kunnen passen op een individuele zaak.
Veel belangrijke bestuursrechtelijke informatie is te vinden in het bijzondere bestuursrecht.
In de bijzondere regelgeving zijn de meer inhoudelijke regels neergelegd, die rechten en
plichten van bestuur en burger in een concreet geval bepalen.
Het staats- en bestuursrecht wordt vaak in één adem genoemd en regelmatig binnen één en
hetzelfde vak onderwezen. Het is vrij lastig om deze beide rechtsgebieden van elkaar te
onderscheiden. Om het accentverschil te schetsen kan worden gesteld dat het staatsrecht
vooral gaat over de Grondwet en de organieke wetten. Met organieke wetten bedoelen we
wetten die de organen en organisatie van de staat regelen, zoals bijvoorbeeld de
Gemeentewet. Het staatsrecht bestaat uit regels die zien op de instelling, werkwijze en
globale bevoegdheden van de verschillende organen van de overheid. Ook de verdragen die
betekenis hebben voor de overheidsorganisatie en de grondrechten, zijn onderwerp van
bestudering in het staatsrecht. Het gaat dan niet zozeer om de verhouding tussen overheid
en burger, maar meer om de grondregels voor de organisatie van de Nederlandse staat.
Enerzijds is de burger via bijvoorbeeld het kiesrecht betrokken bij de staatsorganisatie en
anderzijds bevat de Grondwet ook grondrechten die de staat ten opzichte van de burger
steeds in acht moet nemen. In die zin kan het bestuursrecht eigenlijk niet zonder het
staatsrecht en omgekeerd kan het staatsrecht niet zonder bestuursrecht. Bestuursorganen
zijn voor hun organisatie van het staatsrecht afhankelijk; zonder bestuursrecht kunnen de
organen van de staat niet handelen ter uitvoering van hun publieke taak.
Het bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht vormen the big three van het Nederlandse
recht. Het strafrecht en bestuursrecht behoren tot het publiekrecht. In het publiekrecht
bepaalt de overheid welke rechten zij aan een burger toekent of afneemt, zonder dat daar
instemming van die burger voor nodig is. Verzet de burger zich daartegen, dan kan de
overheid naleving van de reels afdwingen. Dit is heel anders in het privaatrecht, dat de
rechtsbetrekking tussen burgers onderling bepaalt. Voor het veranderen van die
rechtsbetrekking is vaak instemming van de wederpartij nodig. Wil de ene burger dat de
andere burger zich aan het recht houdt, dan zal hij zelf naar de rechter moeten stappen om
naleving af te dwingen.
Het bestuursrecht heeft weliswaar een eigen plaats tussen het strafrecht en het
privaatrecht, maar er zijn wel zeker banden te leggen.
Handhaving van regels vindt bijvoorbeeld niet alleen plaats via bestuursrechtelijke sancties,
maar ook via het strafrecht. Zo kan iemand die fraudeert met de bijstand niet alleen een
terugvordering van de uitkering tegemoetzien, maar soms ook eens strafrechtelijke
vervolging.
,Enerzijds beïnvloedt het Europees recht onmiskenbaar het Nederlandse bestuursrecht: de
Europese regel moeten vaak in Nederlandse wetgeving worden omgezet, Nederlandse
wetgeving mag niet met Europees recht in strijd komen en bestuursorganen moeten zich
met hun handelen ook aan de Europese regels houden. Anderzijds maakt het Nederlandse
recht deel uit van de Europese rechtsorde en beïnvloedt het Nederlandse bestuursrecht zo
de ontwikkelingen in de jurisprudentie van Europese rechters.
Bronnen van bestuursrecht:
- Het bestuursrecht wordt in eerste instantie gevonden in wetgeving. De wetgever is
de belangrijkste schepper van bestuursrecht. Wetten en belangrijke
uitvoeringsbesluiten worden geplaatst in het Staatsblad. Ministeriële regelingen
worden geplaatst in de Staatscourant.
- Ook de jurisprudentie is een belangrijke bron van het bestuursrecht. Niet al het
bestuursrecht is in de wet vastgelegd.
- Wanneer je meer wilt weten over een bepaald bestuursrechtelijk onderwerp, dan is
het handig om eerst in een handboek te kijken.
H2
Sinds 1983 verplicht art. 107 Gw de wetgever tot het vaststellen van algemene regels van
bestuursrecht. De behoefte aan dergelijke algemene regels was in de loop van de tijd
ontstaan als gevolg van de steeds maar toenemende bestuursrechtelijke voorschriften op
allerlei terreinen. Er ontstonden zoveel nieuwe regelingen dat het bestuursrecht
onoverzichtelijk was geworden.
Voor het opstellen van de door de Grondwet verplicht gestelde bestuursrechtelijke regels is
een speciale commissie van bestuursrechtelijke specialisten in het leven geroepen. Deze
commissie wordt doorgaans de commissie-Scheltema genoemd. In 1982 werd de commissie
opgericht en in 1994 is het Awb ontstaan.
De Awb kan worden gekwalificeerd als aanbouwwet: de Awb komt niet als één geheel tot
stand, maar in delen die tranches worden genoemd. Zo ontstaat de ruimte om aan de hand
van de rechtsontwikkeling nadere onderwerpen in de wet te regelen.
De eerste en tweede tranche: na jaren van voorbereiding traden in 1994 de eerste twee
tranches van de Awb in werking, als opvolger van de Wet Administratieve rechtspraak
overheidsbeschikkingen. Ze betroffen de eerste 8 hoofdstukken van de Awb met de
bijbehorende aanpassingen in de bijzondere regelgeving. Dit gedeelte van de Awb moest het
bestuursrecht overzichtelijk maken.
De derde tranche: in 1998 en 1999 werden aan de oorspronkelijke 8 hoofdstukken van deze
wet nog hoofdstuk 9 en 10 toegevoegd. Deze hoofdstukken betroffen voornamelijk het
toezicht op bestuursorganen.
Vierde tranche: deze is in 2009 in werking getreden. In deze ronde werden vooral andere
hoofdstukken van de Awb en bijbehorende regelgeving aangevuld met betrekking tot
bestuurlijke geldschulden, boetes en attributie.
, Er vinden regelmatig tussentijdse wijzigingen in en aanvullingen op de Awb plaats. Zo
kunnen kleinere praktische problemen worden opgelost, de Awb worden aangepast aan een
nieuwe Europese regel of aan het politieke wensenlijstje van de dan zittende regering. Op 1
januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden.
Het bestuursrecht is dus een flexibel, sterk gestructureerd, zeer beweeglijk
wetgevingssysteem. De bovenste laag is de meest algemene, de onderliggende lagen werken
de bovenliggende lagen verder uit. De hoofdstukindeling van de Awb verloopt gelaagd van
abstract naar steeds specifieker.
De doelstellingen van de Awb zijn:
- Het bevorderen van eenheid binnen de bestuursrechtelijke wetgeving
- Het systematiseren en, waar mogelijk, vereenvoudigen van de bestuursrechtelijke
wetgeving
- Het codificeren van ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie
hebben afgetekend
- Het treffen van voorzieningen ten aanzien van onderwerpen die zich naar hun aard
niet voor regeling in een bijzondere wet lenen
De Awb is van groot belang gebleken voor de uniformering van het bestuursrecht.
Uniformering is een belangrijke doelstelling voor de wetgever, maar er bestaan natuurlijk
situaties waarin afwijkingen noodzakelijk zijn. Er moet duidelijkheid zijn over de vraag in
hoeverre regelgevers mogen afwijken van de Awb. Als te gemakkelijk wordt afgeweken van
de algemene regels van de Awb, dan keren we langzaam terug naar de onoverzichtelijke
situatie van voor de Awb: het gevaar van verrommeling van het bestuursrecht ligt altijd op
de loer.
Met het oog op deze problematiek heeft de regering bij de totstandkoming van de Awb de
volgende categorieën Awb-regels onderscheiden:
- Dwingend recht: allereerst zijn er regels die zonder uitzondering voor het gehele
bestuursrecht behoren te gelden. De meeste regels in de Awb zijn dwingend van
aard; de regel noemt dan eenvoudigweg geen mogelijkheid om af te kunnen wijken.
Afwijken van de Awb in beginsel niet mogelijk. In het geval van dwingend recht
kunnen lagere regelgevers geen regels maken die van de Awb afwijken. Doen zij dat
wel, dan is de regel onverbindend.
- Regelend recht: de Awb bevat ook regels die gelden als de voor normale gevallen
beste regeling. Aangezien er ook bijzondere gevallen zijn, moet van deze regels in
bepaalde gevallen kunnen worden afgeweken, ook door lagere regelgevers. Een
dergelijke afwijkingsmogelijkheid blijkt in Awb-bepalingen door het gebruik van de
formulering ‘’tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald’’. Met de term wettelijk
voorschrift wordt wetgeving in materiële zin bedoeld (een algemeen verbindend
voorschrift). Ook in lagere regelgeving mag dan een van de Awb afwijkende regel
worden opgenomen, bijvoorbeeld in een gemeentelijke verordening. De Awb bevat
de hoofdregel maar staat afwijking uitdrukkelijk toe.
- Aanvullend recht: verder zijn er gevallen denkbaar waarvoor het niet goed mogelijk is
een algemeen geldende regel te formuleren, maar waarvoor het wel wenselijk is dat
er een restbepaling bestaat wanneer de bijzondere regelgever nagelaten heeft een