Hoofdstuk 11
Grondrechten in formeel criterium zijn dan de als zodanig in juridische documenten van hogere orde
dan de gewone formele wet. In materiële omschrijving gaat et om rechten die fundamenteel zijn voor
de persoonlijke vrijheid van de mens, voor de handhaving van de persoonlijke autonomie. De huidige
Nederlandse Gw stelt de grondrechten als individuele aanspraken en losgekoppeld van bepaalde
staatsfuncties voorop. Grondwettelijke grondrechten zijn positief, nationaal staatsrecht. Daarnaast
zijn er in verdragen internationale grondrechten neergelegd, die evenzo beogen individuele vrijheden
te beschermen, gelijkheid te waarborgen. De klassieke grondrechten zijn op te vatten als subjectieve
rechten die de overheid verplichten tot passiviteit, tot het zich onthouden van inmenging. Daarnaast
kent het sociale grondrechten dat een inspanningsverplichting voor de overheid in het leven roept. Er
kan hierop onderscheid gemaakt worden tussen basisnormen, klassieke vrijheidsrechten,
gelijkheidsnormen, politieke participatierechten, grondrechten op rechtsbescherming en sociale
grondrechten. Grondrechten zijn vervat in de Grondwet en het Statuut, bepalingen in
mensenrechtenverdragen en grondrechtscheppende jurisprudentie. Nationale grondrechten
functioneren binnen een door de staat geconstitueerd rechtssysteem. Grondrechtenbepalingen
kunnen via de herzieningsprocedure gewijzigd of geschrapt worden. Betreffende grondrechten die
voortvloeien uit internationale dan wel Europese verdragen ligt dit gecompliceerder. Nederland is als
lid van de EU supranationaal aan zekere bepalingen gebonden. Zou de Nederlandse staat zich aan
deze grondrechtenbinding willen onttrekken, dan zou het uit de Europese Unie moeten treden.
Primair komen grondrechten toe aan ieder individueel persoon als zodanig, zonder nadere
kwalificatie. Nederlanderschap dan wel ingezetenschap dan wel leeftijd kunnen wel een rol spelen.
Ook bepaalde groepen kan een zekere bescherming toekomen. Overheidsverbanden en -ambten
kunnen geen beroep doen op grondrechten, ook niet in hun kwaliteit van publiekrechtelijke
rechtspersoon. De overheid is geen drager van grondrechten en grondrechten kunnen enkel tegen de
overheid worden ingeroepen, deze zijn immers in het leven geroepen om burgers te beschermen.
Uiteraard gelden de grondrechten in de situaties waar de overheid optreedt in haar publiekrechtelijke
gedaante als wetgevers dan wel bestuur dan wel rechter wel. In geval van de relatie tussen de
overheid en de burger spreekt men van de verticale werking. Ook als de overheid krachtens
privaatrecht optreedt, zouden de grondrechten onverkort moeten gelden. Grondrechten gelden
onverkort voor hen in een bijzondere rechtspositie. De werking van grondrechten tussen burgers
onderling wordt beschouwd als de horizontale werking. Deze werkt in beginsel indirect. De
horizontale werking van grondrechten dient terughoudend te worden toegepast. De klassieke
grondrechten houden in rechte inroepbare subjectieve rechten van de burger en daarmee
corresponderende onthoudingsplichten voor de overheid in. Uitleg van grondrechten dient onder
meer de reikwijdte van het grondrecht te bepalen, waarbuiten het grondrecht niet van toepassing is.
Er is sprake van een beperking van een grondrecht als de overheid gebruik maakt van haar
bevoegdheid om op een bepaald terrein overheidsgezag uit te oefenen, waarop zij zonder
beperkingsbevoegdheid niet zou mogen treden. In de ruime opvatting zijn daaronder ook te rekenen
gevallen waarin gedragingen van een individu of van een groep die als uitoefening van grondrechten
kunnen worden beschouwd, rechtens of feitelijk worden verhinderd of bemoeilijkt, zowel door
overheidshandelen vooraf als door reacties en sancties achteraf. Iedere beperking van een
grondrecht dient te geschieden bij of krachtens een wet, conform de betreffende beperkingsclausule.
Een redelijke uitleg van grondrechten brengt immers mee, dat handelingen die in abstracto binnen de
reikwijdte van het grondrecht vallen en erdoor beschermd worden, in concreto niet op elke plaats, te
, allen tijde en op iedere wijze uitgeoefend mogen worden. Niet elke maatregel dient als een beperking
te worden opgevat. De eis van redelijke toepassing vormt een zekere correctie op de redelijke uitleg
van het voorschrift als zodanig. Bepaalde belemmeringen gaan langs het grondrecht en beperken
deze hierom niet. Een grondwetbeperking kan aanvaard worden op basis van overwegingen van
evidente redelijkheid en aanvaardbaarheid. Ook in dit geval spreekt men van redelijke uitleg.
Een beperking van een grondrecht is rechtmatig, als zij in overeenstemming is met een
grondwettelijke beperkingsclausule of met in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. Het betreft
competentieregelingen die aangeven wie tot beperken bevoegd is, doelcriteria die bepalen wat
toelaatbare beperkingsgronden zijn en procedurele voorschriften die de formele randvoorwaarden
formuleren die bij het beperken in acht genomen moeten worden. Als de formele wetgever
beperkingen stelt dient hij zelf aan te geven tot hoever de omvang van de beperking van het
grondrecht gaat. In dergelijk geval dient hij ook zelf alle wezenlijke elementen en aspecten ervan in
de wet vast te leggen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen grondrechten die door geen enkel ambt
beperkt mogen worden, grondrechten welke enkel door de wetgever beperkt mogen worden en
grondrechten die middels delegatie beperkt mogen worden. Wordt delegatie toegestaan door de
wetgever, dan zal deze de wet voldoende specifiek moeten formuleren om delegatie mogelijk te
maken. Bij bepaalde grondrechten moet de wetgever of moeten andere overheidsambten
grondwettelijke doelcriteria in acht nemen, willen zij grondrechten rechtmatig kunnen beperken.
Daarnaast kennen sommige grondrechten zekere procedurele vereisten welke in acht genomen
moeten worden. De wetgever dient hiertoe grondrechtsbeperkingen voldoende specifiek te
formuleren, daarbij uitoefening van het grondrecht niet onmogelijk maakt en daartoe belangen
afweegt. Positieve verplichtingen voortvloeiend uit de Nederlandse Gw worden terughoudend
aangenomen. Uit het EVRM wordt door het EHRM deze positieve verplichting sneller aangenomen.
Uit onder meer de artikel 2 en 8 EVRM worden positieve verplichting afgeleid tot het nemen van
preventieve maatregelen ter voorkoming of vermindering van risico´s op milieuschade en de daaruit
voortvloeiende aantasting van het recht op leven en private levenssfeer. Bij de vaststelling of er
sprake is van een positieve verplichting zijn de beperkingsclausules niet van toepassing. Bij positieve
verplichtingen gaat het om nalatigheid van de overheid, het ten onrechte afzien van het nemen van
maatregelen of verlenen van faciliteiten. Beperkingsclausules kunnen hier dus niet van toepassing
zijn. De rechtvaardigingstoets maakt onderdeel uit van de beoordeling of er sprake is van een
geschonden positieve verplichtingen. Indien er sprake is van een geldende positieve verplichting, dan
wordt met het niet naleven daarvan niet voldaan aan de rechtvaardigingstoets.
In geval van sociale grondrechten is er sprake van een instructienorm, van niet rechterlijk
afdwingbare aanspraken en van slechts politieke sancties. Sociale grondrechten formuleren
voornamelijk inspanningsverplichtingen voor de overheid, die hun werking ten aanzien van burgers
eerst krijgen door wetgeving en overheidshandelen. Sociale grondrechten verlenen geen
bevoegdheden aan de overheid. Artikelen 18 – 23 Gw worden als sociale grondrechten aangemerkt.
Ook de binnen het EVRM vervatte rechten zijn van toepassing binnen de Nederlandse rechtsorde. De
beperkingsclausules schrijven voor dat de beperkingen bij wet moeten zijn voorzien, nodig moeten
zijn in een democratische samenleving in het belang van bepaalde specifieke doelen. Het
zwaartepunt van de beoordeling ligt dan ook nagenoeg altijd bij de toetsing van de proportionaliteit.
Dit is de belangrijkste maatstaf. De meerwaarde van het EVRM zit vooral in drie aspecten. Ten eerst
bevat het EVRM beperkingsclausules die vaker dan de Gw proportionaliteitstoetsing voorschrijven.
Bovendien kan de Nederlandse rechter op grond van artikel 94 Gw ook de toepassing van formele
Grondrechten in formeel criterium zijn dan de als zodanig in juridische documenten van hogere orde
dan de gewone formele wet. In materiële omschrijving gaat et om rechten die fundamenteel zijn voor
de persoonlijke vrijheid van de mens, voor de handhaving van de persoonlijke autonomie. De huidige
Nederlandse Gw stelt de grondrechten als individuele aanspraken en losgekoppeld van bepaalde
staatsfuncties voorop. Grondwettelijke grondrechten zijn positief, nationaal staatsrecht. Daarnaast
zijn er in verdragen internationale grondrechten neergelegd, die evenzo beogen individuele vrijheden
te beschermen, gelijkheid te waarborgen. De klassieke grondrechten zijn op te vatten als subjectieve
rechten die de overheid verplichten tot passiviteit, tot het zich onthouden van inmenging. Daarnaast
kent het sociale grondrechten dat een inspanningsverplichting voor de overheid in het leven roept. Er
kan hierop onderscheid gemaakt worden tussen basisnormen, klassieke vrijheidsrechten,
gelijkheidsnormen, politieke participatierechten, grondrechten op rechtsbescherming en sociale
grondrechten. Grondrechten zijn vervat in de Grondwet en het Statuut, bepalingen in
mensenrechtenverdragen en grondrechtscheppende jurisprudentie. Nationale grondrechten
functioneren binnen een door de staat geconstitueerd rechtssysteem. Grondrechtenbepalingen
kunnen via de herzieningsprocedure gewijzigd of geschrapt worden. Betreffende grondrechten die
voortvloeien uit internationale dan wel Europese verdragen ligt dit gecompliceerder. Nederland is als
lid van de EU supranationaal aan zekere bepalingen gebonden. Zou de Nederlandse staat zich aan
deze grondrechtenbinding willen onttrekken, dan zou het uit de Europese Unie moeten treden.
Primair komen grondrechten toe aan ieder individueel persoon als zodanig, zonder nadere
kwalificatie. Nederlanderschap dan wel ingezetenschap dan wel leeftijd kunnen wel een rol spelen.
Ook bepaalde groepen kan een zekere bescherming toekomen. Overheidsverbanden en -ambten
kunnen geen beroep doen op grondrechten, ook niet in hun kwaliteit van publiekrechtelijke
rechtspersoon. De overheid is geen drager van grondrechten en grondrechten kunnen enkel tegen de
overheid worden ingeroepen, deze zijn immers in het leven geroepen om burgers te beschermen.
Uiteraard gelden de grondrechten in de situaties waar de overheid optreedt in haar publiekrechtelijke
gedaante als wetgevers dan wel bestuur dan wel rechter wel. In geval van de relatie tussen de
overheid en de burger spreekt men van de verticale werking. Ook als de overheid krachtens
privaatrecht optreedt, zouden de grondrechten onverkort moeten gelden. Grondrechten gelden
onverkort voor hen in een bijzondere rechtspositie. De werking van grondrechten tussen burgers
onderling wordt beschouwd als de horizontale werking. Deze werkt in beginsel indirect. De
horizontale werking van grondrechten dient terughoudend te worden toegepast. De klassieke
grondrechten houden in rechte inroepbare subjectieve rechten van de burger en daarmee
corresponderende onthoudingsplichten voor de overheid in. Uitleg van grondrechten dient onder
meer de reikwijdte van het grondrecht te bepalen, waarbuiten het grondrecht niet van toepassing is.
Er is sprake van een beperking van een grondrecht als de overheid gebruik maakt van haar
bevoegdheid om op een bepaald terrein overheidsgezag uit te oefenen, waarop zij zonder
beperkingsbevoegdheid niet zou mogen treden. In de ruime opvatting zijn daaronder ook te rekenen
gevallen waarin gedragingen van een individu of van een groep die als uitoefening van grondrechten
kunnen worden beschouwd, rechtens of feitelijk worden verhinderd of bemoeilijkt, zowel door
overheidshandelen vooraf als door reacties en sancties achteraf. Iedere beperking van een
grondrecht dient te geschieden bij of krachtens een wet, conform de betreffende beperkingsclausule.
Een redelijke uitleg van grondrechten brengt immers mee, dat handelingen die in abstracto binnen de
reikwijdte van het grondrecht vallen en erdoor beschermd worden, in concreto niet op elke plaats, te
, allen tijde en op iedere wijze uitgeoefend mogen worden. Niet elke maatregel dient als een beperking
te worden opgevat. De eis van redelijke toepassing vormt een zekere correctie op de redelijke uitleg
van het voorschrift als zodanig. Bepaalde belemmeringen gaan langs het grondrecht en beperken
deze hierom niet. Een grondwetbeperking kan aanvaard worden op basis van overwegingen van
evidente redelijkheid en aanvaardbaarheid. Ook in dit geval spreekt men van redelijke uitleg.
Een beperking van een grondrecht is rechtmatig, als zij in overeenstemming is met een
grondwettelijke beperkingsclausule of met in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. Het betreft
competentieregelingen die aangeven wie tot beperken bevoegd is, doelcriteria die bepalen wat
toelaatbare beperkingsgronden zijn en procedurele voorschriften die de formele randvoorwaarden
formuleren die bij het beperken in acht genomen moeten worden. Als de formele wetgever
beperkingen stelt dient hij zelf aan te geven tot hoever de omvang van de beperking van het
grondrecht gaat. In dergelijk geval dient hij ook zelf alle wezenlijke elementen en aspecten ervan in
de wet vast te leggen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen grondrechten die door geen enkel ambt
beperkt mogen worden, grondrechten welke enkel door de wetgever beperkt mogen worden en
grondrechten die middels delegatie beperkt mogen worden. Wordt delegatie toegestaan door de
wetgever, dan zal deze de wet voldoende specifiek moeten formuleren om delegatie mogelijk te
maken. Bij bepaalde grondrechten moet de wetgever of moeten andere overheidsambten
grondwettelijke doelcriteria in acht nemen, willen zij grondrechten rechtmatig kunnen beperken.
Daarnaast kennen sommige grondrechten zekere procedurele vereisten welke in acht genomen
moeten worden. De wetgever dient hiertoe grondrechtsbeperkingen voldoende specifiek te
formuleren, daarbij uitoefening van het grondrecht niet onmogelijk maakt en daartoe belangen
afweegt. Positieve verplichtingen voortvloeiend uit de Nederlandse Gw worden terughoudend
aangenomen. Uit het EVRM wordt door het EHRM deze positieve verplichting sneller aangenomen.
Uit onder meer de artikel 2 en 8 EVRM worden positieve verplichting afgeleid tot het nemen van
preventieve maatregelen ter voorkoming of vermindering van risico´s op milieuschade en de daaruit
voortvloeiende aantasting van het recht op leven en private levenssfeer. Bij de vaststelling of er
sprake is van een positieve verplichting zijn de beperkingsclausules niet van toepassing. Bij positieve
verplichtingen gaat het om nalatigheid van de overheid, het ten onrechte afzien van het nemen van
maatregelen of verlenen van faciliteiten. Beperkingsclausules kunnen hier dus niet van toepassing
zijn. De rechtvaardigingstoets maakt onderdeel uit van de beoordeling of er sprake is van een
geschonden positieve verplichtingen. Indien er sprake is van een geldende positieve verplichting, dan
wordt met het niet naleven daarvan niet voldaan aan de rechtvaardigingstoets.
In geval van sociale grondrechten is er sprake van een instructienorm, van niet rechterlijk
afdwingbare aanspraken en van slechts politieke sancties. Sociale grondrechten formuleren
voornamelijk inspanningsverplichtingen voor de overheid, die hun werking ten aanzien van burgers
eerst krijgen door wetgeving en overheidshandelen. Sociale grondrechten verlenen geen
bevoegdheden aan de overheid. Artikelen 18 – 23 Gw worden als sociale grondrechten aangemerkt.
Ook de binnen het EVRM vervatte rechten zijn van toepassing binnen de Nederlandse rechtsorde. De
beperkingsclausules schrijven voor dat de beperkingen bij wet moeten zijn voorzien, nodig moeten
zijn in een democratische samenleving in het belang van bepaalde specifieke doelen. Het
zwaartepunt van de beoordeling ligt dan ook nagenoeg altijd bij de toetsing van de proportionaliteit.
Dit is de belangrijkste maatstaf. De meerwaarde van het EVRM zit vooral in drie aspecten. Ten eerst
bevat het EVRM beperkingsclausules die vaker dan de Gw proportionaliteitstoetsing voorschrijven.
Bovendien kan de Nederlandse rechter op grond van artikel 94 Gw ook de toepassing van formele