Inhoud
Persoonlijkheidsstoornissen.................................................................................... 1
Definitie, diagnose en beoordeling......................................................................2
Cluster A persoonlijkheidsstoornissen...............................................................11
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis................................................................12
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis.................................................................13
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis........................................................14
Cluster B persoonlijkheidsstoornissen...............................................................17
Antisociale persoonlijkheidsstoornis...............................................................18
Borderline persoonlijkheidsstoornis................................................................24
Narcistische persoonlijkheidsstoornis.............................................................31
Histrionische persoonlijkheidsstoornis...........................................................35
Cluster C persoonlijkheidsstoornissen...............................................................37
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis............................................................41
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.............................................................42
Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis..........................................................43
Schematherapie................................................................................................ 44
Mentaliserend gebaseerde therapie..................................................................48
Dialectische gedragstherapie............................................................................49
,Definitie, diagnose en beoordeling
Persoonlijkheid = blijvende kenmerken en gedragingen die de unieke aanpassing
van een persoon aan het leven vormen, waaronder eigenschappen, interesses,
drijfveren, waarden, zelfconcept, vaardigheden en emotionele patronen.
‘Persoonlijkheid bepaalt mede het adaptieve gedrag van individuen’.
Definitie persoonlijkheidsstoornis volgens DSM-5:
A. Blijvend patroon van innerlijke ervaring en gedrag dat afwijkt van de
verwachtingen van de culturen van een individu
B. Pervasief (doordringend) en inflexibel
C. Begint in de adolescentie en vroege volwassenheid
D. Stabiel in de tijd
E. Leidt tot klinisch significant lijden of beperking in sociale, beroepsmatige, of
andere gebieden van functioneren.
F. Ego-synthetisch = door persoon zelf als normaal ervaren
G. Interfereren met adaptief interpersoonlijk functioneren
3 P’s = pervasief, persistent, pathologisch
DSM-5-criteria maken gebruik van polythetische criteria = geen enkel
criteria is absoluut vereist of essentieel voor de stoornis.
Generale persoonlijkheidsstoornis (DSM-5) = blijvend patroon van innerlijke
ervaring en gedrag dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen van de cultuur van
het individu.
Criteria:
- Blijvend patroon is star en aanwezig in persoonlijkheid en sociale situaties
- Patroon leidt tot klinisch lijden of beperking in sociaal, beroepsmatig
gebied
- Patroon is stabiel en langdurig, en kan beginnen bij adolescentie/ vroege
volwassenheid
- Patroon is niet te verklaren als een gevolg van andere stoornis
(exclusiecriteria)
- Patroon is niet te wijten aan directe fysiologische effecten van substantie
(middelen) of
medische aandoeningen (exclusiecriteria)
Gebieden waarin patroon manifesteert (minstens twee):
1. Cognitie: manieren om zichzelf, andere mensen en gebeurtenissen waar
te nemen en te interpreteren.
2. Affectiviteit: het bereik, de intensiteit, de aansprakelijkheid en de
gepastheid van
emotionele respons.
3. Interpersoonlijk functioneren: hoe jij jezelf presenteert naar anderen.
4. Impulscontrole: geen controle over impulsen.
DSM5: Clusters persoonlijkheidsstoornis:
- Cluster A: eigenaardig, excentriek, vreemd, oneven
- Cluster B: dramatisch, emotioneel, onvoorspelbaar, wild, ‘het draait allemaal om
mij’
- Cluster C: angstig, bang, bezorgd
,DSM-5 worden twee extra mogelijkheden gegeven om een
persoonlijkheidsstoornis te diagnosticeren:
1. Ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis = stoornis waarin niet wordt
voldaan aan de volledige criteria van een andere stoornis, maar wel wordt
gekenmerkt met angst of beperking op sociaal en beroepsmatig handelen.
2. Niet-gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis = hiervan is sprake wanneer (a)
de clinicus ervoor kiest niet te specificeren waarom er niet aan de criteria wordt
voldaan of (b) wanneer er onvoldoende informatie is om een diagnose te stellen.
ICD-11 = naast de DSM-5 een andere manier om persoonlijkheidsstoornis te
categoriseren. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie bevat een PS het
volgende: problemen in het functioneren van aspecten van het zelf &
interpersoonlijk disfunctioneren.
In plaats van 10 persoonlijkheidsstoornissen (DSM-5) bevat de ICD-11 zes
prototypes:
1. Negatieve affectiviteit bij persoonlijkheidsstoornis of
persoonlijkheidsproblemen.
2. Onthechting bij persoonlijkheidsstoornis of persoonlijkheidsproblemen.
3. Dissocialiteit bij persoonlijkheidsstoornis of persoonlijkheidsproblemen.
4. Ontremming.
5. Anankstia persoonlijkheidsstoornis (= OCPD) of persoonlijkheidsproblemen.
6. Borderline-patroon.
Er is veel discussie over of persoonlijkheidsstoornissen een categorische (alles-of-
niets) of dimensionale benadering moeten krijgen. Paul Meehl ontwikkelde
‘taxometrie’ om dit te onderzoeken. De DSM-5 biedt een categorische
benadering. Het alternatief model hieronder biedt een dimensionale benadering.
Alternatief model van Persoonlijkheidsstoornissen = onderzoekt een
dimensionale benadering voor de classificatie voor persoonlijkheidsstoornissen.
Primaire veronderstellingen:
- Behoud 6 van de 10 PS met het meeste empirische bewijs
- Verwijderen: paranoïde, schizoïde, histrionische, afhankelijke
- Herzien algemene criteria naar beperkingen op niveau van zelf- en
interpersoonlijk functioneren
- Kern van PS: ontwikkelen van een coherent zelfgevoel en chronische
interpersoonlijk disfunctioneren
- Beoordelen van ernst niveaus (mild, extreem) van functioneren
- Beoordelen van onderliggende pathologische persoonlijkheidstrekken
- Big Five kenmerken: negatieve affectiviteit, afstandelijkheid, antagonisme,
onttrekking, psychotiek
- Optie om PS te diagnosticeren ‘anders gespecificeerd’
Waarom nieuw model nodig?
1. Beperkt empirisch bewijs van sommige PS-typen: er zijn weinig empirische
studies naar paranoïde, schizoïde en histrionische PS.
2. Gebrek aan specificiteit in algemene definities: het is niet specifiek genoeg en
kan van toepassing zijn op meerdere stoornissen.
3. Ontoereikende weergave van ernst van PS: in de DSM-5 is geen ernstniveau,
alleen of mensen PS wel of niet hebben.
4. Heterogeniteit binnen typen: er ontbreekt een cut-off.
5. Willekeurige drempels voor diagnose
, 6. Overmatige comorbiditeit onder PS: veel mensen hebben twee of meer PS
diagnoses en lijden aan andere klinische stoornissen.
7. Instabiliteit van huidige categoriale criteria van PS: het is niet altijd stabiel, het
kan fluctueren.
PS-criteria in alternatief model:
A. Matige of grotere beperkingen in persoonlijkheid functioneren in domeinen van
zelf (identiteit, zelfsturing) en ander (empathie, intimiteit).
B. Een of meer pathologische persoonlijkheidskenmerken die vallen binnen deze
dimensies: negatief affectiviteit, onthechting, antagonisme, ontremming
en psychotisme.
C. A en B zijn relatief stabiel in de tijd
D. A en B zijn relatief star en alomtegenwoordig
E. Niet beter te verklaren door andere psychische stoornis
F. Niet uitsluitend toe te schrijven aan fysiologische effecten van middel of
medische aandoening
G. Niet beter te begrijpen als normaal voor de ontwikkelingsfase of sociaal-
culturele omgeving van individu
Beoordelingsinstrumenten persoonlijkheidsstoornissen:
1. SCID-5-PD: een semigestructureerd interview van 10 PS van DSM-5 te
beoordelen, categorische benadering, met de mogelijkheid om de ernst te scoren
door de dimensionale benadering. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en
testhertestbetrouwbaarheid.
2. SIDP-IV: een semigestructureerd interview voor persoonlijkheidsstoornissen.
De vragen zijn gerangschikt op thema’s in plaats van op stoornissen. Goede
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en testhertestbetrouwbaarheid.
3. STIP-5.1: meet het niveau van persoonlijkheid functioneren volgens het
alternatieve model. Adequaat tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
4. STIPO: een semigestructureerd interview om Kernbergs model van
persoonlijkheidsorganisatie te beoordelen (bijv. neurotische, borderline en
psychotische organisatie).
Waarom gestructureerde interviews: het biedt specifieke vragen om PS te
beoordelen, het wordt beschouwd als de gouden standaard, klinische
ervaring is niet nodig en ze voegen 40% betrouwbaarheid toe.
Gestructureerde interviews voor specifieke persoonlijkheidskenmerken:
- Diagnostic Interview for BPD-Revised (diepgaande beoordeling voor BPS-criteria)
- Bordeline persoonlijkheidsstoornis ernstindex, momenteel ook ontwikkeld voor
cluster C
- Gestructureerd interview voor het vijf-factorenmodel (beoordeelt
persoonlijkheidskenmerken)
Zelfrapportage-instrument voor diagnose en beoordeling:
Zelfrapportage-instrumenten hebben een aantal sterke punten: efficiëntie,
uitgebreide dekking van domeinen, beschikbaarheid van normatieve gegevens,
kunnen sommige antwoordreeksen en vertekeningen detecteren die de validiteit
van klinische beoordeling in gevaar kunnen brengen
1. Millon Clinical Mutiaxial Inventory-III (MCMI-II) is bedoeld om informatie
te geven over persoonlijkheidskenmerken en psychopathologie, waaronder DSM-
persoonlijkheidsstoornissen gebaseerd op de evolutie van Theodore Millon.