Leerdoelen Oriënteren & Observeren
Periode 1
, Toets jezelf H1
LD: De student herkent de wetenschappelijke onderbouwing van het FACE
model.
LD: De student benoemt het verschil tussen alledaags en professioneel
observeren
1. Wat is alledaags observeren?
Onbewust, continu en ongemerkt informatie opnemen.
2. Wat is het verschil tussen verbaal, non-verbaal en paraverbaal gedrag?
Verbaal: met woorden. Non-verbaal: signalen zonder woorden. Paraverbaal: stemhoogte, ritme
en toon.
3. Wat is het nut van de ‘eerste indruk’?
Je bouwt direct gevoelens en gedachten op. Je plaatst je zo snel sociaal tegenover de ander.
4. Noem drie hoofddoelen van observeren.
Je krijgt informatie over: anderen, relaties en situaties, over jezelf.
5. Geef de basisdefinitie van waarnemen.
Het opnemen van prikkels met zintuigen.
6. Op welke manier is de alledaagse waarneming selectief en subjectief?
Selectief: je brein kan maar een deel van de beschikbare zintuiglijke informatie verwerken.
Subjectief: de ongemerkte verwerking van je waarnemingen ondergaat aan heel wat
vertekeningen.
7. Welke twee eerste stappen op het leertraject naar professioneel observeren oefen je
concreet uit in dit hoofdstuk?
In hoofdstuk 1 oefen je actief in de bewustwording van je continue waarneming, alsook in het
concreet leren waarnemen (zonder te interpreteren).
8. Welk gevaar houdt de eerste indruk in voor professioneel observeren?
Het verstoort onterecht je verdere observaties van iemand.
9. Vat de vier kwaliteitseisen van professioneel observeren samen.
Bewust informatie opnemen (wie en wat wil ik observeren?)
Doelgerichte aandacht (welke situaties moet je waarnemen?)
Observeren met je zintuigen
Registreren en communiceren (met je collega's)
,10. Bespreek drie fundamentele verschillen tussen alledaags en professioneel observeren.
Alledaags: onbewust, continue en ongemerkt informatie opnemen
Professioneel: bewust, afgebakende tijd en gericht proces van waarneming.
, Toets jezelf H2
LD: De student herkent de wetenschappelijke onderbouwing van het FACE
model.
LD: De student benoemt het verschil tussen alledaags en professioneel
observeren
1. Geef de uitgebreide definitie van professionele observatie.
Het verzamelen en het ordenen van waarneembaar gedrag, vooral door de visuele en
aanvullende auditieve waarneming. De observatie gebeurt in de natuurlijke omgeving van de
persoon zonder of met minimale controle op het gedrag door de observator.
2. Waartoe dienen hypothesen in professionele observatie?
Je maakt een toetsbare verwachting of voorspelling van hoe het gedrag zich zal voordoen in de
situatie.
3. Noem vier soorten gedrag of situaties die je niet of moeilijk kunt observeren.
Gedrag dat zich niet afspeelt op het moment zelf. (Verleden, toekomst)
Als je info wilt over een groot aantal personen. (Werknemers van een groot bedrijf)
Weinig toegankelijke onderwerpen. (Intieme of taboeonderwerpen)
De afstand is groter tussen het waarneembare gedrag en het innerlijke proces waarover je
informatie zoekt. (Iedereen uit zich anders in houding, bij het innerlijke proces)
4. Noem vier soorten gedrag of situaties waarin observatie raadzaam is.
Wanneer je info wil over gedrag waar mensen niet bij stilstaan of deels zicht op hebben.
(Over de kin wrijven bij het oplossen van een probleem)
Bij personen die om diverse redenen verbaal beperkt zijn (Baby’s, peuters)
Bij taalverschillen die het moeilijk maken om te communiceren (Dementerende ouderen,
volwassene met gedragsstoornissen)
Om de verhouding van personen tegenover elkaar vast te stellen.
5. Op welke manier vullen observatie en interview elkaar aan? Geef een voorbeeld.
Ze vormen het complete beeld van wat je van iemand kan hebben. Gedragingen kunnen
begrijpelijker woorden door middel van gesprek met de betreffende persoon, omdat soms
gedragingen alleen niet op iets wijzen.
6. Wat betekent ‘operationaliseren’ in professionele observatie?
Werk- en meetbaar maken.
Periode 1
, Toets jezelf H1
LD: De student herkent de wetenschappelijke onderbouwing van het FACE
model.
LD: De student benoemt het verschil tussen alledaags en professioneel
observeren
1. Wat is alledaags observeren?
Onbewust, continu en ongemerkt informatie opnemen.
2. Wat is het verschil tussen verbaal, non-verbaal en paraverbaal gedrag?
Verbaal: met woorden. Non-verbaal: signalen zonder woorden. Paraverbaal: stemhoogte, ritme
en toon.
3. Wat is het nut van de ‘eerste indruk’?
Je bouwt direct gevoelens en gedachten op. Je plaatst je zo snel sociaal tegenover de ander.
4. Noem drie hoofddoelen van observeren.
Je krijgt informatie over: anderen, relaties en situaties, over jezelf.
5. Geef de basisdefinitie van waarnemen.
Het opnemen van prikkels met zintuigen.
6. Op welke manier is de alledaagse waarneming selectief en subjectief?
Selectief: je brein kan maar een deel van de beschikbare zintuiglijke informatie verwerken.
Subjectief: de ongemerkte verwerking van je waarnemingen ondergaat aan heel wat
vertekeningen.
7. Welke twee eerste stappen op het leertraject naar professioneel observeren oefen je
concreet uit in dit hoofdstuk?
In hoofdstuk 1 oefen je actief in de bewustwording van je continue waarneming, alsook in het
concreet leren waarnemen (zonder te interpreteren).
8. Welk gevaar houdt de eerste indruk in voor professioneel observeren?
Het verstoort onterecht je verdere observaties van iemand.
9. Vat de vier kwaliteitseisen van professioneel observeren samen.
Bewust informatie opnemen (wie en wat wil ik observeren?)
Doelgerichte aandacht (welke situaties moet je waarnemen?)
Observeren met je zintuigen
Registreren en communiceren (met je collega's)
,10. Bespreek drie fundamentele verschillen tussen alledaags en professioneel observeren.
Alledaags: onbewust, continue en ongemerkt informatie opnemen
Professioneel: bewust, afgebakende tijd en gericht proces van waarneming.
, Toets jezelf H2
LD: De student herkent de wetenschappelijke onderbouwing van het FACE
model.
LD: De student benoemt het verschil tussen alledaags en professioneel
observeren
1. Geef de uitgebreide definitie van professionele observatie.
Het verzamelen en het ordenen van waarneembaar gedrag, vooral door de visuele en
aanvullende auditieve waarneming. De observatie gebeurt in de natuurlijke omgeving van de
persoon zonder of met minimale controle op het gedrag door de observator.
2. Waartoe dienen hypothesen in professionele observatie?
Je maakt een toetsbare verwachting of voorspelling van hoe het gedrag zich zal voordoen in de
situatie.
3. Noem vier soorten gedrag of situaties die je niet of moeilijk kunt observeren.
Gedrag dat zich niet afspeelt op het moment zelf. (Verleden, toekomst)
Als je info wilt over een groot aantal personen. (Werknemers van een groot bedrijf)
Weinig toegankelijke onderwerpen. (Intieme of taboeonderwerpen)
De afstand is groter tussen het waarneembare gedrag en het innerlijke proces waarover je
informatie zoekt. (Iedereen uit zich anders in houding, bij het innerlijke proces)
4. Noem vier soorten gedrag of situaties waarin observatie raadzaam is.
Wanneer je info wil over gedrag waar mensen niet bij stilstaan of deels zicht op hebben.
(Over de kin wrijven bij het oplossen van een probleem)
Bij personen die om diverse redenen verbaal beperkt zijn (Baby’s, peuters)
Bij taalverschillen die het moeilijk maken om te communiceren (Dementerende ouderen,
volwassene met gedragsstoornissen)
Om de verhouding van personen tegenover elkaar vast te stellen.
5. Op welke manier vullen observatie en interview elkaar aan? Geef een voorbeeld.
Ze vormen het complete beeld van wat je van iemand kan hebben. Gedragingen kunnen
begrijpelijker woorden door middel van gesprek met de betreffende persoon, omdat soms
gedragingen alleen niet op iets wijzen.
6. Wat betekent ‘operationaliseren’ in professionele observatie?
Werk- en meetbaar maken.