Basisverpleegkunde 2 – Communicatie
H2 – Communicatie
Wat is communicatie?
• Communicatie is de uitwisseling van symbolische info tussen mensen die zich van elkaars onmiddellijke
of gemedieerde aanwezigheid bewust zijn
→ Deze info wordt deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd
Symbolische info
• Alles wat de menselijke zintuigen bereikt, kan dienen als info
→ De signalen verwijzen naar iets anders
Onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid
• Communicatie kan plaatsvinden bij mensen in elkaars aanwezigheid en die zich daar bewust van zijn
• Communicatie hoeft niet steeds face-to-face verlopen
• Interpersoonlijke communicatie => wanneer mensen in elkaars nabijheid zijn
• Gemedieerde interpersoonlijke communicatie => communicatie dat via tussenweg (medium) verloopt
• Massacommunicatie => communicatie dat altijd via een medium verloop graffiti, krant, tv, boek, …
→ Openbaar, voor iedereen toegankelijk of waarneembaar
→ Afstand in ruimte of tijd tussen de communicerende partijen
Bedoeld – onbedoeld ; bewust – onbewust
• Je kan niet niet communiceren
→ Al jouw gedrag is communicatie (ook onbewust gedrag)
Geven, ontvangen en geïnterpreteerd
• Vaak ontstaan er misverstanden in communicatie omdat boodschappen anders overkomen dan ze
bedoeld zijn
Procesmodel van interpersoonlijke communicatie
Voorbeeldvraag op pagina 29
Zender
• Zender codeert (vertaalt / zet om) gedachte in verbale of niet verbale communicatie
→ Coderen => het omzetten van gevoelens, gedachten of ideeën in woorden, lichaamstaal of beelden
o Hier kunnen vaak misverstanden ontstaan
→ Zijn referentiekader heeft invloed op welke boodschap hij uitzendt en manier waarop
• Op moment dat zender zijn boodschap doorgeeft wordt hij ook beïnvloedt door de ander
→ Hij is op hetzelfde moment ook ontvanger
Ontvanger
• Diegene tot wie de boodschap gericht is
• Decoderen van boodschap en feedback geven
→ Referentiekader ontvanger beïnvloedt hoe hij boodschap ontvangt en welke betekenis hij eraan geeft
o Het effect dat je hebt op de ander kan dus soms heel anders zijn dan bedoeld
,Referentiekader
• Het geheel van normen, waarden, overtuigingen en vanzelfsprekendheden op grond waarvan leden van
een groepering oordelen en handelen
• De sociale bril waardoor iemand de werkelijkheid bekijkt
• We zijn ons niet altijd bewust van verschillen in referentiekader en de impact hiervan op communicatie
→ Hoe beter je je eigen referentiekader kent en begrijpt, hoe beter je in staat bent om te communiceren
met verschillende mensen
Boodschap
• Het eigenlijke fysische product bestaande uit woorden, beelden of lichaamstaal van de gevoelens en
gedachten die door de zender gecodeerd worden
Het inhouds- en betrekkingsaspect
• Er zijn altijd meerdere boodschappen aanwezig met uiteenlopende betekenissen
• Inhoudsaspect => De letterlijke boodschap van woorden of het gesteld gebaar
• Betrekkingsaspect => Alles wat aangeeft hoe de inhoud moet worden opgevat
4 aspecten van communicatie (IERA)
Dokter, dat medicijn van u heeft volstrekt niet geholpen
1) Inhoudelijke aspect / Referentiele aspect
• De zakelijke inhoud van de boodschap
Het medicijn heeft niet geholpen
2) Expressieve aspect
• Boodschap over de zender (zijn gemoedstoestand en denkwereld)
De zorgvrager is teleurgesteld, verdrietig of boos
3) Relationele aspect
• Wat de boodschap zegt over de relatie tussen de zender en ontvanger
→ Blijkt uit hoe iets gezegd wordt
De zorgvrager vindt dat de arts is tekortgeschoten in zijn hulpverlening en deskundigheid
4) Appellerende aspect
• Wat de zender van de ontvanger wil
Geef me dit keer een geneesmiddel dat wel werkt
Coderen en decoderen
• Coderen gebeurt door de zender
→ Gedachten en gevoelens worden door de zender omgezet in woorden, lichaamstaal of beelden
• Decoderen gebeurt door de ontvanger
→ Woorden, lichaamstaal of beelden worden terugvertaald en ontcijferd
Kanaal
• Het kanaal draagt de boodschap => essentieel onderdeel van communicatie
• Meestal worden 3 kanalen tegelijkertijd gebruikt
1) Vocaal auditieve kanaal (praten en luisteren)
2) Visuele kanaal (alles wat er te zien is)
3) Tactiele kanaal (aanraken)
Kanaalruis
• Boodschappen die ons via meer dan 1 kanaal bereiken zijn beter tegen ruis bestand
Fysieke ruis / Externe ruis
• Alle signalen van buitenaf die spreken, luisteren, kijken of voelen bemoeilijken
Psychologische ruis
• Vooroordelen en stereotypen die de communicatie belemmeren
Semantische ruis
• Als de betrokkenen verschillende codes hanteren (talen, vakjargon)
• Ruis als gevolg van het feit dat je iets anders verstaat onder een woord of gebaar
,Communicatie is een circulair proces
• De pijlen van zender en ontvanger gaan gelijktijdig in beide richtingen
Feedback
• Door feedback krijgt de zender info over hoe de ontvanger zijn boodschap opvat => kans op bijsturing
• Wordt vaak onbewust gegeven (via lichaamstaal)
Feedfowardfunctie van boodschappen
• Als boodschappen iets aankondigen over wat nog komen gaat je moet het mij niet kwalijk nemen, maar …
• Bevat ook ontkrachters (disclaimers) Als je belooft niet te lachen, vertel ik je het hele verhaal
Situatie
• Een frame waarin de communicatie is ingelijst
Waar
• Heeft invloed op sfeer (ene omgeving nodigt meet uit tot communicatie dan de andere)
• Omgeving bepaalt deels hoe en waarover men praat
→ Mensen komen op plaatsen met heel verschillende doelen
• Hoe mensen zich ruimtelijk ten opzichte van elkaar plaatsen
Onder welke (sub)culturele spelregels
• Verschillen in communicatiespelregels, uitdrukkingsvormen, woordgebruik en lichaamstaal tussen en
binnen culturen zijn het gevolg van andere levensomstandigheden, taken, interesses en ervaringen,
waarden en normen
Wanneer
Met wie
• Mensen hebben altijd een soort relatie met elkaar of verhouden zich met elkaar vanuit een bepaalde rol
Met welke omstanders
• Aanwezigheid van derden kan invloed hebben op het gesprek
Factoren die een effectieve communicatie kunnen bedreigen
De zender geeft geen duidelijke informatie
• Zender weet niet goed welke bedoeling ideeën of gevoelens hij wil overbrengen aan ontvanger en hoe
Gebrekkige codering
• Het gebrekkig omzetten van bedoelingen, ideeën of gevoelens in een duidelijke boodschap
→ Gebruik maken van vakjargon
Gebrekkige decodering van ontvanger
• Referentiekader speelt belangrijke rol bij interpretatie van boodschappen
Het optreden van ruis
• Ruis is elk element dat stoort in het communicatieproces
• Non-verbale ruis
→ Gedrag dat lijkt op betekenisvolle communicatieve boodschappen, maar het toch niet echt is
Onjuiste interpretatie van de boodschap door de ontvanger
• Het effect op de ontvanger is anders dan de zender met zijn boodschap bedoeld
• Vaakst voorkomende bron van misverstanden in interpersoonlijke communicaties
Factoren in de situatie zelf
• Plaats waar er gecommuniceerd wordt kan aanleiding geven tot ruis
• Aanwezigheid van anderen kan storend werken
• Tijdsdruk kan een rol spelen
• Niet voldoende rekening houden met context kan aanleiding geven tot misverstanden
De relatie tussen zender en ontvanger
• Relatie speelt rol in hoe de boodschap uitgezonden, ontvangen en begrepen wordt
• Goede relatie => goede bedoeling toeschrijven aan de ander en misverstanden uitpraten
• Slechte relatie => achter boodschap iets negatief zoeken en misverstanden zullen opstapelen
De boodschap heeft meerdere lagen
• Zuiver interpreteren van boodschap wordt bemoeilijkt doordat elke boodschap meerdere aspecten heeft
,Menselijke communicatie – wederzijdse beïnvloeding
• Wanneer we in gesprek gaan, zijn we steeds zowel binnenkant, buitenkant als overkant
Binnenkant
• Eigen gevoelens, bedoelingen, gewaarwordingen, belevingen, betekenissen en gedachten
• Niet rechtstreeks zichtbaar voor de ander
Buitenkant
• Ons handelen en doen
• Wat we van elkaar kunnen waarnemen => rechtstreeks toegankelijk en zichtbaar voor de ander
• Nemen we waar met alle zintuigen => hetgeen wat de ander zegt en doet (ook non-verbaal gedrag)
Overkant
• Het effect dat onze eigen buitenkant heeft op de ander
• De ander is voor ons de overkant
Het ontstaan van misverstanden
• Doordat beïnvloeding via de buitenkant verloopt, krijgen we vaak moeilijk een beeld van aspecten van de
binnenkant van de ander
Bedoeling en gedrag stemmen niet met elkaar overeen
• Buitenkant stemt niet altijd overeen met de binnenkant
→ We tonen ons niet altijd zoals we ons voelen, zeggen niet altijd wat we denken en doen niet altijd wat
we zouden willen doen
• Gebeurt zowel bewust als onbewust (non-verbale communicatie hebben we niet onder controle)
Effect stemt niet overeen met de bedoeling
• Je kan het effect van je gedrag niet exact inschatten
→ Betekenis dat aan gedrag wordt toegekend is een persoonlijk cognitief proces van de ontvanger
Enkel gericht zijn op de eigen bedoeling en niet op het effect
• Mensen kijken vaak enkel naar hun eigen goede bedoelingen
→ Nood aan in oog houden of bedoeling zijn gewenste effect heeft bij ontvanger (gedrag aanpassen)
Een ander bedoeling toeschrijven aan de ander
• Bedoeling van ander is raadsel tenzij deze bevraagd of verwoord wordt
• We maken automatische voorstellingen van de binnenkant van de ander door het effect van de
buitenkant op ons
,5 axioma’s van Watzlawick
• Denk- en werkmodel van de communicatie- en systeemtheorie
→ Gaat er van uit dat gedrag van mensen niet los staat van hun contacten met anderen
o Mensen maken altijd deel uit van systemen waarin ze elkaar onophoudelijk beïnvloeden
• Axioma’s zijn bruikbare invalshoeken of kaders om naar communicatie te gaan kijken
• Metacommunicatie => communiceren over communicatie
Axioma 1 – Je kan niet niet communiceren
• Elk gedrag heeft een bepaalde berichtwaarde
• Je kan ook invloed uitoefenen door niet aanwezig te zijn niet komen opdagen, in coma liggen, …
• Ons eigen gedrag heeft altijd invloed op de ander (en we staan hier niet altijd stil bij)
• Ook andere betrokken hebben invloed
→ De manier waarop mensen zich gedragen is niet los te zien van hun contacten met anderen
→ Gedrag kan niet los gezien worden van zijn context
Axioma 2 – Iedere communicatie bevat een inhouds- en betrekkingsaspect
• Bij het zeggen van het inhoudelijks zit ook altijd een relationeel aspect
→ Inhoudsaspect => de letterlijke boodschap die men wil overbrengen, de info die men wil meedelen
o Uitgesproken taal, geschreven taal of gebarentaal
→ Betrekkingsaspect => Hoe de inhoud moet begrepen worden
o Hoe je jezelf ziet, hoe je de ander ziet en hoe de ander jou ziet
Axioma 3 – Het interpunctieaxioma
• Interpunctie ≈ Ordening
• Selecteren, interpreteren en ordenen van de vermeende werkelijkheid
• De waarheid ontstaat op basis van onze perceptie van de werkelijkheid en de betekenis die we geven aan
die werkelijkheid in die context God ziet mij, niet vloeken dus <-> God ziet mij niet, vloeken dus
• Iedereen heeft een eigen waarheid => Mensen gaan er vaak van uit dat iedereen hun waarheid heeft
Axioma 4 – Communicatie gebeurt digitaal en analoog
• Mensen communiceren altijd op 2 niveaus tegelijkertijd
→ Digitaal => in woorden en gebaren die duidelijke omschreven betekenissen hebben
o Gebaseerd op een overeenkomst tussen de gebruikers woorden, verkeersborden
o Wordt aangeleerd
→ Analoog => met hun lichaam (non-verbale uitdrukkingskracht)
Axioma 5 – Communicatie is symmetrisch of complementair
• Indeling in interactiepatronen
Symmetrische interactie
• Mensen gedragen zich op dezelfde wijze
• Gedragspatronen van betrokkenen zijn bijna spiegelbeeld aan elkaar beide partijen willen leiden of beide partijen willen volgen
Complementaire interactie
• Mensen gedragen zich aanvullend de ene neemt initiatief, de andere volgt
Moeilijkheden
• Wanneer 1 van de relatievormen de overhand krijgt en er geen afwisseling meer mogelijk is
Symmetrische escalatie
• Betrokkenen kunnen in hun behoefte om steeds gelijk te halen de ander steeds verwerpen of negeren
waardoor de zaak escaleert oorlog Israël en Palestina
Starre complemtariteit
• Geen afwisseling tussen relatievormen => star patroon moeder-kind
, H3 – Verbale en non-verbale communicatie
Voorbeeldvragen op pagina’s 69 - 72
Begrippenkader
Verbale communicatie Communicatie met woorden, gesproken of geschreven taal
Alle verbale en non-verbale communicatie waarvan de betekenis is
Digitale taal
overeengekomen of door conventie is vastgelegd verkeersbord
Non-verbale communicatie
Een gesprek voeren anders dan met woorden
Analoge taal
Functies van lichaamstaal
Metacommunicatie
• Belangrijkste en in biologisch opzicht de oudste functie van lichaamstaal
• Communicatie over communicatie => geeft de bedoelingen van de zender weer doe wat ik vraag, neem me serieus
• Verloopt onbewust
• Veel woorden of opmerkingen zijn alleen begrijpelijk als we weten hoe ze worden uitgesproken en in
welke omstandigheden
• Een uitgesproken ja in antwoord op een vraag => instemmen of toestemmen
• Een vragende ja => vertel me hier meer over
• Een spottende ja => ik weet het niet zeker
• Een luide ja als reactie als er op de deur wordt geklopt => kom maar binnen
Aanvulling van de boodschap
• Illustratoren = aanvullende gebaren
→ De tekst van de zender illustreren met je handen de grootte van de gevangen vis aangeven
o De meeste gebaren hebben geen betekenis zonder een boodschap in woorden
Benadrukken van een boodschap
• Door gezichtsuitdrukkingen, bewegingen met het hoofd en gebaren versterkt men zijn woorden
• Stem speelt een belangrijke rol
• Belang van handgebaren
• Gesticuleren = spreker die met gebaren letterlijk gaat uitbeelden wat die bedoelt
Vervangen van de boodschap
• Wanneer men woorden volledig door gebarentaal vervangt
Regeling of regulering van het gesprek
• Non-verbale communicatie is onmisbaar als regelmogelijkheid in gesprekken
Terugkoppeling van feedback
• Als iemand spreekt, heeft hij de reactie van de ander nodig
→ Je moet weten of de ander je begrijpt, het met je eens is, verrast is en of hij nog luistert
H2 – Communicatie
Wat is communicatie?
• Communicatie is de uitwisseling van symbolische info tussen mensen die zich van elkaars onmiddellijke
of gemedieerde aanwezigheid bewust zijn
→ Deze info wordt deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd
Symbolische info
• Alles wat de menselijke zintuigen bereikt, kan dienen als info
→ De signalen verwijzen naar iets anders
Onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid
• Communicatie kan plaatsvinden bij mensen in elkaars aanwezigheid en die zich daar bewust van zijn
• Communicatie hoeft niet steeds face-to-face verlopen
• Interpersoonlijke communicatie => wanneer mensen in elkaars nabijheid zijn
• Gemedieerde interpersoonlijke communicatie => communicatie dat via tussenweg (medium) verloopt
• Massacommunicatie => communicatie dat altijd via een medium verloop graffiti, krant, tv, boek, …
→ Openbaar, voor iedereen toegankelijk of waarneembaar
→ Afstand in ruimte of tijd tussen de communicerende partijen
Bedoeld – onbedoeld ; bewust – onbewust
• Je kan niet niet communiceren
→ Al jouw gedrag is communicatie (ook onbewust gedrag)
Geven, ontvangen en geïnterpreteerd
• Vaak ontstaan er misverstanden in communicatie omdat boodschappen anders overkomen dan ze
bedoeld zijn
Procesmodel van interpersoonlijke communicatie
Voorbeeldvraag op pagina 29
Zender
• Zender codeert (vertaalt / zet om) gedachte in verbale of niet verbale communicatie
→ Coderen => het omzetten van gevoelens, gedachten of ideeën in woorden, lichaamstaal of beelden
o Hier kunnen vaak misverstanden ontstaan
→ Zijn referentiekader heeft invloed op welke boodschap hij uitzendt en manier waarop
• Op moment dat zender zijn boodschap doorgeeft wordt hij ook beïnvloedt door de ander
→ Hij is op hetzelfde moment ook ontvanger
Ontvanger
• Diegene tot wie de boodschap gericht is
• Decoderen van boodschap en feedback geven
→ Referentiekader ontvanger beïnvloedt hoe hij boodschap ontvangt en welke betekenis hij eraan geeft
o Het effect dat je hebt op de ander kan dus soms heel anders zijn dan bedoeld
,Referentiekader
• Het geheel van normen, waarden, overtuigingen en vanzelfsprekendheden op grond waarvan leden van
een groepering oordelen en handelen
• De sociale bril waardoor iemand de werkelijkheid bekijkt
• We zijn ons niet altijd bewust van verschillen in referentiekader en de impact hiervan op communicatie
→ Hoe beter je je eigen referentiekader kent en begrijpt, hoe beter je in staat bent om te communiceren
met verschillende mensen
Boodschap
• Het eigenlijke fysische product bestaande uit woorden, beelden of lichaamstaal van de gevoelens en
gedachten die door de zender gecodeerd worden
Het inhouds- en betrekkingsaspect
• Er zijn altijd meerdere boodschappen aanwezig met uiteenlopende betekenissen
• Inhoudsaspect => De letterlijke boodschap van woorden of het gesteld gebaar
• Betrekkingsaspect => Alles wat aangeeft hoe de inhoud moet worden opgevat
4 aspecten van communicatie (IERA)
Dokter, dat medicijn van u heeft volstrekt niet geholpen
1) Inhoudelijke aspect / Referentiele aspect
• De zakelijke inhoud van de boodschap
Het medicijn heeft niet geholpen
2) Expressieve aspect
• Boodschap over de zender (zijn gemoedstoestand en denkwereld)
De zorgvrager is teleurgesteld, verdrietig of boos
3) Relationele aspect
• Wat de boodschap zegt over de relatie tussen de zender en ontvanger
→ Blijkt uit hoe iets gezegd wordt
De zorgvrager vindt dat de arts is tekortgeschoten in zijn hulpverlening en deskundigheid
4) Appellerende aspect
• Wat de zender van de ontvanger wil
Geef me dit keer een geneesmiddel dat wel werkt
Coderen en decoderen
• Coderen gebeurt door de zender
→ Gedachten en gevoelens worden door de zender omgezet in woorden, lichaamstaal of beelden
• Decoderen gebeurt door de ontvanger
→ Woorden, lichaamstaal of beelden worden terugvertaald en ontcijferd
Kanaal
• Het kanaal draagt de boodschap => essentieel onderdeel van communicatie
• Meestal worden 3 kanalen tegelijkertijd gebruikt
1) Vocaal auditieve kanaal (praten en luisteren)
2) Visuele kanaal (alles wat er te zien is)
3) Tactiele kanaal (aanraken)
Kanaalruis
• Boodschappen die ons via meer dan 1 kanaal bereiken zijn beter tegen ruis bestand
Fysieke ruis / Externe ruis
• Alle signalen van buitenaf die spreken, luisteren, kijken of voelen bemoeilijken
Psychologische ruis
• Vooroordelen en stereotypen die de communicatie belemmeren
Semantische ruis
• Als de betrokkenen verschillende codes hanteren (talen, vakjargon)
• Ruis als gevolg van het feit dat je iets anders verstaat onder een woord of gebaar
,Communicatie is een circulair proces
• De pijlen van zender en ontvanger gaan gelijktijdig in beide richtingen
Feedback
• Door feedback krijgt de zender info over hoe de ontvanger zijn boodschap opvat => kans op bijsturing
• Wordt vaak onbewust gegeven (via lichaamstaal)
Feedfowardfunctie van boodschappen
• Als boodschappen iets aankondigen over wat nog komen gaat je moet het mij niet kwalijk nemen, maar …
• Bevat ook ontkrachters (disclaimers) Als je belooft niet te lachen, vertel ik je het hele verhaal
Situatie
• Een frame waarin de communicatie is ingelijst
Waar
• Heeft invloed op sfeer (ene omgeving nodigt meet uit tot communicatie dan de andere)
• Omgeving bepaalt deels hoe en waarover men praat
→ Mensen komen op plaatsen met heel verschillende doelen
• Hoe mensen zich ruimtelijk ten opzichte van elkaar plaatsen
Onder welke (sub)culturele spelregels
• Verschillen in communicatiespelregels, uitdrukkingsvormen, woordgebruik en lichaamstaal tussen en
binnen culturen zijn het gevolg van andere levensomstandigheden, taken, interesses en ervaringen,
waarden en normen
Wanneer
Met wie
• Mensen hebben altijd een soort relatie met elkaar of verhouden zich met elkaar vanuit een bepaalde rol
Met welke omstanders
• Aanwezigheid van derden kan invloed hebben op het gesprek
Factoren die een effectieve communicatie kunnen bedreigen
De zender geeft geen duidelijke informatie
• Zender weet niet goed welke bedoeling ideeën of gevoelens hij wil overbrengen aan ontvanger en hoe
Gebrekkige codering
• Het gebrekkig omzetten van bedoelingen, ideeën of gevoelens in een duidelijke boodschap
→ Gebruik maken van vakjargon
Gebrekkige decodering van ontvanger
• Referentiekader speelt belangrijke rol bij interpretatie van boodschappen
Het optreden van ruis
• Ruis is elk element dat stoort in het communicatieproces
• Non-verbale ruis
→ Gedrag dat lijkt op betekenisvolle communicatieve boodschappen, maar het toch niet echt is
Onjuiste interpretatie van de boodschap door de ontvanger
• Het effect op de ontvanger is anders dan de zender met zijn boodschap bedoeld
• Vaakst voorkomende bron van misverstanden in interpersoonlijke communicaties
Factoren in de situatie zelf
• Plaats waar er gecommuniceerd wordt kan aanleiding geven tot ruis
• Aanwezigheid van anderen kan storend werken
• Tijdsdruk kan een rol spelen
• Niet voldoende rekening houden met context kan aanleiding geven tot misverstanden
De relatie tussen zender en ontvanger
• Relatie speelt rol in hoe de boodschap uitgezonden, ontvangen en begrepen wordt
• Goede relatie => goede bedoeling toeschrijven aan de ander en misverstanden uitpraten
• Slechte relatie => achter boodschap iets negatief zoeken en misverstanden zullen opstapelen
De boodschap heeft meerdere lagen
• Zuiver interpreteren van boodschap wordt bemoeilijkt doordat elke boodschap meerdere aspecten heeft
,Menselijke communicatie – wederzijdse beïnvloeding
• Wanneer we in gesprek gaan, zijn we steeds zowel binnenkant, buitenkant als overkant
Binnenkant
• Eigen gevoelens, bedoelingen, gewaarwordingen, belevingen, betekenissen en gedachten
• Niet rechtstreeks zichtbaar voor de ander
Buitenkant
• Ons handelen en doen
• Wat we van elkaar kunnen waarnemen => rechtstreeks toegankelijk en zichtbaar voor de ander
• Nemen we waar met alle zintuigen => hetgeen wat de ander zegt en doet (ook non-verbaal gedrag)
Overkant
• Het effect dat onze eigen buitenkant heeft op de ander
• De ander is voor ons de overkant
Het ontstaan van misverstanden
• Doordat beïnvloeding via de buitenkant verloopt, krijgen we vaak moeilijk een beeld van aspecten van de
binnenkant van de ander
Bedoeling en gedrag stemmen niet met elkaar overeen
• Buitenkant stemt niet altijd overeen met de binnenkant
→ We tonen ons niet altijd zoals we ons voelen, zeggen niet altijd wat we denken en doen niet altijd wat
we zouden willen doen
• Gebeurt zowel bewust als onbewust (non-verbale communicatie hebben we niet onder controle)
Effect stemt niet overeen met de bedoeling
• Je kan het effect van je gedrag niet exact inschatten
→ Betekenis dat aan gedrag wordt toegekend is een persoonlijk cognitief proces van de ontvanger
Enkel gericht zijn op de eigen bedoeling en niet op het effect
• Mensen kijken vaak enkel naar hun eigen goede bedoelingen
→ Nood aan in oog houden of bedoeling zijn gewenste effect heeft bij ontvanger (gedrag aanpassen)
Een ander bedoeling toeschrijven aan de ander
• Bedoeling van ander is raadsel tenzij deze bevraagd of verwoord wordt
• We maken automatische voorstellingen van de binnenkant van de ander door het effect van de
buitenkant op ons
,5 axioma’s van Watzlawick
• Denk- en werkmodel van de communicatie- en systeemtheorie
→ Gaat er van uit dat gedrag van mensen niet los staat van hun contacten met anderen
o Mensen maken altijd deel uit van systemen waarin ze elkaar onophoudelijk beïnvloeden
• Axioma’s zijn bruikbare invalshoeken of kaders om naar communicatie te gaan kijken
• Metacommunicatie => communiceren over communicatie
Axioma 1 – Je kan niet niet communiceren
• Elk gedrag heeft een bepaalde berichtwaarde
• Je kan ook invloed uitoefenen door niet aanwezig te zijn niet komen opdagen, in coma liggen, …
• Ons eigen gedrag heeft altijd invloed op de ander (en we staan hier niet altijd stil bij)
• Ook andere betrokken hebben invloed
→ De manier waarop mensen zich gedragen is niet los te zien van hun contacten met anderen
→ Gedrag kan niet los gezien worden van zijn context
Axioma 2 – Iedere communicatie bevat een inhouds- en betrekkingsaspect
• Bij het zeggen van het inhoudelijks zit ook altijd een relationeel aspect
→ Inhoudsaspect => de letterlijke boodschap die men wil overbrengen, de info die men wil meedelen
o Uitgesproken taal, geschreven taal of gebarentaal
→ Betrekkingsaspect => Hoe de inhoud moet begrepen worden
o Hoe je jezelf ziet, hoe je de ander ziet en hoe de ander jou ziet
Axioma 3 – Het interpunctieaxioma
• Interpunctie ≈ Ordening
• Selecteren, interpreteren en ordenen van de vermeende werkelijkheid
• De waarheid ontstaat op basis van onze perceptie van de werkelijkheid en de betekenis die we geven aan
die werkelijkheid in die context God ziet mij, niet vloeken dus <-> God ziet mij niet, vloeken dus
• Iedereen heeft een eigen waarheid => Mensen gaan er vaak van uit dat iedereen hun waarheid heeft
Axioma 4 – Communicatie gebeurt digitaal en analoog
• Mensen communiceren altijd op 2 niveaus tegelijkertijd
→ Digitaal => in woorden en gebaren die duidelijke omschreven betekenissen hebben
o Gebaseerd op een overeenkomst tussen de gebruikers woorden, verkeersborden
o Wordt aangeleerd
→ Analoog => met hun lichaam (non-verbale uitdrukkingskracht)
Axioma 5 – Communicatie is symmetrisch of complementair
• Indeling in interactiepatronen
Symmetrische interactie
• Mensen gedragen zich op dezelfde wijze
• Gedragspatronen van betrokkenen zijn bijna spiegelbeeld aan elkaar beide partijen willen leiden of beide partijen willen volgen
Complementaire interactie
• Mensen gedragen zich aanvullend de ene neemt initiatief, de andere volgt
Moeilijkheden
• Wanneer 1 van de relatievormen de overhand krijgt en er geen afwisseling meer mogelijk is
Symmetrische escalatie
• Betrokkenen kunnen in hun behoefte om steeds gelijk te halen de ander steeds verwerpen of negeren
waardoor de zaak escaleert oorlog Israël en Palestina
Starre complemtariteit
• Geen afwisseling tussen relatievormen => star patroon moeder-kind
, H3 – Verbale en non-verbale communicatie
Voorbeeldvragen op pagina’s 69 - 72
Begrippenkader
Verbale communicatie Communicatie met woorden, gesproken of geschreven taal
Alle verbale en non-verbale communicatie waarvan de betekenis is
Digitale taal
overeengekomen of door conventie is vastgelegd verkeersbord
Non-verbale communicatie
Een gesprek voeren anders dan met woorden
Analoge taal
Functies van lichaamstaal
Metacommunicatie
• Belangrijkste en in biologisch opzicht de oudste functie van lichaamstaal
• Communicatie over communicatie => geeft de bedoelingen van de zender weer doe wat ik vraag, neem me serieus
• Verloopt onbewust
• Veel woorden of opmerkingen zijn alleen begrijpelijk als we weten hoe ze worden uitgesproken en in
welke omstandigheden
• Een uitgesproken ja in antwoord op een vraag => instemmen of toestemmen
• Een vragende ja => vertel me hier meer over
• Een spottende ja => ik weet het niet zeker
• Een luide ja als reactie als er op de deur wordt geklopt => kom maar binnen
Aanvulling van de boodschap
• Illustratoren = aanvullende gebaren
→ De tekst van de zender illustreren met je handen de grootte van de gevangen vis aangeven
o De meeste gebaren hebben geen betekenis zonder een boodschap in woorden
Benadrukken van een boodschap
• Door gezichtsuitdrukkingen, bewegingen met het hoofd en gebaren versterkt men zijn woorden
• Stem speelt een belangrijke rol
• Belang van handgebaren
• Gesticuleren = spreker die met gebaren letterlijk gaat uitbeelden wat die bedoelt
Vervangen van de boodschap
• Wanneer men woorden volledig door gebarentaal vervangt
Regeling of regulering van het gesprek
• Non-verbale communicatie is onmisbaar als regelmogelijkheid in gesprekken
Terugkoppeling van feedback
• Als iemand spreekt, heeft hij de reactie van de ander nodig
→ Je moet weten of de ander je begrijpt, het met je eens is, verrast is en of hij nog luistert