Week 1 – Inleiding: historie, bronnen en werking van het staatsrecht
1. Staatsrecht en staat
2. Democratische rechtsstaat
3. Grondwet en constitutie
4. De vier beginselen van week 1
§1 Staatsrecht en staat
Een staat is een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag uitoefent over een
gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied.
Kenmerken voor een staat:
1. Een afgebakend gebied, oftewel territoir → met duidelijke grenzen
2. Een permanente bevolking → moet een zekere eenheid vormen
3. Interne soevereiniteit, oftewel een overheid → een effectief hoogste gezag, dat als enige de hoogste macht
uitoefent
4. Externe soevereiniteit → het vermogen om betrekkingen aan te gaan met andere staten waarvoor nodig is dat
andere staten jou erkennen als staat
Soevereiniteit is het hebben van de hoogste rechtsmacht en in beginsel niet gebonden zijn aan door anderen gestelde
regels. Soevereiniteit komt toe aan staten en is dus intern en ook extern.
Fragile states, of fragiele staten zijn. staten die eigenlijk geen of heel weinig interne soevereiniteit hebben door
bijvoorbeeld een burgeroorlog of een andere organisatie die het hoogste gezag uitoefent.
Het constitutioneel recht, oftewel het staatsrecht bevat alle regels over de organisatie van de overheid en de
fundamentele normen over de verhouding met de overhied.
Functies van het staatsrecht:
Constitueren: vaststellen; iets nieuws wordt gemaakt → bijv. art. 24 Gw (we hebben een monarchie) en art. 2 lid 1
Wet Nationale ombudsman
Attribueren: toeschrijven; bevoegdheden toegekken → bijv. 112 lid 1 Gw en 174a GemW
Reguleren: voorschrijven, in orde brengen → bijv. 68 Gw, en 7 lid 1 Gw
Staatsvormen:
1. Eenheidsstaat
De hoogste macht ligt hier in beginsel bij één hand: de centrale overheid. Dat betekent niet dat decentralisatie niet
mogelijk is, maar de centrale overheid blijft wel altijd de kern. Nederland is een decentraliseerde eenheidsstaat.
2. Federale staat, of federatie
De hoogste macht ligt niet in één hand, maar wordt juist gedeeld tussen het centrale, nationale of federale niveau
en deelstaten. Ieder deel heeft eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Duitsland bijvoorbeeld, is een
federatie, bestaande uit zestien deelstaten met ieder een eigen regering etc. De VS is ook een federatie.
3. Confederale staat, of confederatie
Lijkt op een federatie, maar er is een sterker los-vastverband. Alles wordt nog meer verdeeld en er blijft bijna geen
‘unie’ over. Er bestaan niet veel confederaties meer in de wereld. Zwitserland is er wel een.
Regeringsvormen:
1. Parlementair stelsel
Bron van leiderschap ligt bij een parlement. Het parlement wordt gekozen door de bevolking en dat parlement zorgt
voor een regering. Als een regering niet aan de verwachtingen voldoet kan het zijn dat de ministers individueel of
collectief ‘worden ontslagen’. In Nederland is sprake van een parlementair stelsel.
2. Presidentieel stelsel
Bron van leiderschap ligt bij een president. Er is hier ook sprake van een parlement, maar een president is niet
afgeleid van zo’n parlement. De president wordt door de bevolking gekozen en staat als hoofd aan de regering. Het
parlement staat los ervan en ze zijn vaak gescheiden van elkaar.
3. Semi-presidentieel stelsel
Net als bij het presidentiële stelsel wordt het parlement en de president rechtstreeks gekozen en hebben ze ook
ieder eigen bevoegdheden. Het verschil is alleen dat ze niet helemaal gescheiden zijn van elkaar zoals bij een
presidentieel stelsel. Ze zijn afhankelijk van elkaar en moeten verantwoording afleggen aan elkaar.
Waarom wordt machtsuitoefening van een staat eigenlijk geaccepteerd? Max Weber:
1. Het ging altijd al zo, opvoeding, etc. → Traditie: iets is aanvaardbaar, het was altijd zo
2. Er zijn leiders die charisma hebben → De Koning, m-p of burgemeester heeft charisma → Als hij het mij verteld, dan
geloof ik het wel
3. ‘Het werkt’: het beschermt onze vrijheid het beste (en vult het liefst ook onze zakken)
Dwang en gezag
,Dwang is feitelijk: de mogelijkheid om anderen te dwingen → feitelijke machtsuitoefening
Gezag is gelegitimeerde dwang (op basis van wettelijke bevoegdheid): potentiële dwang die wordt geaccepteerd door
degenen jegens wie het wordt uitgeoefend → gelegitimeerde dwang → het is de wettelijke grondslag die voor de
aanvaarding zorgt, want dat geeft aan dat het democratisch tot stand is gekomen
Maximaal gezag met zo min mogelijke feitelijke dwang
Waarom wettelijke bevoegdheid?
89 lid 2 is het staatsrechtelijke legaliteitsbeginsel!!
Overheidsoptreden moet terug te voeren zijn op een wet van de wetgever = staatsrechtelijk legaliteitsbeginsel.
Waarom? Wetgever is (indirect) gekozen door de kiesgerechtigde bevolking, en geniet dus legitimatie. Dat volgt uit
het democratie principe.
§2 Democratische rechtsstaat
Rechtsstaat is een staat waarin de overheid in al haar vormen en geledingen, en bij alles wat ze doet, gebonden is aan
de het recht. Dat geldt dus voor de burgers, maar ook voor degenen die dat recht maken.
De moderne rechtsstaatgedachte is ontwikkeld uit het Middeleeuwse juridisch humanisme, waarbij de mens als
uitgangspunt werd genomen van recht en bestuur. Dit uitgangspunt kreeg steeds nieuwe lagen erbij en is steeds verder
ontwikkeld.
Tijdens de Verlichting ontstonden drie nieuwe ideeën die aansloten bij deze gedachte:
1. De gedachte van autonomie en zelfbeschikking (oftewel soevereiniteit)
2. Het denkbeeld van het sociaal contract (Du Contrat Social de Rousseau)
In ruil voor loyaliteit en eigen ‘soevereiniteit’ van de bevolking kregen zij van de overheid bescherming etc. Het
sociaal contract verenigt gezag en vrijheid, omdat het gezag uit de vrijheid is afgeleid. Zij maakt het mogelijk de
beperkingen, door gezag aan de individuele vrijheid gesteld, te aanvaarden, omdat het beperkingen zijn, die bij het
sociaal contract de vrije individuen zichzelf hebben opgelegd.
3. Het idee van individualiteit (het zelfstandig denken)
De Renaissance, de Engelse Verlichting en de reformatie van de kerk destijds hebben dit beïnvloed.
Vier beginselen van de rechtsstaat:
1. Legaliteit (89 lid 2 GW)
a. De heerschappij van het recht; burger en overheid wordt gebonden
b. Wetten zijn algemeen en vooraf kenbaar → Rechtsgelijkheid, rechtszekerheid
c. De overheid mag alleen eenzijdig verplichtend optreden als het recht dat haar toestaat → Er moet een
wettelijke grondslag bestaan voor eenzijdig overheidsoptreden
d. Basically: burger mag alle behalve als in de wet staat dat het niet mag. Overheid mag niks behalve als in de
wet staat dat het wel mag.
2. Machtenscheiding, -spreiding
Overheidsmacht is verdeeld over verschillende overheidstakken en -functies → Er is scheiding in functies (EK ,TK,
regering, etc.), instituties (Trias Politica: wetgever, bestuur, rechtspraak) en personen (kamerleden, ministers,
rechters)
3. Grondrechten
Fundamentele rechten en vrijheden worden door de overheid gerespecteerd en wanneer nodig actief verzorgd
4. Rechtsbescherming, of rechterlijke controle
Iedereen kan geschillen voorleggen aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Deze rechter ziet ook op de
rechtmatigheid van het handelen van de overheid.
Rechtsstaat, rule of law en liberal state. In het Engels is rechtsstaat vertaald als rule of law, maar deze definitie is niet
helemaal juist. Check of dit nog van belang is voor TT.
Zijn ‘democratie’ en ‘rechtsstaat’ los verkrijgbaar?
Bij democratie draait het om het recht van meerderheden, terwijl het bij de rechtsstaat draait om bescherming van
individuen en hun vrijheidsrechten. Het een beschermt tegen het ander. De combinatie ervan zorgt voor een balans die
aan de ene kant deelname aan machtsvorming mogelijk maakt en aan de andere kant minderheden beschermt tegen
meerderheden. Dus de meerderheid heeft inspraak en de minderheid zorgt voor beperking ervan. De rechtsstaat
garandeert de burger universele rechten die niet door een meerderheid hoe democratisch gelegitimeerd ook mogen
worden geschonden.
§3 Grondwet en constitutie
Geschreven en ongeschreven
Regels die voorschrijven hoe overheidsinstellingen worden ingericht en zich verhouden tot burgers, bedrijven en
instelling zijn regels van het staatsrecht, oftewel regels van het constitutionele recht.
Een groot deel van het Nederlandse constitutionele recht is terug te vinden in de Grondwet, maar niet alles. Er bestaat
ook buitengrondwettelijk en ongeschreven constitutioneel recht.
, Buitengrondwettelijk constitutioneel recht kom je bijvoorbeeld tegen in wetten die een grondwettelijk voorschrift nader
uitwerken. De Kieswet bijvoorbeeld, of de Provinciewet. Dit soort wetten heten ook wel organieke wetten. Ze geven
namelijk uitvoering aan opdrachten uit de Grondwet. Ongeschreven constitutioneel recht kom je bijvoorbeeld tegen in
rechterlijke uitspraken (HR Meerenberg, of HR Fluoridering bijv.), maar ook in de vorm van constitutioneel
gewoonterecht, conventies en staatsrechtelijke gebruiken. De vertrouwensregel is bijvoorbeeld ongeschreven
constitutioneel recht.
Iets is gewoonterecht wanneer er sprake is van (1) ten minste een of meer precedenten die op het bestaan van een
gewoonte wijzen (de usus) en (2) bij alle betrokken organen de overtuiging bestaat dat het recht dwingt tot het volgen
van die gewoonte (de opinio necessitatis, oftewel de opinio iuris)
Formeel en materieel
De formele constitutie bestaat uit de rechtsregels die zijn opgenomen in de Grondwet, de formele constitutie is dus
eigenlijk een synoniem voor de Grondwet.
De materiële constitutie bestaat uit alle constitutionele rechtsregels inclusief de ongeschreven regels en beginselen
die betrekking hebben op de basisregels van een als staat georganiseerde samenleving en haar rechtsorde; dus alle
regels over de organisatie van de overheid en fundamentele normen over de verhouding met de overheid. Niet ál
het buitengrondwettelijk recht (organiek recht) behoort tot de materiële constitutie, maar slechts de
hoofdbeginselen, maar die grens is een beetje vaag. Sommige zeggen alles, sommige zeggen alleen de Provw en
Gemw bijvoorbeeld.
Let op! Een mooie Grondwet maakt nog geen goede (materiële) constitutie
Voor Nederland:
Formele constitutie Materiële constitutie
Het Statuut (voor het Koninkrijk der Nederlanden) Formele constitutie
De Grondwet (voor Nederland) Organieke wetten (bijvoorbeeld 75, 78 en 124 Gw)
Ongeschreven constitutioneel recht
Reglement van de Orde
Het Koningrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen: (1) Nederland, (2) Aruba, (3) Curaçao en (4) Sint Maarten.
Openbare lichamen van Nederland: de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zie art. 134 t/m 136 Gw.
Een uitleg van het Statuut is te vinden op p. 173 e.v. in Onze Constitutie. Een uitleg van overheidsorganen is te vinden
op p. 321 e.v. in Onze Constitutie.
§4 De vier beginselen van week 1
Een staat heeft gezag, de maffia heeft dwang
Een mooie Grondwet is nog geen goede constitutie
Democratische rechtsstaat: maximaal gezag met minimale dwang
Goede motieven zijn mooi, slechte motieven zijn betrouwbaar
Week 2 – Politiek staatsrecht
1. Democratie in de materiële constitutie
2. Koning, prinsjesdag en parlementair stelsel
3. Coalitie en oppositie
4. Hoe maak je regels voor politici?
5. De vier beginselen van week 2
§1 Democratie in de materiële constitutie
3 smaken democratie, de bevolking oefent op verschillende manieren invloed uit op het beleid:
Meerderheidsdemocratie: door verkiezingen van de president (of de regering), bv. Frankrijk of VS
Voordelen hiervan zijn:
1. Coalitie wordt makkelijk gevormd
2. Sterke band kiezer en vertegenwoordiger → Ook een nadeel
3. Beleid is heel herkenbaar
Nadelen hiervan zijn:
1. Je keuze is heel beperkt
2. Veel stemmen gaan verloren
3. Als er twee kandidaten zijn wordt er nooit meer dan één gekozen. 48% wordt dan vaak teleurgesteld en wil
niks met de leidende te maken hebben. Je herkent jezelf dus niet per se in de uitslag. → Risico
tweepartijenstelsel
4. “Zwalkend beleid”
Representatieve democratie, of parlementaire democratie: door verkiezingen van de leden (je kiest wel een partij
maar je zet een kruisje bij een naam; een lid) van een vertegenwoordigend orgaan (oftewel parlement), bv.
Nederland
Voordelen hiervan zijn (specifiek evenredige vertegenwoordiging):