Leerdoelen Inleiding Staats-en Bestuursrecht
Week 1
Je kunt:
In grote lijnen de totstandkomingsgeschiedenis van de democratische rechtsstaat beschrijven.
Uitwerking leerdoel:
De soevereine staat
- De staat: een organisatievorm waarin over de bevolking binnen een bepaald territorium de
soevereine, hoogste macht wordt uitgeoefend.
- Theocratische staatsleer: de vorst is de hoogste instantie en hij regeert in de naam van
God.
- Feodale stelsel: stelsel wordt gekenmerkt door een sterke band tussen de leenheer en de
leenman (vazal), die bestaat uit wederzijdse rechten en plichten die als een contractuele
relatie kan worden beschouwd.
- Investituurstrijd: strijd tussen keizer en Paus om de macht
- Hervorming: ofwel de Reformatie
Maatschappelijk contract is ontstaan naar aanleiding van de Hervorming (ofwel Reformatie):
- De vorst kwam weer aan de macht, maar kon nog steeds partijen kiezen
- Machtsconcentratie in strijd met de belangen van feodale adel
- In Nederland weer verzet: afscheiding der Zeven Provinciën
- Verzetsleer: de vorst heeft de macht ten bate van zijn onderdanen. Zijn bevoegdheden
moeten in een contract komen te staan. De feodale privileges zijn contractsbepalingen.
Voldoet hij niet aan zijn plichten? Dan is er een probleem. Eigenlijk het tegenovergestelde van
de theocratische staatsleer.
- Maatschappelijk verdrag: individuen richten een staat op en staan een gedeelte van hun
vrijheden af in ruil voor privileges, zoals bescherming en vrijheid. Indien de staat dit niet kan
waarborgen ontstaat een recht op opstand.
De Klassiek-liberale rechtsstaat
Deze staat rust op vier uitgangspunten:
1. Gebondenheid aan de wet;
2. Machtsverdeling
3. Grondrechten, en:
4. Rechterlijke controle
Democratische rechtsstaat
Klassiek liberaal: Onbelemmerde concurrentie leidt tot een fair eindresultaat, indien maar voldaan is
aan de eisen van gelijkheid voor de wet en het privilegeverbod (oftewel, er moet een sprake zijn van
formele gelijkheid voor de wet).
Problemen Klassiek Liberale rechtsstaat (Locke):
- Gelijkheid voor de wet onvoldoende garantie voor eerlijke competitie
- Kiesrecht afhankelijk van inkomen. Pas in 1919 kam er een kiesrecht voor vrouwen en werd
pas echt de democratische rechtsstaat geboren.
Problemen Democratische rechtsstaat:
- Minderheden: wat doen we ermee?
- Instabiliteit: rechtsstatelijkheid gaat voor!
- Effectiviteit vs. Democratie
- Veiligheid vs. Privacy
,Sociale Rechtsstaat
- De ‘competitie’ is in een klassiek liberale rechtsstaat gezien de grote verschillen in
uitgangspositie niet eerlijk en biedt daarom ook geen gelijke kansen.
- Oplossing is de verzorgingsstaat: een staat die poogt op allerlei treinen de voorwaarden te
scheppen voor ontplooiing van de mens (ookwel sociale rechtsstaat genoemd)
Problemen Sociale rechtsstaat:
- De terugtred van de formele wetgever (belangrijk!)
o Dit betekent ook dat toezicht tekort schiet
- Macht der Feiten
- Sociale Cohesie
- Populisme
De beginselen van de democratische rechtsstaat in een casus of in de actualiteit herkennen en
uitleggen op welke wijze deze beginselen een rol spelen.
Uitwerking leerdoel:
- Machtsverdeling: de macht tussen de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de
wetsprekende macht moet goed verdeeld zijn. Zo houden de machten toezicht op elkaar.
Ofwel trias politica, het verdelen van de macht over 3 staatsmachten. Trias Politica
o Uitvoerende macht:
De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers (Art. 42 Gw)
De staatssecretarissen horen hier eigenlijk ook bij (zie Art. 47 Gw)
o Wetgevende macht:
Bestaat uit het parlement en de regering (Art. 81 Gw)
Vertrouwensregel en ministeriele verantwoordelijkheid bepalen de band (Art. 42 lid 2
Gw).
o Rechtsprekende macht:
De Hoge Raad, gerechtshoven en rechtbanken (Art. 116 Gw)
De rechters worden voor het leven benoemd (Art. 117 lid 1 Gw)
Oefent controle uit op wetgevende macht door te toetsen of lagere wetgeving in
overeenstemming is met hogere wetgeving
o Een formele wet komt niet tot stand door het parlement alleen, ook de instemming
van de uitvoerende macht is hiervoor vereist (Art. 81. Gw). De regering als
uitvoerende macht heeft een zelfstandige bevoegdheid tot materiele wet- en
regelgeving met behulp van Algemene Maatregelen van Bestuur (Art. 89 Gw)
- Legaliteitsbeginsel: Overheidsoptreden moet berusten op een wettelijke grondslag, ofwel de
grondwet. Het overheidsoptreden dient zich te houden aan de grenzen van het recht. Dus
twee belangrijke factoren: wettelijke grondslag en binnen de grenzen van het recht. De
overheid moet handelen binnen de bevoegdheden van de wet, dus wat het mag volgens een
formele wet. Daarnaast moet het dus binnen de grenzen blijven van die bevoegdheid, dus het
recht.
o Constitutionalisme: Rechtsstatelijkheid is meer dan de binding van overheidsgezag
aan wetten. Dit veronderstelt dus hoger recht: grondwet (een wettelijke regeling die
volgens een verzwaarde procedure is vastgesteld).
o Formele constitutie: De grondwet
o Materiële constitutie: Het geheel aan normen, geschreven en ongeschreven, dat de
grondslagen van het staatsbestel omvat.
o Elke staat heeft een constitutie, maar niet elke staat heeft een grondwet.
,In hoofdlijnen zijn er twee opvattingen van het legaliteitsbeginsel te formuleren.
1. Het legaliteitsbeginsel in negatieve zin: De relatie tussen het overheidsoptreden en het
recht is binnen deze opvatting dat het recht een begrenzing van het overheidsoptreden
aangeeft.
2. Het legaliteitsbeginsel in positieve zin: De relatie tussen het overheidsoptreden en het
recht moet worden opgevat als het recht dat een bevoegdheid schept voor overheidsoptreden.
Het omgekeerde gevolg van deze opvatting is dat overheidsoptreden ongeoorloofd is als
hiervoor geen bevoegdheid wordt geformuleerd in een rechtsregel.
- Rechterlijke controle: Je moet tegen een overheidsoptreden naar een onafhankelijke rechter
kunnen stappen (op overheidsoptreden tegen burgers) De grondrechten op zichzelf volstaan
niet om de burger te beschermen tegen een machtige overheid. De burger moet ook het recht
hebben om eventuele schending van grondrechten te laten toetsen bij een onafhankelijke
rechter. Daarnaast moet in bredere zin getoetst kunnen worden of bij het overheidshandelen
de grenzen van het recht in acht zijn genomen, niet alleen in gevallen waar het grondrechten
aangaat.
Onafhankelijk wil zeggen dat de rechter die toetst daarna geen verantwoording hoeft af te
leggen aan een andere macht, zoals de uitvoerende of de wetgevende. In het bestuursrecht
wordt onder de grenzen van het recht niet alleen het geschreven recht verstaan (bijv. de
Algemene Wet Bestuursrecht) maar ook ongeschreven recht (bijv: de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur).
- Grondrechten: Elke rechtstaat dient een catalogus van grondrechten te hebben.
Grondrechten, ook wel fundamentele rechten of mensenrechten, zijn fundamentele
onaantastbare rechtsnormen die aan burgers persoonlijke vrijheid en een menswaardig
bestaan moeten verzekeren en die ingrijpen van met name de overheid moeten beperken.
Er zijn twee typen grondrechten te onderscheiden, met ieder (in hoofdlijnen) een
karakteristieke functie:
1. Klassieke grondrechten: De klassieke grondrechten beschermen de burger tegen
ongeoorloofd overheidsoptreden door de burgers bepaalde rechten voor te schrijven. De
klassieke grondrechten vragen van de overheid een dulden (passief). Het recht op privacy is
hiervan een voorbeeld. De overheid wordt hierdoor verplicht om op bepaalde onderwerpen de
burger te respecteren en juist niet te handelen.
2. Sociale grondrechten: De sociale grondrechten zijn later dan de klassieke grondrechten in
het leven geroepen en hebben gelijke kansen voor burgers als hoofddoel. Sociale
grondrechten roepen de overheid op om zich in te zetten om bepaalde minimum
levensvoorwaarden te bevorderen en te waarborgen. Ze vergen van de overheid juist een
handeling (actief). Voorbeelden zijn het recht op onderwijs en het recht op huisvesting. Een
belangrijk kenmerk van deze grondrechten is dat ze in beginsel niet af te dwingen zijn voor de
rechter. Hierover in een later stadium van de cursus meer.
- + Democratiebeginsel: Met de eerste vier beginselen ben je in principe een ‘rechtsstaat’.
Maar om een democratische rechtsstaat te worden moet er een mate van invloed zijn vanuit
de burger bij de totstandkoming van het beleid, de wet- en regelgeving etc. Het is gebruikelijk
dat dit bijvoorbeeld gebeurd door middel van inspraak in de verkiezingen. De burgers mogen
stemmen op de leden van de tweede kamer, dus indirect stemmen we voor de eerste kamer
en de provinciale staten en waterschappen en uiteindelijk de minister president.
Een belangrijk onderdeel van de democratie is het kiesrecht. Het kiesrecht kan zowel passief
als actief geformuleerd kan worden.
1. Actief kiesrecht: het recht om je stem uit te brengen op een (potentiële)
volksvertegenwoordiger (en op die manier dus op een politieke partij).
2. Passief kiesrecht: het recht om je als burger te laten verkiezen als volksvertegenwoordiger.
o Democratie legaliteitsbeginsel: wij kiezen eigenlijk de bevoegdheden van de
overheid
o Grondrechten legaliteitsbeginsel: overheid mag wel aan sommige grondrechten
komen maar die zijn dan weer geregeld in de wet, oftewel legaliteitsbeginsel.
, Het staatsrecht en het bestuursrecht situeren in het Nederlandse rechtssysteem.
Uitwerking leerdoel:
Staatsrecht:
Het staatsrecht regelt de inrichting van de Nederlandse staat. Het gaat over fundamentele principes
zoals de monarchie, de organisatie en bevoegdheden van de Staten-Generaal (Tweede en Eerste
Kamer), de regering, en de verhouding tussen deze staatsorganen. Ook zijn in het staatsrecht de
grondrechten van burgers vastgelegd. Het Nederlandse staatsrecht is voornamelijk gecodificeerd in de
Grondwet.
Bestuursrecht:
Het bestuursrecht, vaak ook administratief recht genoemd, regelt de verhouding tussen de overheid
en burgers. Het gaat over de manier waarop overheidsorganen besluiten nemen en hoe deze
besluiten aan burgers worden medegedeeld. Ook biedt het bestuursrecht burgers de mogelijkheid om
tegen besluiten van de overheid in beroep te gaan. De belangrijkste wet binnen het bestuursrecht is
de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het Nederlandse rechtssysteem vallen zowel het staatsrecht als het bestuursrecht onder het
publiekrecht. Publiekrecht regelt de organisatie en het handelen van de overheid en de verhouding
tussen overheid en burgers. Het is onderscheiden van privaatrecht, dat vooral de relaties tussen
burgers onderling reguleert. Eenzijdig bindende besluiten vormen het basismateriaal van het staats-
en bestuursrecht. Daarbij betreft het staatsrecht voornamelijk de besluiten van de hoogste
staatsorganen en de organisatorische structuur van deze organen, het bestuursrecht daarentegen de
besluiten van organen die zich op specifieke terreinen tot de burgers richten, alsmede
organisatorische structuur van specifieke organen.
Uitleggen wat eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn, deze overheidshandelingen
herkennen, de noodzaak daarvan verklaren en uitleggen waarom zij legitimatie behoeven.
Uitwerking leerdoel:
Het handelen van de overheid kan tevens verschillend van aard zijn. We kennen twee soorten:
1. Feitelijke handeling: Het bouwen van een brug, het openbreken van een weg, etc.
2. Rechtshandeling: Deze soort kunnen we weer onderverdelen:
a. Privaatrechtelijke rechtshandeling; en
b. Publiekrechtelijke rechtshandeling: de meeste hebben de vorm van besluiten die eenzijdig bindend
worden opgelegd. Let wel op, er bestaan dus ook gewoon tweezijdig bindende publiekrechtelijke
rechtshandelingen. De eenzijdige binding houdt in dat de gelding van het besluit niet afhankelijk is van
de instemming van degene tot wie het besluit is gericht. Men is aan een dergelijk besluit gewoon
gebonden, of hij dat nou wil of niet.
De eenzijdige binding houdt in dat de gelding van het besluit niet afhankelijk is van de instemming van
hen tot wie het besluit is gericht: men moet zich aan het besluit houden, of men dat nou wil of niet. De
binding betreft voornamelijk burgers, maar overheden binden ook vaak zichzelf of andere overheden.
Niet alle overheidsbesluiten zijn eenzijdig bindend, maar de meesten wel. Ze vormen de oplossing van
een probleem: ze beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte aan dergelijke besluiten. Zonder
een minimum, maar meestal een grote hoeveelheid, aantal bindende besluiten kan een (moderne,
gecompliceerde) samenleving niet bestaan.
De bindende besluiten zijn nodig omdat er in een samenleving voorzieningen nodig zijn. Deze
voorzieningen moeten onderhouden worden en daar zijn regels voor nodig. Daarnaast moet de
openbare orde gehandhaafd worden en moet er geschillenbeslechting zijn ter voorkoming van
eigenrichting.
Week 1
Je kunt:
In grote lijnen de totstandkomingsgeschiedenis van de democratische rechtsstaat beschrijven.
Uitwerking leerdoel:
De soevereine staat
- De staat: een organisatievorm waarin over de bevolking binnen een bepaald territorium de
soevereine, hoogste macht wordt uitgeoefend.
- Theocratische staatsleer: de vorst is de hoogste instantie en hij regeert in de naam van
God.
- Feodale stelsel: stelsel wordt gekenmerkt door een sterke band tussen de leenheer en de
leenman (vazal), die bestaat uit wederzijdse rechten en plichten die als een contractuele
relatie kan worden beschouwd.
- Investituurstrijd: strijd tussen keizer en Paus om de macht
- Hervorming: ofwel de Reformatie
Maatschappelijk contract is ontstaan naar aanleiding van de Hervorming (ofwel Reformatie):
- De vorst kwam weer aan de macht, maar kon nog steeds partijen kiezen
- Machtsconcentratie in strijd met de belangen van feodale adel
- In Nederland weer verzet: afscheiding der Zeven Provinciën
- Verzetsleer: de vorst heeft de macht ten bate van zijn onderdanen. Zijn bevoegdheden
moeten in een contract komen te staan. De feodale privileges zijn contractsbepalingen.
Voldoet hij niet aan zijn plichten? Dan is er een probleem. Eigenlijk het tegenovergestelde van
de theocratische staatsleer.
- Maatschappelijk verdrag: individuen richten een staat op en staan een gedeelte van hun
vrijheden af in ruil voor privileges, zoals bescherming en vrijheid. Indien de staat dit niet kan
waarborgen ontstaat een recht op opstand.
De Klassiek-liberale rechtsstaat
Deze staat rust op vier uitgangspunten:
1. Gebondenheid aan de wet;
2. Machtsverdeling
3. Grondrechten, en:
4. Rechterlijke controle
Democratische rechtsstaat
Klassiek liberaal: Onbelemmerde concurrentie leidt tot een fair eindresultaat, indien maar voldaan is
aan de eisen van gelijkheid voor de wet en het privilegeverbod (oftewel, er moet een sprake zijn van
formele gelijkheid voor de wet).
Problemen Klassiek Liberale rechtsstaat (Locke):
- Gelijkheid voor de wet onvoldoende garantie voor eerlijke competitie
- Kiesrecht afhankelijk van inkomen. Pas in 1919 kam er een kiesrecht voor vrouwen en werd
pas echt de democratische rechtsstaat geboren.
Problemen Democratische rechtsstaat:
- Minderheden: wat doen we ermee?
- Instabiliteit: rechtsstatelijkheid gaat voor!
- Effectiviteit vs. Democratie
- Veiligheid vs. Privacy
,Sociale Rechtsstaat
- De ‘competitie’ is in een klassiek liberale rechtsstaat gezien de grote verschillen in
uitgangspositie niet eerlijk en biedt daarom ook geen gelijke kansen.
- Oplossing is de verzorgingsstaat: een staat die poogt op allerlei treinen de voorwaarden te
scheppen voor ontplooiing van de mens (ookwel sociale rechtsstaat genoemd)
Problemen Sociale rechtsstaat:
- De terugtred van de formele wetgever (belangrijk!)
o Dit betekent ook dat toezicht tekort schiet
- Macht der Feiten
- Sociale Cohesie
- Populisme
De beginselen van de democratische rechtsstaat in een casus of in de actualiteit herkennen en
uitleggen op welke wijze deze beginselen een rol spelen.
Uitwerking leerdoel:
- Machtsverdeling: de macht tussen de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de
wetsprekende macht moet goed verdeeld zijn. Zo houden de machten toezicht op elkaar.
Ofwel trias politica, het verdelen van de macht over 3 staatsmachten. Trias Politica
o Uitvoerende macht:
De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers (Art. 42 Gw)
De staatssecretarissen horen hier eigenlijk ook bij (zie Art. 47 Gw)
o Wetgevende macht:
Bestaat uit het parlement en de regering (Art. 81 Gw)
Vertrouwensregel en ministeriele verantwoordelijkheid bepalen de band (Art. 42 lid 2
Gw).
o Rechtsprekende macht:
De Hoge Raad, gerechtshoven en rechtbanken (Art. 116 Gw)
De rechters worden voor het leven benoemd (Art. 117 lid 1 Gw)
Oefent controle uit op wetgevende macht door te toetsen of lagere wetgeving in
overeenstemming is met hogere wetgeving
o Een formele wet komt niet tot stand door het parlement alleen, ook de instemming
van de uitvoerende macht is hiervoor vereist (Art. 81. Gw). De regering als
uitvoerende macht heeft een zelfstandige bevoegdheid tot materiele wet- en
regelgeving met behulp van Algemene Maatregelen van Bestuur (Art. 89 Gw)
- Legaliteitsbeginsel: Overheidsoptreden moet berusten op een wettelijke grondslag, ofwel de
grondwet. Het overheidsoptreden dient zich te houden aan de grenzen van het recht. Dus
twee belangrijke factoren: wettelijke grondslag en binnen de grenzen van het recht. De
overheid moet handelen binnen de bevoegdheden van de wet, dus wat het mag volgens een
formele wet. Daarnaast moet het dus binnen de grenzen blijven van die bevoegdheid, dus het
recht.
o Constitutionalisme: Rechtsstatelijkheid is meer dan de binding van overheidsgezag
aan wetten. Dit veronderstelt dus hoger recht: grondwet (een wettelijke regeling die
volgens een verzwaarde procedure is vastgesteld).
o Formele constitutie: De grondwet
o Materiële constitutie: Het geheel aan normen, geschreven en ongeschreven, dat de
grondslagen van het staatsbestel omvat.
o Elke staat heeft een constitutie, maar niet elke staat heeft een grondwet.
,In hoofdlijnen zijn er twee opvattingen van het legaliteitsbeginsel te formuleren.
1. Het legaliteitsbeginsel in negatieve zin: De relatie tussen het overheidsoptreden en het
recht is binnen deze opvatting dat het recht een begrenzing van het overheidsoptreden
aangeeft.
2. Het legaliteitsbeginsel in positieve zin: De relatie tussen het overheidsoptreden en het
recht moet worden opgevat als het recht dat een bevoegdheid schept voor overheidsoptreden.
Het omgekeerde gevolg van deze opvatting is dat overheidsoptreden ongeoorloofd is als
hiervoor geen bevoegdheid wordt geformuleerd in een rechtsregel.
- Rechterlijke controle: Je moet tegen een overheidsoptreden naar een onafhankelijke rechter
kunnen stappen (op overheidsoptreden tegen burgers) De grondrechten op zichzelf volstaan
niet om de burger te beschermen tegen een machtige overheid. De burger moet ook het recht
hebben om eventuele schending van grondrechten te laten toetsen bij een onafhankelijke
rechter. Daarnaast moet in bredere zin getoetst kunnen worden of bij het overheidshandelen
de grenzen van het recht in acht zijn genomen, niet alleen in gevallen waar het grondrechten
aangaat.
Onafhankelijk wil zeggen dat de rechter die toetst daarna geen verantwoording hoeft af te
leggen aan een andere macht, zoals de uitvoerende of de wetgevende. In het bestuursrecht
wordt onder de grenzen van het recht niet alleen het geschreven recht verstaan (bijv. de
Algemene Wet Bestuursrecht) maar ook ongeschreven recht (bijv: de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur).
- Grondrechten: Elke rechtstaat dient een catalogus van grondrechten te hebben.
Grondrechten, ook wel fundamentele rechten of mensenrechten, zijn fundamentele
onaantastbare rechtsnormen die aan burgers persoonlijke vrijheid en een menswaardig
bestaan moeten verzekeren en die ingrijpen van met name de overheid moeten beperken.
Er zijn twee typen grondrechten te onderscheiden, met ieder (in hoofdlijnen) een
karakteristieke functie:
1. Klassieke grondrechten: De klassieke grondrechten beschermen de burger tegen
ongeoorloofd overheidsoptreden door de burgers bepaalde rechten voor te schrijven. De
klassieke grondrechten vragen van de overheid een dulden (passief). Het recht op privacy is
hiervan een voorbeeld. De overheid wordt hierdoor verplicht om op bepaalde onderwerpen de
burger te respecteren en juist niet te handelen.
2. Sociale grondrechten: De sociale grondrechten zijn later dan de klassieke grondrechten in
het leven geroepen en hebben gelijke kansen voor burgers als hoofddoel. Sociale
grondrechten roepen de overheid op om zich in te zetten om bepaalde minimum
levensvoorwaarden te bevorderen en te waarborgen. Ze vergen van de overheid juist een
handeling (actief). Voorbeelden zijn het recht op onderwijs en het recht op huisvesting. Een
belangrijk kenmerk van deze grondrechten is dat ze in beginsel niet af te dwingen zijn voor de
rechter. Hierover in een later stadium van de cursus meer.
- + Democratiebeginsel: Met de eerste vier beginselen ben je in principe een ‘rechtsstaat’.
Maar om een democratische rechtsstaat te worden moet er een mate van invloed zijn vanuit
de burger bij de totstandkoming van het beleid, de wet- en regelgeving etc. Het is gebruikelijk
dat dit bijvoorbeeld gebeurd door middel van inspraak in de verkiezingen. De burgers mogen
stemmen op de leden van de tweede kamer, dus indirect stemmen we voor de eerste kamer
en de provinciale staten en waterschappen en uiteindelijk de minister president.
Een belangrijk onderdeel van de democratie is het kiesrecht. Het kiesrecht kan zowel passief
als actief geformuleerd kan worden.
1. Actief kiesrecht: het recht om je stem uit te brengen op een (potentiële)
volksvertegenwoordiger (en op die manier dus op een politieke partij).
2. Passief kiesrecht: het recht om je als burger te laten verkiezen als volksvertegenwoordiger.
o Democratie legaliteitsbeginsel: wij kiezen eigenlijk de bevoegdheden van de
overheid
o Grondrechten legaliteitsbeginsel: overheid mag wel aan sommige grondrechten
komen maar die zijn dan weer geregeld in de wet, oftewel legaliteitsbeginsel.
, Het staatsrecht en het bestuursrecht situeren in het Nederlandse rechtssysteem.
Uitwerking leerdoel:
Staatsrecht:
Het staatsrecht regelt de inrichting van de Nederlandse staat. Het gaat over fundamentele principes
zoals de monarchie, de organisatie en bevoegdheden van de Staten-Generaal (Tweede en Eerste
Kamer), de regering, en de verhouding tussen deze staatsorganen. Ook zijn in het staatsrecht de
grondrechten van burgers vastgelegd. Het Nederlandse staatsrecht is voornamelijk gecodificeerd in de
Grondwet.
Bestuursrecht:
Het bestuursrecht, vaak ook administratief recht genoemd, regelt de verhouding tussen de overheid
en burgers. Het gaat over de manier waarop overheidsorganen besluiten nemen en hoe deze
besluiten aan burgers worden medegedeeld. Ook biedt het bestuursrecht burgers de mogelijkheid om
tegen besluiten van de overheid in beroep te gaan. De belangrijkste wet binnen het bestuursrecht is
de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het Nederlandse rechtssysteem vallen zowel het staatsrecht als het bestuursrecht onder het
publiekrecht. Publiekrecht regelt de organisatie en het handelen van de overheid en de verhouding
tussen overheid en burgers. Het is onderscheiden van privaatrecht, dat vooral de relaties tussen
burgers onderling reguleert. Eenzijdig bindende besluiten vormen het basismateriaal van het staats-
en bestuursrecht. Daarbij betreft het staatsrecht voornamelijk de besluiten van de hoogste
staatsorganen en de organisatorische structuur van deze organen, het bestuursrecht daarentegen de
besluiten van organen die zich op specifieke terreinen tot de burgers richten, alsmede
organisatorische structuur van specifieke organen.
Uitleggen wat eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn, deze overheidshandelingen
herkennen, de noodzaak daarvan verklaren en uitleggen waarom zij legitimatie behoeven.
Uitwerking leerdoel:
Het handelen van de overheid kan tevens verschillend van aard zijn. We kennen twee soorten:
1. Feitelijke handeling: Het bouwen van een brug, het openbreken van een weg, etc.
2. Rechtshandeling: Deze soort kunnen we weer onderverdelen:
a. Privaatrechtelijke rechtshandeling; en
b. Publiekrechtelijke rechtshandeling: de meeste hebben de vorm van besluiten die eenzijdig bindend
worden opgelegd. Let wel op, er bestaan dus ook gewoon tweezijdig bindende publiekrechtelijke
rechtshandelingen. De eenzijdige binding houdt in dat de gelding van het besluit niet afhankelijk is van
de instemming van degene tot wie het besluit is gericht. Men is aan een dergelijk besluit gewoon
gebonden, of hij dat nou wil of niet.
De eenzijdige binding houdt in dat de gelding van het besluit niet afhankelijk is van de instemming van
hen tot wie het besluit is gericht: men moet zich aan het besluit houden, of men dat nou wil of niet. De
binding betreft voornamelijk burgers, maar overheden binden ook vaak zichzelf of andere overheden.
Niet alle overheidsbesluiten zijn eenzijdig bindend, maar de meesten wel. Ze vormen de oplossing van
een probleem: ze beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte aan dergelijke besluiten. Zonder
een minimum, maar meestal een grote hoeveelheid, aantal bindende besluiten kan een (moderne,
gecompliceerde) samenleving niet bestaan.
De bindende besluiten zijn nodig omdat er in een samenleving voorzieningen nodig zijn. Deze
voorzieningen moeten onderhouden worden en daar zijn regels voor nodig. Daarnaast moet de
openbare orde gehandhaafd worden en moet er geschillenbeslechting zijn ter voorkoming van
eigenrichting.