Ongelijkheid
→ Eerste twee lessen herbekijken
Hoofdstuk 2: Economische stelsels
Productiviteit is de sleutel tot welvaart: land zonder productiviteit is een arm land.
Zelfvoorziening
Zo was het vroeger: dieren vanonder, kamer vanboven,…
Er zijn nog landen die vandaag zo leven: enorm arme landen.
Er was blijkbaar ook een voorbeeld over Bart en Lisa; als
iedereen zich specialiseert gaan ze veel meer produceren met
als gevolg: ‘je eet wat je kweekt’, als je veel kweekt kan je
dus ook veel consumeren: als je over hebt kan je verkopen.
Hierdoor kan je bv bij de beenhouwer iets gaan kopen, die
zich dan weer in iets anders specialiseert. Zo is het over heel
de wereld, bijvoorbeeld ganzenmoeder in Madagaskar: lage
productiviteit waardoor dit bij ons niet meer bestaat. Stilaan
gaat economie zich specialiseren. Conclusie is: specialisatie
is fantastisch, arbeidsproductiviteit stijgt.
Niet$ vanbuiten, wel begrijpen: bijvoorbeeld 1 brood per uur. Als je machine
koopt om te kneden stijgt arbeidsproductiviteit: 3 broden per uur. 1 brood is
slechts genoeg voor je gezin, maar 3 broden, dan heb je er over en kan je
verkopen. Zo kan je ook eens iets anders kopen dan enkel brood te eten.
→ Efficiënt werken
Verhoging arbeidsproductiviteit door:
- Specialisatie en arbeidsverdeling: optimaal gebruiken van talenten, competenties, Ford,…
- Inzet van kapitaalgoederen: Landbouw machines i.p.v. kinderen. Vroeger meer uren nodig dan nu
- Internationalisering door handel en transport: Containerschepen: groot en weinig mensen =
veel arbeidsproductiviteit. Ook: India (kantoor) en China (Fabriek).
- Technologie en design: Gieters: ouderwets vs nu; nu makkelijker stapelen etc. Ook Tesla
- Standaardisatie: Komkommers recht getrokken om in bakjes te passen op paletten.
- Management: Documenten eerst sturen i.p.v. met container: op voorhand douane: tijdswinst.
- Scholing en HR-beleid: Hoe hoger de scholing van werkende bevolking, hoe hoger
arbeidsproductiviteit. Onderwijs brengt op. Bijvoorbeeld niet kunnen typen: minder kansen.
Een motiverend HR beleid:
- Een modern en motiverend personeelsbeleid
- Correcte arbeidsvoorwaarden
- Duurzame ontwikkeling van de competenties
, Door de effectieve stijging van arbeidsproductiviteit zien we; als
je Lisa modernere computer geeft gaat ze geen 24 YT filmpjes
maken maar 28 want gaat vlotter. Bart gaat i.p.v. strijken een
stoommachine gebruiken: gaat vlotter, 28 hemden i.p.v. 24. Gaat
dus stijgen waardoor ze meer over hebben en meer kunnen
verkopen.
Vroeger waren de werkdagen veel langer en ook op zaterdag
werken: op tabel: rood is euro per uur. Als ze 58 uur werken
verdienden ze ongeveer 2 euro per uur vroeger: 2 pistolets.
Vandaag is het gemiddeld 29 uur. Per uur verdient men nu
ongeveer 43 euro; 40 pistolets meer dan vroeger.
1. De staalarbeider: In middeleeuwen was dit met hamer en individueel: 1 mes
per dag. Nu geautomatiseerd: 1000 mensen per dag.
Timmerman: Ook veel stijging; gaten boren en zagen etc. geautomatiseerd.
Vroeger deur met hand gemaakt, nu allemaal standaard.
Onderwijzer: Niet veel veranderd; Socrates deed exact hetzelfde 2000j geleden:
je vertelt je verhalen studenten luisteren. Niet veel gestegen, maar volledig
digitaal onderwijs zou ook niet goed zijn.
Bejaardenhelper: Veel mensen nodig om mensen te verzorgen: geen
arbeidsproductiviteit. Geen robots die mensen gaan wassen en eten geven. Lage
arbeidsproductiviteit dus kost veel geld: vergrijzing kost geld.
2. Landbouwer: meer machines die het werk versnellen; gestegen Frituur: Niet meer zelf alle patatten
arbeidsproductiviteit.
. Niet meer ‘je eet wat je kweekt’, maar 1 boer voedt 1000 schillen en snijden. Maar is eigenlijk
mensen. Je hebt dus minder boeren nodig. hetzelfde als 1000j geleden; nog altijd
Autobouwer: Minder mensen nodig, allemaal geautomatiseerd. Er is dus een iemand die frietjes bakt. In de frituur
verhoogde arbeidsproductiviteit. Vroeger spoot men de kleuren op auto’s met de werken veel mensen om weinig mensen te
hand. bedienen, dus geen harde stijging (bijna
Maatschappelijk werker: mensen begeleiden, vroeger was mama of pastoor niet).
ook maatschappelijk werker. Beroep bestaat wel officieel, is gespecialiseerd
maar geen grote stijging in arbeidsproductiviteit. Het verandert wel wat; vroeger
voor een opname alle instellingen afbellen, nu met computer. Veel vraag naar
MW, frituur, bejaardenzorg,… Want zijn knelpuntberoepen maar kost veel geld.
3. Prostitutie: Kleine stijging; ook online. Maar in essentie is dit beroep 1 op 1
en is er niet heel veel veranderd. Bouwvakker: Nu ook kranen, cement
Vrachtschipmatroos: Er zit slechts 13 man op zo’n enorm vrachtschip. Vroeger machines, geen bakstenen meer naar
was men met vele meer bemanning op een schip, denk maar aan Vikingen etc.: boven gooien,… Dus heel veel gestegen
met 20 op een kleine boot om handel te doen, nu 13 man op gigantisch schip. in arbeidsproductiviteit. Ook
Arbeidsproductiviteit is dus enorm gestegen. schietpistool: geen nagels meer met
Restauranthouder: Heel klein beetje stijging, eigenlijk doet men hetzelfde als hamer.
1000j geleden. Je neemt bestelling op, geeft door aan keuken die alles
individueel in pan bakken, daarna bel rinkelt en je gaat eten halen,… Is heel
arbeids intensief. Nu wel niet meer afrekenen aan kassa, kan ook met kasje en
sommigen hebben ook digitale menu.
, → Eerste uur van les van 27/11 nog overlopen (H2)
De economische kringloop
Je hebt twee spelers; de gezinnen is een eenheid van consumptie. De onderneming is een eenheid
van productie; marktgoederen. Die maken ofwel consumptie of kapitaal goederen.
- De gezinnen = eenheid van inkomen en aanwending van dat inkomen
- Bieden productiefactoren aan
- Vragers van consumptiegoederen
- De ondernemingen = eenheid van productie van marktgoederen (consumptie en kapitaalgoederen)
Productiefactor; je hebt arbeid (bv prof),
je hebt ook kapitaal (bv als je nog
appartementen verhuurt of intrest voor
spaarrekening, aandelen,…)
Je hebt een inkomen uit lonen, huur,
intrest, winst,… Dat steekt in een potje en
daar ga je mee naar markt voor
consumptiegoederen (bv Colruyt), en
daar krijg je voor een stukje van jou
inkomen consumptiegoederen terug.
Gezinnen doen twee dingen; stellen
productiefactoren ter beschikking (bv
arbeid), waarvoor je betaalt krijgt (=
inkomen) ze maken hier iets mee (goed of
dienst) en geven dit aan markt voor consumptiegoederen. Je hebt 1 uitzondering; markt van de
intermediaire en kapitaalgoederen; bijvoorbeeld naft voor camion, of banken voor aula; blijft staan,
is een investering. Elektriciteit dat nu gebruikt wordt is intermediair want verdwijnt in
productieproces, bank is kapitaal want is investering en blijft staan.
Dit schema is gemaakt zonder de overheid.
Dit schema bevat wel de overheid. De
overheid verzorgt inkomensoverdracht;
overdrachten waarvoor je niets in de plaats
moet doen, zoals studiebeurs, kindergeld,...
Dit zijn transverten. Oh betaalt voor
productiefactoren (arbeid of kapitaal) en
geven ook transfretinkomen. Geeft dus twee
dingen aan gezinnen. Verzorgt ook collectieve
goederen, zoals leefloon, subsidies,… De
gezinnen consumeren, krijgen kindergeld etc.
en in ruil betaal je belastingen en sociale
zekerheid. Oh vraagt dus ook geld aan
gezinnen en bedrijven. Ook ondernemers
profiteren van collectieve goederen.
Vrachtwagens werken voor ondernemer die goederen verplaatst en maakt gebruik van onze wegen,
betaalt hier dus ook voor. Schema van buitenland moeten we niet kennen.
Dit is ons basisschema.