Beeldende begrippen kunstgeschiedenis blz. 5 tm 11
Stroming: is een periode waarin kunstenaars min of meer in dezelfde s;jl werken, met dezelfde
achterliggende ideeën. Bv: go;ek, barok, renaissance en roman;ek.
S+jl: zijn de karakteris;eke vormen: het gebruik van beeldende middelen.
Periode Tijd Kenmerken
Prehistorie Tot ca. 3300 v.Chr -periode zonder geschreven bronnen
-weinig invloed op ontwikkelingen in de kunst
-rotstekeningen 32000 jaar oud
Klassieke oudheid 1050 v.Chr- 450 n.Chr Hiermee wordt cultuur van de oude Grieken en
Romeinen bedoeld. De Romeinen nemen veel
van de Griekse beeldhouwkunst over.
Griekse kunst Vanaf 1050 v. Chr- 27 v. Chr -gebeeldhouwde figuren harmonisch van
verhouding
-kouros; beeld van naakte jonge Griekse man
; juiste propor;es
-beelden uit latere periode maken gebruik van
contrapost (steunt op een been, en gedraaide
heup en bovenlichaam.)
Romeinse kunst Ca. 300 v.Chr- 476 n.Chr -onder de indruk van Griekse kunst
-romeinen verspreidden kunst over Noord en de
rest van Europa.
-typisch Romeins is de portretkunst en
verheerlijking.
Vroegchristelijke kunst Vanaf 3e eeuw- 550 -sluit aan bij kunst van de Romeinen
-realisme wordt vervangen door schema;sche
aWeeldingen.
-eenvoudige vormgeving; figuren zijn frontaal,
met grote expressieve ogen en duidelijke
gebaren.
-christelijke boodschap belangrijker dan
weergave
-verhalende of narra;eve scenes uit de Bijbel
-de meest en belangrijkste figuren zijn Maria en
Jezus.
Romaans Ca. 950-1200 -in deze periode krijgt paus meer macht, binnen
en buiten de kerk.
-leven gericht op christendom
-expressiviteit en symboliek belangrijkst,
realisme niet
-kerken en kloosters worden gebouwd in een
s;jl met boogconstruc;es en tongewelven.
Go;ek Ca 1140- 1500 -beroemd door enorme kerken
-hoger en groter dan Romaanse kerken door
kruisribgewelf en spitsboog.
-veel gebruik van glas-in-lood
-veel gebruik van ornamenten waardoor het
levendiger is.
Stroming: is een periode waarin kunstenaars min of meer in dezelfde s;jl werken, met dezelfde
achterliggende ideeën. Bv: go;ek, barok, renaissance en roman;ek.
S+jl: zijn de karakteris;eke vormen: het gebruik van beeldende middelen.
Periode Tijd Kenmerken
Prehistorie Tot ca. 3300 v.Chr -periode zonder geschreven bronnen
-weinig invloed op ontwikkelingen in de kunst
-rotstekeningen 32000 jaar oud
Klassieke oudheid 1050 v.Chr- 450 n.Chr Hiermee wordt cultuur van de oude Grieken en
Romeinen bedoeld. De Romeinen nemen veel
van de Griekse beeldhouwkunst over.
Griekse kunst Vanaf 1050 v. Chr- 27 v. Chr -gebeeldhouwde figuren harmonisch van
verhouding
-kouros; beeld van naakte jonge Griekse man
; juiste propor;es
-beelden uit latere periode maken gebruik van
contrapost (steunt op een been, en gedraaide
heup en bovenlichaam.)
Romeinse kunst Ca. 300 v.Chr- 476 n.Chr -onder de indruk van Griekse kunst
-romeinen verspreidden kunst over Noord en de
rest van Europa.
-typisch Romeins is de portretkunst en
verheerlijking.
Vroegchristelijke kunst Vanaf 3e eeuw- 550 -sluit aan bij kunst van de Romeinen
-realisme wordt vervangen door schema;sche
aWeeldingen.
-eenvoudige vormgeving; figuren zijn frontaal,
met grote expressieve ogen en duidelijke
gebaren.
-christelijke boodschap belangrijker dan
weergave
-verhalende of narra;eve scenes uit de Bijbel
-de meest en belangrijkste figuren zijn Maria en
Jezus.
Romaans Ca. 950-1200 -in deze periode krijgt paus meer macht, binnen
en buiten de kerk.
-leven gericht op christendom
-expressiviteit en symboliek belangrijkst,
realisme niet
-kerken en kloosters worden gebouwd in een
s;jl met boogconstruc;es en tongewelven.
Go;ek Ca 1140- 1500 -beroemd door enorme kerken
-hoger en groter dan Romaanse kerken door
kruisribgewelf en spitsboog.
-veel gebruik van glas-in-lood
-veel gebruik van ornamenten waardoor het
levendiger is.