Economie samenvatting
Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst......................................................................................................1
Paragraaf 1: Wat zijn de kosten?........................................................................................................1
Paragraaf 2: Hoeveel levert het op?...................................................................................................2
Paragraaf 3: De markt op!..................................................................................................................4
Paragraaf 4: Macht op de markt.........................................................................................................5
Rekensamenvatting............................................................................................................................6
Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst
Paragraaf 1: Wat zijn de kosten?
Toegevoegde waarde = De extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt. Dit is
het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoop opbrengst van het product.
Productiefactoren = alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren (KANO).
- Kapitaal: alle kapitaalgoederen die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines,
gebouwen en voertuigen.
- Arbeid: de Inspanningen die de mensen bij productie leveren.
- Natuur: bijvoorbeeld de grond, grondstoffen, aardolie en aardgas.
- Ondernemerschap: de activiteiten van de ondernemer, het productieproces organiseert en
leidt.
Je hebt verschillende soorten kosten:
- Vaste kosten: veranderen niet meteen als je meer of minder gaan produceren, zoals de huur
van je gebouw.
- Variabele kosten: veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals de kosten van
grondstoffen.
Alle kosten die je maakt tijdens de productie moet je terugverdienen in de verkoopprijs. Hiervoor
moet je de kostprijs per product berekenen.
Kostprijs per product: alle kosten die je hebt voor het maken van één product.
Maatschappelijke opbrengsten = als de productie werkgelegenheid en welvaart oplevert.
Maatschappelijke kosten = milieuvervuiling of geluidshinder.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) = als bedrijven zo veel mogelijk rekening houden
met de gevolgen van hun productie voor mens en milieu.
Investeren = geld besteden aan productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen.
- Om uit te breiden —> investeren in een nieuw gebouw
, - Om de productie te moderniseren —> oude machines vervangen door nieuwe
Investeringen zijn nodig om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren en. Als het goed is,
verdient een bedrijf zijn investering in de jaren daarna terug.
De aanschafprijs van kapitaalgoederen mag een bedrijf niet in één keer meetellen in de jaarlijkse
kosten. In plaats daarvan schrijven ze deze kosten af tijdens gebruik jaren.
Afschrijving = geeft aan hoeveel de kapitaalgoederen jaarlijks in waarde verminderen.
Bedrijven die kapitaalintensief zijn hebben hoge afschrijvingskosten, want zij maken in verhouding
veel gebruik van kapitaalgoederen.
Dienstverlenende bedrijven zijn vaak arbeidsintensief. Zij hebben hoge arbeidskosten, omdat de
productie daar vooral totstandkomt door menselijke arbeid.
Inkoopprijs = de prijs waarvoor je het product hebt ingekocht (bv bij de fabrikant).
Brutowinst marge = de hoeveelheid (in procenten) die je bij de inkoopprijs toevoegt.
Verkoopprijs = de prijs waarvoor je het product dat je hebt ingekocht verkoopt.
Btw = belasting toegevoegde waarde (21% of 6%).
Consumentenprijs = de prijs die wij als consumenten betalen voor het product.
Paragraaf 2: Hoeveel levert het op?
Omzet = het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen.
Afzet = de hoeveelheid producten die je verkoopt.
Verkoopprijs = de prijs waarvoor je het product verkoopt.
Brutowinst = de winst die je hebt zonder de bedrijfskosten eraf te halen.
Nettoresultaat = nettowinst of nettoverlies. Wat er uiteindelijk overblijft.
Bedrijfskosten = de kosten van je bedrijf.
- Huur
- Loon
- Reclame
- Verzekeringen
Als je Ondernemer bent, kijk je bij het berekenen van de resultaten alleen naar bedragen exclusief
btw. De btw die je van je klanten ontvangt, moet je betalen aan de belastingdienst. Alle btw die je
betaald hebt over je inkopen en bedrijfskosten, krijg je terug. Voor een ondernemer kosten btw per
saldo dus niets
Om meer winst te balen moet je je onze vergroten en/of je kosten verlagen.
Arbeidsproductiviteit = De productie per werknemer in een paalde tijd.
Met een hogere arbeidsproductiviteit kun je met even veel mensen meer produceren in dezelfde tijd.
Of evenveel produceren, maar dan met minder mensen, gevolg —> Kostprijs per product daalt.
Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
- Technologische ontwikkelingen: automatisering.
- Arbeidsverdeling: het werkwoord zo verdeeld, dat iedereen doet waar hij goed in is.
Iedereen heeft een eigen specialisatie.
- Scholing: Beter opgeleide mensen kunnen beter presteren.
- Prestatiebeloning: die beter werkt, krijg meer betaald.
Vraag neemt toe, gevolg —> bedrijven gaan meer produceren.
Productiecapaciteit = de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst......................................................................................................1
Paragraaf 1: Wat zijn de kosten?........................................................................................................1
Paragraaf 2: Hoeveel levert het op?...................................................................................................2
Paragraaf 3: De markt op!..................................................................................................................4
Paragraaf 4: Macht op de markt.........................................................................................................5
Rekensamenvatting............................................................................................................................6
Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst
Paragraaf 1: Wat zijn de kosten?
Toegevoegde waarde = De extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt. Dit is
het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoop opbrengst van het product.
Productiefactoren = alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren (KANO).
- Kapitaal: alle kapitaalgoederen die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines,
gebouwen en voertuigen.
- Arbeid: de Inspanningen die de mensen bij productie leveren.
- Natuur: bijvoorbeeld de grond, grondstoffen, aardolie en aardgas.
- Ondernemerschap: de activiteiten van de ondernemer, het productieproces organiseert en
leidt.
Je hebt verschillende soorten kosten:
- Vaste kosten: veranderen niet meteen als je meer of minder gaan produceren, zoals de huur
van je gebouw.
- Variabele kosten: veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals de kosten van
grondstoffen.
Alle kosten die je maakt tijdens de productie moet je terugverdienen in de verkoopprijs. Hiervoor
moet je de kostprijs per product berekenen.
Kostprijs per product: alle kosten die je hebt voor het maken van één product.
Maatschappelijke opbrengsten = als de productie werkgelegenheid en welvaart oplevert.
Maatschappelijke kosten = milieuvervuiling of geluidshinder.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) = als bedrijven zo veel mogelijk rekening houden
met de gevolgen van hun productie voor mens en milieu.
Investeren = geld besteden aan productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen.
- Om uit te breiden —> investeren in een nieuw gebouw
, - Om de productie te moderniseren —> oude machines vervangen door nieuwe
Investeringen zijn nodig om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren en. Als het goed is,
verdient een bedrijf zijn investering in de jaren daarna terug.
De aanschafprijs van kapitaalgoederen mag een bedrijf niet in één keer meetellen in de jaarlijkse
kosten. In plaats daarvan schrijven ze deze kosten af tijdens gebruik jaren.
Afschrijving = geeft aan hoeveel de kapitaalgoederen jaarlijks in waarde verminderen.
Bedrijven die kapitaalintensief zijn hebben hoge afschrijvingskosten, want zij maken in verhouding
veel gebruik van kapitaalgoederen.
Dienstverlenende bedrijven zijn vaak arbeidsintensief. Zij hebben hoge arbeidskosten, omdat de
productie daar vooral totstandkomt door menselijke arbeid.
Inkoopprijs = de prijs waarvoor je het product hebt ingekocht (bv bij de fabrikant).
Brutowinst marge = de hoeveelheid (in procenten) die je bij de inkoopprijs toevoegt.
Verkoopprijs = de prijs waarvoor je het product dat je hebt ingekocht verkoopt.
Btw = belasting toegevoegde waarde (21% of 6%).
Consumentenprijs = de prijs die wij als consumenten betalen voor het product.
Paragraaf 2: Hoeveel levert het op?
Omzet = het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen.
Afzet = de hoeveelheid producten die je verkoopt.
Verkoopprijs = de prijs waarvoor je het product verkoopt.
Brutowinst = de winst die je hebt zonder de bedrijfskosten eraf te halen.
Nettoresultaat = nettowinst of nettoverlies. Wat er uiteindelijk overblijft.
Bedrijfskosten = de kosten van je bedrijf.
- Huur
- Loon
- Reclame
- Verzekeringen
Als je Ondernemer bent, kijk je bij het berekenen van de resultaten alleen naar bedragen exclusief
btw. De btw die je van je klanten ontvangt, moet je betalen aan de belastingdienst. Alle btw die je
betaald hebt over je inkopen en bedrijfskosten, krijg je terug. Voor een ondernemer kosten btw per
saldo dus niets
Om meer winst te balen moet je je onze vergroten en/of je kosten verlagen.
Arbeidsproductiviteit = De productie per werknemer in een paalde tijd.
Met een hogere arbeidsproductiviteit kun je met even veel mensen meer produceren in dezelfde tijd.
Of evenveel produceren, maar dan met minder mensen, gevolg —> Kostprijs per product daalt.
Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
- Technologische ontwikkelingen: automatisering.
- Arbeidsverdeling: het werkwoord zo verdeeld, dat iedereen doet waar hij goed in is.
Iedereen heeft een eigen specialisatie.
- Scholing: Beter opgeleide mensen kunnen beter presteren.
- Prestatiebeloning: die beter werkt, krijg meer betaald.
Vraag neemt toe, gevolg —> bedrijven gaan meer produceren.
Productiecapaciteit = de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.