Module 7: praxie-, gnosie en
lichaamsschemastoornissen
1 Inleiding
Het is belangrijk om dit te herkennen en niet bv. aan onwil van de patiënt toe te schrijven.
2 Praxiestoornissen
2.1 Rol en betekenis
Apraxie = patiënt kan geen doelgerichte handeling uitvoeren, hoewel alle basiselementen die nodig
zijn wel aanwezig zijn. Eerst moet je spierzwakte, sensorische uitval, spasticiteit en ataxie uitsluiten.
Daarna vraag je steeds moeilijkere opdrachten:
Steek tong uit
Maak een vuist
Plooi brief en steek die in enveloppe
Neem een lucifer uit een doosje, strijk het aan en blaas weer uit
Leg met lucifers een driehoek en een vijfhoek
2.2 Gradaties van apraxie
Motorische apraxie = onhandigheid die optreedt bij een intact bewegingsplan. Het is een stoornis in
vloeiende uitvoering van samenhangende bewegingen.
Ideomotorische apraxie: patiënt is in staat om gevraagde beweging automatisch uit te voeren en de
beweging te beschrijven, maar de beweging kan niet op bevel uitgevoerd worden.
Ideationele apraxie: bepaalde onderdelen van de taak worden intact uitgevoerd, maar het is
onmogelijk om ze samen te plakken (gestoord bewegingsplan en inaccurate sequentie van de
onderdelen).
2.3 Bijzondere vormen van apraxie
Dissociatieve apraxie: inaccurate uitbeelding op bevel van aangeleerde arm- en
handbewegingen bilateraal. Kan ook unilateraal (meestal links).
Constructieve apraxie: stoornis in het opbouwen van ruimtelijke patronen
Facialisapraxie: onvermogen om bepaalde uitdrukkingen in het gelaat te vertonen
Kledingapraxie: patiënt geraakt in de knoop met de kledij (onderste en bovenste stuk
verwarren, binnen- en buitenkant verwarren…)
Tongapraxie: onvermogen om tong op verzoek te bewegen
Loopapraxie: patiënt weet niet meer hoe hij moet lopen
Diagnostische apraxie: linker- en rechterhand proberen tegengestelde doelen te bereiken.
Linkerhand doet complexe bewegingen die ervaren worden buiten de wil van de patiënt.
Alleen fysieke interventie van de rechterhand kan de handeling van links stoppen
1
lichaamsschemastoornissen
1 Inleiding
Het is belangrijk om dit te herkennen en niet bv. aan onwil van de patiënt toe te schrijven.
2 Praxiestoornissen
2.1 Rol en betekenis
Apraxie = patiënt kan geen doelgerichte handeling uitvoeren, hoewel alle basiselementen die nodig
zijn wel aanwezig zijn. Eerst moet je spierzwakte, sensorische uitval, spasticiteit en ataxie uitsluiten.
Daarna vraag je steeds moeilijkere opdrachten:
Steek tong uit
Maak een vuist
Plooi brief en steek die in enveloppe
Neem een lucifer uit een doosje, strijk het aan en blaas weer uit
Leg met lucifers een driehoek en een vijfhoek
2.2 Gradaties van apraxie
Motorische apraxie = onhandigheid die optreedt bij een intact bewegingsplan. Het is een stoornis in
vloeiende uitvoering van samenhangende bewegingen.
Ideomotorische apraxie: patiënt is in staat om gevraagde beweging automatisch uit te voeren en de
beweging te beschrijven, maar de beweging kan niet op bevel uitgevoerd worden.
Ideationele apraxie: bepaalde onderdelen van de taak worden intact uitgevoerd, maar het is
onmogelijk om ze samen te plakken (gestoord bewegingsplan en inaccurate sequentie van de
onderdelen).
2.3 Bijzondere vormen van apraxie
Dissociatieve apraxie: inaccurate uitbeelding op bevel van aangeleerde arm- en
handbewegingen bilateraal. Kan ook unilateraal (meestal links).
Constructieve apraxie: stoornis in het opbouwen van ruimtelijke patronen
Facialisapraxie: onvermogen om bepaalde uitdrukkingen in het gelaat te vertonen
Kledingapraxie: patiënt geraakt in de knoop met de kledij (onderste en bovenste stuk
verwarren, binnen- en buitenkant verwarren…)
Tongapraxie: onvermogen om tong op verzoek te bewegen
Loopapraxie: patiënt weet niet meer hoe hij moet lopen
Diagnostische apraxie: linker- en rechterhand proberen tegengestelde doelen te bereiken.
Linkerhand doet complexe bewegingen die ervaren worden buiten de wil van de patiënt.
Alleen fysieke interventie van de rechterhand kan de handeling van links stoppen
1