Module 8: andere corticale
functiestoornissen
1 Inleiding
Op basis van de anamnese kan je soms een vermeden hebben dat er nog een andere stoornis
meespeelt. Soms is dit zeer duidelijk, soms is er verder onderzoek nodig (uitgevoerd door
neuropsycholoog). Corticale functiestoornis kan ook het enige symptoom zijn van een aandoening,
bv. ziekte van Alzheimer.
2 Oriëntatie in plaats, tijd en persoon
Oriëntatiestoornis wijst meestal op een geheugenstoornis. Probeer te achterhalen of de patiënt weet
waar hij is, het uur, de dag, de maand en het jaar weet en of hij de stafleden en zijn familie kent.
3 Geheugenstoornissen
Hierbij gaat een groot aantal functies verloren. Het termijngeheugen of het werkgeheugen kunnen
verstoord zijn.
Termijngeheugen: gegevens gestockeerd van nabije of verre verleden. Je kan dit onderzoeken door
tijdens de anamnese te letten op inconsistenties, lacunes, herhalingen en aarzelingen. Stel ook
gerichte vragen volgens de interesse van de patiënt naar bekende personen. Vraag ze om 3 cijfers te
onthouden en vraag later of hij ze nog kent. Vraag ook wat hij zelf van zijn geheugen vindt.
Bij inprentingsstoornissen heeft de patiënt moeite met het assimileren kan info niet
reproduceren.
In het werkgeheugen zitten gegevens voor korte tijd. Dit kan je testen door het reproduceren van
cijferreeksen. Normaal kan een patiënt van 15-55 jaar 6-7 cijfers onthouden en +55 jaar nog 5-6
cijfers. Bij inversie van de cijfers kan je normaal 15-55 jaar 4-5 cijfers omkeren en +55 jaar 3-4 cijfers.
Sommige geheugenstoornissen zijn specifiek voor patiënten met craniocerebrale laesies.
Retrograde amnesie: je weet niet meer wat voor het trauma gebeurde
Anterograde amnesie: je weet niet meer wat er na het trauma gebeurde
Men spreekt hier vaak over posttraumatische amnesie.
4 Mentale toestand van de patiënt (Mini Mental State
Examination)
Doel: vinden van patiënten met een licht tot matig cognitief deficit.
De test bestaat uit 19 vragen met een max. van 30 punten. Elk correct antwoord kan 1 punt
opleveren, fouten (=0) wanneer het antwoord verkeerd is of de patiënt kan niet of weigert te
antwoorden. Hoe lager de score, hoe zwaarder de aantasting.
Score 0-13: belangrijk cognitief deficit
1
functiestoornissen
1 Inleiding
Op basis van de anamnese kan je soms een vermeden hebben dat er nog een andere stoornis
meespeelt. Soms is dit zeer duidelijk, soms is er verder onderzoek nodig (uitgevoerd door
neuropsycholoog). Corticale functiestoornis kan ook het enige symptoom zijn van een aandoening,
bv. ziekte van Alzheimer.
2 Oriëntatie in plaats, tijd en persoon
Oriëntatiestoornis wijst meestal op een geheugenstoornis. Probeer te achterhalen of de patiënt weet
waar hij is, het uur, de dag, de maand en het jaar weet en of hij de stafleden en zijn familie kent.
3 Geheugenstoornissen
Hierbij gaat een groot aantal functies verloren. Het termijngeheugen of het werkgeheugen kunnen
verstoord zijn.
Termijngeheugen: gegevens gestockeerd van nabije of verre verleden. Je kan dit onderzoeken door
tijdens de anamnese te letten op inconsistenties, lacunes, herhalingen en aarzelingen. Stel ook
gerichte vragen volgens de interesse van de patiënt naar bekende personen. Vraag ze om 3 cijfers te
onthouden en vraag later of hij ze nog kent. Vraag ook wat hij zelf van zijn geheugen vindt.
Bij inprentingsstoornissen heeft de patiënt moeite met het assimileren kan info niet
reproduceren.
In het werkgeheugen zitten gegevens voor korte tijd. Dit kan je testen door het reproduceren van
cijferreeksen. Normaal kan een patiënt van 15-55 jaar 6-7 cijfers onthouden en +55 jaar nog 5-6
cijfers. Bij inversie van de cijfers kan je normaal 15-55 jaar 4-5 cijfers omkeren en +55 jaar 3-4 cijfers.
Sommige geheugenstoornissen zijn specifiek voor patiënten met craniocerebrale laesies.
Retrograde amnesie: je weet niet meer wat voor het trauma gebeurde
Anterograde amnesie: je weet niet meer wat er na het trauma gebeurde
Men spreekt hier vaak over posttraumatische amnesie.
4 Mentale toestand van de patiënt (Mini Mental State
Examination)
Doel: vinden van patiënten met een licht tot matig cognitief deficit.
De test bestaat uit 19 vragen met een max. van 30 punten. Elk correct antwoord kan 1 punt
opleveren, fouten (=0) wanneer het antwoord verkeerd is of de patiënt kan niet of weigert te
antwoorden. Hoe lager de score, hoe zwaarder de aantasting.
Score 0-13: belangrijk cognitief deficit
1