VIDEO 3: deel 1
1. interferonen
- afweersysteem: virusinfectie die ons ziek heeft gemaakt
→ virus dringt in cel en eens in de cel gaat het zich gaan vermenigvuldigen (meestal
intracellulair aanwezig: cel zelf gaat parasiteren)
→ bouwstenen van cel nodig om te kunnen vermenigvuldigen: viral replication: eenvoud
weinig krachtig; vermenigvuldigen dan cellen gaat uitbuiten
- eerste cel dat getroffen is door het virus kan zichzelf niet redden en is ten dode
opgeschreven
- kan naburige cellen gaan waarschuwen: stuurt noodsignaal uit
- interferon: cytokines dat andere naburige cellen gaan waarschuwen en kan dit doen
door eraan te binden alleen als ze het type I IFN receptor hebben aan opp van cel
→ daardoor worden ze gewaarschuwd en kunnen ze zich voorbereiden
- pikken signaal op door te binden (extracellulair); de binding op receptor zorgt voor
overbrangen van signaal naar cell nucleus
→ signaaltransductie: van celreceptor naar nucleus; overbrengen signaal van celmembraan
naar celkern
- door te binden activeert het inactieve maar aanwezige JAK tyrosine kinase en wordt
geactiveerd dit zorgt voor fosforylatie van tyrosine en kunnen STAT protein (signal
transduction and activators of transcription) dit protein inactieve vorm wordt
geactiveerd en gaan naar celkern migreren en initieel informatie overbrengen
- celkern kan reageren en gaat doen door IFN induced proteins te activeren
- nucleus moet onder controle zijn
- cel zichzelf kan verdedigen
- virus kan binnen komen maar enzymen en proteins er zijn; viral replication niet gaat
lukken ten koste van deze cel
- aspecifieke immuniteit: bij iedere vorm gaat er een rol zijn voor interferonen (type I
vooral bij virus infectie);
1.1 type I interferonen (type alpha beta en omega)
- inhibitie virale replicatie
- activatie cellulaire immuniteit
- type I IFN induceerbare proteïnen als aspecifieke immuniteit
1.2 type II interferonen (type gamma)
- beperkte antivirale capaciteit
- immunomodulator: moduleren immuniteit: immuun respons richten en sturen in de
richting van cellulaire immuniteit: naive T helper cellen stimuleren tot type I omzetten
- T helper type I cytokine: commando geven aan andere cellen; zelf niet doden
- inhibitie T helper type II
- activatie NK en neutrofielen
1.3 naive T helper cell
- naive: kan beïnvloed worden en ontwikkelen: ontwikkelen tot type I of type II cel
- helper cel: niet zelf indringers onschadelijk maken; andere mobiliseren en activeren
en sturen voor juiste respons
1. interferonen
- afweersysteem: virusinfectie die ons ziek heeft gemaakt
→ virus dringt in cel en eens in de cel gaat het zich gaan vermenigvuldigen (meestal
intracellulair aanwezig: cel zelf gaat parasiteren)
→ bouwstenen van cel nodig om te kunnen vermenigvuldigen: viral replication: eenvoud
weinig krachtig; vermenigvuldigen dan cellen gaat uitbuiten
- eerste cel dat getroffen is door het virus kan zichzelf niet redden en is ten dode
opgeschreven
- kan naburige cellen gaan waarschuwen: stuurt noodsignaal uit
- interferon: cytokines dat andere naburige cellen gaan waarschuwen en kan dit doen
door eraan te binden alleen als ze het type I IFN receptor hebben aan opp van cel
→ daardoor worden ze gewaarschuwd en kunnen ze zich voorbereiden
- pikken signaal op door te binden (extracellulair); de binding op receptor zorgt voor
overbrangen van signaal naar cell nucleus
→ signaaltransductie: van celreceptor naar nucleus; overbrengen signaal van celmembraan
naar celkern
- door te binden activeert het inactieve maar aanwezige JAK tyrosine kinase en wordt
geactiveerd dit zorgt voor fosforylatie van tyrosine en kunnen STAT protein (signal
transduction and activators of transcription) dit protein inactieve vorm wordt
geactiveerd en gaan naar celkern migreren en initieel informatie overbrengen
- celkern kan reageren en gaat doen door IFN induced proteins te activeren
- nucleus moet onder controle zijn
- cel zichzelf kan verdedigen
- virus kan binnen komen maar enzymen en proteins er zijn; viral replication niet gaat
lukken ten koste van deze cel
- aspecifieke immuniteit: bij iedere vorm gaat er een rol zijn voor interferonen (type I
vooral bij virus infectie);
1.1 type I interferonen (type alpha beta en omega)
- inhibitie virale replicatie
- activatie cellulaire immuniteit
- type I IFN induceerbare proteïnen als aspecifieke immuniteit
1.2 type II interferonen (type gamma)
- beperkte antivirale capaciteit
- immunomodulator: moduleren immuniteit: immuun respons richten en sturen in de
richting van cellulaire immuniteit: naive T helper cellen stimuleren tot type I omzetten
- T helper type I cytokine: commando geven aan andere cellen; zelf niet doden
- inhibitie T helper type II
- activatie NK en neutrofielen
1.3 naive T helper cell
- naive: kan beïnvloed worden en ontwikkelen: ontwikkelen tot type I of type II cel
- helper cel: niet zelf indringers onschadelijk maken; andere mobiliseren en activeren
en sturen voor juiste respons