Verdiepend materieel strafrecht
Stof HC1 - 6 januari - boek: p. 231-306:
Verwijtbaarheid wordt als een basisvereiste voor strafrechtelijke aansprakelijkstelling gezien, en
opzet als een normale voorwaarde voor aansprakelijkstelling ter zake van een relatief ernstig
delict. Het gaat steeds om opzet of schuld aan een bepaald feit, waarbij dus ook dat
opzet/schuld ten tijde van het feit moet worden vastgesteld.
Daderschap en de subjectieve zijde van een strafbaar feit moeten uit elkaar worden gehouden
(IJzerdraad-arrest).
Bij een misdrijf moet er (bijna) altijd sprake zijn van opzet of van schuld. In de regel behoeven
opzet en schuld bij overtredingen niet te worden vastgesteld (leer van het materiële feit).
Uit het Melk en Water-arrest volgt het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ (‘geen strafrechtelijke
aansprakelijkheid zonder verwijtbaarheid’). Dit heeft zich later ontwikkeld in een algemene,
ongeschreven strafuitsluitingsgrond: afwezigheid van alle schuld (avas). Deze uitzondering
speelt vooral een rol bij delicten zonder subjectief vereiste (de meeste overtredingen), maar het
kan ook bij misdrijven een rol spelen.
Het schuldbeginsel ‘geen aansprakelijkheid zonder verwijtbaarheid’ vindt in elk geval bij culpoze
delicten direct weerklank in de delictsomschrijving. Doordat culpa mede verwijtbaarheid omvat,
is strafrechtelijke aansprakelijkheid voor een culpoos delict niet mogelijk bij afwezigheid van
verwijtbaarheid. Dit ligt anders voor doleuze delicten: omdat in opzet geen
verwijtbaarheidsvereiste besloten ligt, staat het ontbreken van verwijtbaarheid niet noodzakelijk
aan het bewijs van opzet in de weg. Niettemin zal vervulling van een opzetbestanddeel de facto
vrijwel steeds ook verwijtbaarheid impliceren, waardoor het opzetvereiste het schuldbeginsel in
elk geval provisioneel sterk waarborgt. Bij toepasselijkheid van een strafuitsluitingsgrond die de
verwijtbaarheid wezenlijk aantast, kan zich de mogelijkheid voordoen dat opzetbestanddelen in
die waarborgen falen omdat het opzet nog bewijsbaar is, maar dan is de verwezenlijking van
het schuldbeginsel al overgenomen door de uitzondering.
Ook uit het EHRM volgt dat bestraffing slechts plaats kan vinden in geval van a finding of
liability. Een verband tussen de onschuldpresumptie (art 6 lid 2 EVRM) en het vereiste opzet,
schuld of verwijtbaarheid komt naar voren in Salabiaku-arrest. Daaruit volgt dat de leer van het
materiële feit wordt in beginsel aanvaardbaar geacht vanuit art 6 lid 2 EVRM, maar de
toepassing daarvan moet in concrete strafzaken wel met de onschuldpresumptie in
overeenstemming zijn.
Opzet:
Bij het bestanddeel opzet gaat het om de wil om te doen of na te laten. Deze bewustheid, die
aan de wil is verbonden, wordt benadrukt doordat bij de omschrijving van opzet willen en weten
in samenhang worden gebruikt. Willen en weten zijn de centrale kenmerken van opzet.
Als algemene interpretatieregel geldt dat het opzet betrekking heeft op alle bestanddelen die na
het opzetvereiste in de delictsomschrijving zijn opgenomen. Het gaat hier om een uitgangspunt
dat soms moet worden aangepast ten behoeve van een redelijke toepassing (bijv. in bijzondere
1
,wetgeving, waar vaak in algemene zin wordt bepaald dat ‘opzettelijke’ overtreding van een
bepaald voorschrift een misdrijf oplevert). Bestanddelen die aan het opzetvereiste zijn
onttrokken, worden geobjectiveerde bestanddelen genoemd. Zo’n bestanddeel moet zijn
vervuld, maar opzet (of schuld) behoeft te dien aanzien niet te worden vastgesteld. Doorgaans
staan die bestanddelen vóór het opzetbegrip. Bijv. de leeftijd van slachtoffers van zedendelicten
en door het gevolg gekwalificeerde delicten zijn doorgaans geobjectiveerd. Bepaalde bijzondere
opzetvormen zoals ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ beheersen meestal niet de gehele
delictsomschrijving, maar zijn slechts aan 1 of enkele bestanddelen gekoppeld.
Boos opzet = opzet op het overtreden van de wet
Kleurloos opzet = opzet blijft beperkt tot bestanddelen van de delictsomschrijving
→ HR heeft in 1952 besloten dat hoofdregel kleurloos opzet is. Op deze hoofdregel bestaan 2
uitzonderingen:
1. een delictsomschrijving waarin de formulering ‘opzettelijk .. wederrechtelijk’ wordt
gebezigd zonder dat beide bestanddelen zijn verbonden door ‘en’. In dat geval is dus
ook opzet op de wederrechtelijkheid vereist
2. de wetgever heeft bij een bijzonder delict duidelijk gemaakt dat hij boos opzet eist.
De HR heeft nog een accentuering aangebracht aan de uitspraak van 1952: het opzet behoeft
niet (specifiek) op het niet-naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke
verplichtingen te zijn gericht (dat is wat beperkter dan de in 1952 gebruikte formulering ‘opzet
ten aanzien der onrechtmatigheid van die gedraging in haar geheel’).
Opzet heeft een algemeen karakter = dolus generalis.
Van schuld (als bestanddeel) wordt algemeen aanvaard dat deze een normatieve lading heeft.
Men had risico’s behoren te onderkennen, men is verwijtbaar nonchalant of onvoorzichtig
geweest. In de literatuur is er een discussie of het opzet ook een normatief karakter heeft.
Rozemond heeft er op gewezen dat hij bij opzet niet zozeer gaat om een toetsing aan
normatieve zorgvuldigheidseisen (hetgeen bij culpa vooropstaat) maar om een objectieve
toetsing aan algemene kennis, een vergelijking tussen de verdachte en een normaal mens. Hij
spreekt daarom niet over normatief opzet, maar over ‘normaal opzet’.
De vrije, bewuste en volwaardige wil van rechtssubjecten geldt als uitgangspunt in het
strafrecht. Volgens vaste rechtspraak kan van opzet, van het willens en wetens zich gedragen
of bewust aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan géén sprake zijn als bij de dader zou
blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij
van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is
verstoken. Zo’n ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde.
Een geestelijke stoornis als drempel voor strafrechtelijke aansprakelijkheid komt vooral aan de
orde bij de strafuitsluitingsgrond ontoerekenbaarheid.
De kern van opzet: willen en weten, moet volgens De Hullu aangepast worden naar weten en
willen. Het weten wordt dus vooropgesteld. Nieboer stelt: weten + toch doen = willen doen.
2
,Voorwaardelijk opzet als ondergrens van opzet:
Voorwaardelijk opzet = 1)het bewust aanvaarden van 2)een aanmerkelijke kans op een bepaald
gevolg.
De kans wordt feitelijk beoordeeld, dwz intersubjectief vanuit ervaringsregels en bijv. niet
subjectief vanuit het perspectief van de verdachte en evenmin normatief vanuit de ernst van het
gevolg.
Met het bewust aanvaarden van kwade kansen wordt het wilsaspect van (voorwaardelijk) opzet
benadrukt, al zal daartoe ook wetenschap van de aanmerkelijke kans op het gevolg bij de
verdachte moeten kunnen worden aangenomen. Het vereiste van de bewuste aanvaarding
impliceert niet dat de verdachte precieze wetenschap van de objectieve kans dient te hebben,
voldoende is dat hij er zich globaal van bewust is dat zijn gedraging een reële mogelijkheid van
verwezenlijking van het gevolg meebrengt.
Bijzondere vormen van opzet:
- oogmerk (voorwaardelijk opzet is hierbij niet voldoende)
- terroristisch oogmerk (voorwaardelijk opzet is hierbij niet voldoende)
- wetende dat (voorwaardelijk opzet is voldoende)
- voorbedachte raad (strafverzwarende omstandigheid) (voorwaardelijk opzet is
voldoende)
Schuld:
Schuld als bestanddeel wordt ook wel culpa genoemd. Voor culpa is grove schuld vereist. Het
gaat erom dat men minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mens in het algemeen. Binnen
de culpa is roekeloosheid als wettelijk strafverzwaringsgrond geïntroduceerd. Daarbij gaat het
om de zwaarste vorm van het culpoze delict waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag
waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s worden genomen. In het
algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige
gevolgen, waarbij op een zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich
niet zullen realiseren.
Er moet sprake zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, de kern lijkt te zijn
gelegen in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Maar de gedraging moet ook voldoende
verwijtbaar zijn.
Culpa impliceert dat de dader, materieelrechtelijk gezien, anders moest handelen en dat hij ook
anders kon handelen.
De wet kent 2 typen culpoze delicten:
1. culpoze gevolgsdelicten (bijv. art 307 Sr en 6 WVW) waarbij het schuldverband op een
gevolg is betrokken en daardoor in de delictsomschrijving een centrale plaats inneemt.
Bij deze delicten zal de dader in ieder geval het gevolg moeten hebben veroorzaakt.
2. culpa is slechts een bijkomende omstandigheid (bijv. art 417bis Sr) (bijv. ‘redelijkerwijs
had kunnen begrijpen of vermoeden’).
3
, Het vaststellen van afwezigheid van alle strafrechtelijk relevante schuld is niet goed denkbaar
nadat bewezenverklaring van culpa.
Alle strafuitsluitingsgronden bij culpoze delicten zijn bewijsverweren omdat de culpa
wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid omvat.
4
Stof HC1 - 6 januari - boek: p. 231-306:
Verwijtbaarheid wordt als een basisvereiste voor strafrechtelijke aansprakelijkstelling gezien, en
opzet als een normale voorwaarde voor aansprakelijkstelling ter zake van een relatief ernstig
delict. Het gaat steeds om opzet of schuld aan een bepaald feit, waarbij dus ook dat
opzet/schuld ten tijde van het feit moet worden vastgesteld.
Daderschap en de subjectieve zijde van een strafbaar feit moeten uit elkaar worden gehouden
(IJzerdraad-arrest).
Bij een misdrijf moet er (bijna) altijd sprake zijn van opzet of van schuld. In de regel behoeven
opzet en schuld bij overtredingen niet te worden vastgesteld (leer van het materiële feit).
Uit het Melk en Water-arrest volgt het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ (‘geen strafrechtelijke
aansprakelijkheid zonder verwijtbaarheid’). Dit heeft zich later ontwikkeld in een algemene,
ongeschreven strafuitsluitingsgrond: afwezigheid van alle schuld (avas). Deze uitzondering
speelt vooral een rol bij delicten zonder subjectief vereiste (de meeste overtredingen), maar het
kan ook bij misdrijven een rol spelen.
Het schuldbeginsel ‘geen aansprakelijkheid zonder verwijtbaarheid’ vindt in elk geval bij culpoze
delicten direct weerklank in de delictsomschrijving. Doordat culpa mede verwijtbaarheid omvat,
is strafrechtelijke aansprakelijkheid voor een culpoos delict niet mogelijk bij afwezigheid van
verwijtbaarheid. Dit ligt anders voor doleuze delicten: omdat in opzet geen
verwijtbaarheidsvereiste besloten ligt, staat het ontbreken van verwijtbaarheid niet noodzakelijk
aan het bewijs van opzet in de weg. Niettemin zal vervulling van een opzetbestanddeel de facto
vrijwel steeds ook verwijtbaarheid impliceren, waardoor het opzetvereiste het schuldbeginsel in
elk geval provisioneel sterk waarborgt. Bij toepasselijkheid van een strafuitsluitingsgrond die de
verwijtbaarheid wezenlijk aantast, kan zich de mogelijkheid voordoen dat opzetbestanddelen in
die waarborgen falen omdat het opzet nog bewijsbaar is, maar dan is de verwezenlijking van
het schuldbeginsel al overgenomen door de uitzondering.
Ook uit het EHRM volgt dat bestraffing slechts plaats kan vinden in geval van a finding of
liability. Een verband tussen de onschuldpresumptie (art 6 lid 2 EVRM) en het vereiste opzet,
schuld of verwijtbaarheid komt naar voren in Salabiaku-arrest. Daaruit volgt dat de leer van het
materiële feit wordt in beginsel aanvaardbaar geacht vanuit art 6 lid 2 EVRM, maar de
toepassing daarvan moet in concrete strafzaken wel met de onschuldpresumptie in
overeenstemming zijn.
Opzet:
Bij het bestanddeel opzet gaat het om de wil om te doen of na te laten. Deze bewustheid, die
aan de wil is verbonden, wordt benadrukt doordat bij de omschrijving van opzet willen en weten
in samenhang worden gebruikt. Willen en weten zijn de centrale kenmerken van opzet.
Als algemene interpretatieregel geldt dat het opzet betrekking heeft op alle bestanddelen die na
het opzetvereiste in de delictsomschrijving zijn opgenomen. Het gaat hier om een uitgangspunt
dat soms moet worden aangepast ten behoeve van een redelijke toepassing (bijv. in bijzondere
1
,wetgeving, waar vaak in algemene zin wordt bepaald dat ‘opzettelijke’ overtreding van een
bepaald voorschrift een misdrijf oplevert). Bestanddelen die aan het opzetvereiste zijn
onttrokken, worden geobjectiveerde bestanddelen genoemd. Zo’n bestanddeel moet zijn
vervuld, maar opzet (of schuld) behoeft te dien aanzien niet te worden vastgesteld. Doorgaans
staan die bestanddelen vóór het opzetbegrip. Bijv. de leeftijd van slachtoffers van zedendelicten
en door het gevolg gekwalificeerde delicten zijn doorgaans geobjectiveerd. Bepaalde bijzondere
opzetvormen zoals ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ beheersen meestal niet de gehele
delictsomschrijving, maar zijn slechts aan 1 of enkele bestanddelen gekoppeld.
Boos opzet = opzet op het overtreden van de wet
Kleurloos opzet = opzet blijft beperkt tot bestanddelen van de delictsomschrijving
→ HR heeft in 1952 besloten dat hoofdregel kleurloos opzet is. Op deze hoofdregel bestaan 2
uitzonderingen:
1. een delictsomschrijving waarin de formulering ‘opzettelijk .. wederrechtelijk’ wordt
gebezigd zonder dat beide bestanddelen zijn verbonden door ‘en’. In dat geval is dus
ook opzet op de wederrechtelijkheid vereist
2. de wetgever heeft bij een bijzonder delict duidelijk gemaakt dat hij boos opzet eist.
De HR heeft nog een accentuering aangebracht aan de uitspraak van 1952: het opzet behoeft
niet (specifiek) op het niet-naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke
verplichtingen te zijn gericht (dat is wat beperkter dan de in 1952 gebruikte formulering ‘opzet
ten aanzien der onrechtmatigheid van die gedraging in haar geheel’).
Opzet heeft een algemeen karakter = dolus generalis.
Van schuld (als bestanddeel) wordt algemeen aanvaard dat deze een normatieve lading heeft.
Men had risico’s behoren te onderkennen, men is verwijtbaar nonchalant of onvoorzichtig
geweest. In de literatuur is er een discussie of het opzet ook een normatief karakter heeft.
Rozemond heeft er op gewezen dat hij bij opzet niet zozeer gaat om een toetsing aan
normatieve zorgvuldigheidseisen (hetgeen bij culpa vooropstaat) maar om een objectieve
toetsing aan algemene kennis, een vergelijking tussen de verdachte en een normaal mens. Hij
spreekt daarom niet over normatief opzet, maar over ‘normaal opzet’.
De vrije, bewuste en volwaardige wil van rechtssubjecten geldt als uitgangspunt in het
strafrecht. Volgens vaste rechtspraak kan van opzet, van het willens en wetens zich gedragen
of bewust aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan géén sprake zijn als bij de dader zou
blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij
van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is
verstoken. Zo’n ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde.
Een geestelijke stoornis als drempel voor strafrechtelijke aansprakelijkheid komt vooral aan de
orde bij de strafuitsluitingsgrond ontoerekenbaarheid.
De kern van opzet: willen en weten, moet volgens De Hullu aangepast worden naar weten en
willen. Het weten wordt dus vooropgesteld. Nieboer stelt: weten + toch doen = willen doen.
2
,Voorwaardelijk opzet als ondergrens van opzet:
Voorwaardelijk opzet = 1)het bewust aanvaarden van 2)een aanmerkelijke kans op een bepaald
gevolg.
De kans wordt feitelijk beoordeeld, dwz intersubjectief vanuit ervaringsregels en bijv. niet
subjectief vanuit het perspectief van de verdachte en evenmin normatief vanuit de ernst van het
gevolg.
Met het bewust aanvaarden van kwade kansen wordt het wilsaspect van (voorwaardelijk) opzet
benadrukt, al zal daartoe ook wetenschap van de aanmerkelijke kans op het gevolg bij de
verdachte moeten kunnen worden aangenomen. Het vereiste van de bewuste aanvaarding
impliceert niet dat de verdachte precieze wetenschap van de objectieve kans dient te hebben,
voldoende is dat hij er zich globaal van bewust is dat zijn gedraging een reële mogelijkheid van
verwezenlijking van het gevolg meebrengt.
Bijzondere vormen van opzet:
- oogmerk (voorwaardelijk opzet is hierbij niet voldoende)
- terroristisch oogmerk (voorwaardelijk opzet is hierbij niet voldoende)
- wetende dat (voorwaardelijk opzet is voldoende)
- voorbedachte raad (strafverzwarende omstandigheid) (voorwaardelijk opzet is
voldoende)
Schuld:
Schuld als bestanddeel wordt ook wel culpa genoemd. Voor culpa is grove schuld vereist. Het
gaat erom dat men minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mens in het algemeen. Binnen
de culpa is roekeloosheid als wettelijk strafverzwaringsgrond geïntroduceerd. Daarbij gaat het
om de zwaarste vorm van het culpoze delict waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag
waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s worden genomen. In het
algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige
gevolgen, waarbij op een zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich
niet zullen realiseren.
Er moet sprake zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, de kern lijkt te zijn
gelegen in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Maar de gedraging moet ook voldoende
verwijtbaar zijn.
Culpa impliceert dat de dader, materieelrechtelijk gezien, anders moest handelen en dat hij ook
anders kon handelen.
De wet kent 2 typen culpoze delicten:
1. culpoze gevolgsdelicten (bijv. art 307 Sr en 6 WVW) waarbij het schuldverband op een
gevolg is betrokken en daardoor in de delictsomschrijving een centrale plaats inneemt.
Bij deze delicten zal de dader in ieder geval het gevolg moeten hebben veroorzaakt.
2. culpa is slechts een bijkomende omstandigheid (bijv. art 417bis Sr) (bijv. ‘redelijkerwijs
had kunnen begrijpen of vermoeden’).
3
, Het vaststellen van afwezigheid van alle strafrechtelijk relevante schuld is niet goed denkbaar
nadat bewezenverklaring van culpa.
Alle strafuitsluitingsgronden bij culpoze delicten zijn bewijsverweren omdat de culpa
wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid omvat.
4