Samenvatting GWR- Sottiaux:
Inhoud
BOEK SOTTIAUX : DEEL 1: Algemene Inleiding (p.1-106)...................................................................2
Hoofdstuk 1: Basisbegrippen en centrale thema’s van het grondwettelijk recht (p.1-32)..................2
AFDELING 1: Inleiding.....................................................................................................................2
AFDELING 3: Enkele centrale thema’s van het GWR.....................................................................14
Hoofdstuk 2: Bronnen van het grondwettelijk recht (p33-72)..........................................................17
AFDELING 1: Inleiding...................................................................................................................17
AFDELING 2: Belgische bestuursniveaus.......................................................................................17
AFDELING 3: Het Europees bestuursniveau..................................................................................26
AFDELING 4: Het internationale bestuursniveau..........................................................................32
Hoofdstuk 3: Verhoudingen in de gelaagde rechtsorde (p.75-106)..................................................33
AFDELING 1: Inleiding...................................................................................................................33
AFDELING 2: Algemene begrippen................................................................................................33
AFDELING 3: Verhouding tussen de rechtsnormen van de internationale, Europese en nationale
rechtsordes...................................................................................................................................35
AFDELING 4: Verhoudingen tussen de rechtsnormen in een federale staat.................................43
Hoofdstuk 5: Grondrechten (p. 297-364).........................................................................................45
I ALGEMENE LEERSTUKKEN..........................................................................................................45
AFDELING 1: Inleiding...................................................................................................................45
AFDELING 2: Filososfische grondslagen........................................................................................45
AFDELING 3: Historische evolutie en voornaamste bronnen........................................................46
AFDELING 4: Categorieën van rechten.........................................................................................47
AFDELING 5: Toepassingsgebied van grondrechten.....................................................................49
AFDELING 6: Interpretatie van grondrechten...............................................................................50
AFDELING 7: Beperking van grondrechten...................................................................................51
AFDELING 8: Grondrechten in de gelaagde rechtsorde................................................................57
II OVERZICHT BELANGRIJKE GRONDRECHTEN..............................................................................60
AFDELING 2: Vrijheid van meningsuiting......................................................................................60
AFDELING 3: Vrijheid van vergadering en vereniging...................................................................65
AFDELING 4: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.......................................................67
AFDELING 5: Recht op eerbiediging van het privéleven...............................................................71
AFDELING 6: Gelijkheidsbeginsel en verbod op discriminatie......................................................74
1
,BOEK SOTTIAUX : DEEL 1: Algemene Inleiding
(p.1-106)
Hoofdstuk 1: Basisbegrippen en centrale thema’s van het
grondwettelijk recht (p.1-32)
Belangrijke vragen en aandachtspunten bij HT1:
- Hoe strikt is het beginsel van de scheiding der machten
- In een conclusie van 1974 poneerde Procureur-generaal Ganshof van der Meersch het
volgende:
“ligt het, bij conflict tussen wetten of tussen de wet en de Grondwet, niet in het wezen van de
rechtersopdracht te zeggen welke van beide moet toegepast worden wanneer deze beslissing
nodig is om hem in staat te stellen uitspraak te doen?”
Bent u het met deze stelling eens?
- Is constitutionalisme en grondwettigheidscontrole een garantie of een aanfluiting van de
democratie?
- Leg uit: “if men were angels, no government would be necessary. If angels were to govern
men, neither external nor internal controls on government would be necessary”
AFDELING 1: Inleiding
Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring < Thomas Jefferson (18 de eeuw)
=> onafhankelijkheid vd 13 Amerikaanse kolonies
Franse Déclaration des droits de l’homme et du citoyen < de Lafayette Invloed gehad
(18de eeuw) op elkaar
=> Inspiratiebronnen voor Belgische Grondwet
=> Gebaseerd op oudere charters: Charter van Kortenberg (14 de eeuw) & Blijde Inkomst van het
Hertogdom Brabant (14de eeuw) Beperking macht vd vorst + bescherming vd vrijheden vd
rechtsonderhorigen
Afdeling 2: Grondwet
§1 BETEKENIS EN FUNCTIES VD GW
2
,Functies van de grondwet:
1. Democratische organisatie vd overheidsmacht
Met instemming van het volk
=> Positieve functie: grondwet brengt de overheid tot stand kent bevoegdheden toe aan
organen/machten + constitueert de gemeenschap op die manier tot een rechtsgemeenschap
Grondwet = primaire rechtsbron vh rechtssysteem WANT bevat de
geldigheidsvoorwaarden voor ander recht (= hoogste norm)
Moderne grondwetsconcept (< Jefferson) = democratisch DUS berust op de
volkssoevereiniteit (niet altijd het geval)
Niet-democratische grondwetten = facadegrondwetten
2. Beperken vd overheidsmacht
=> Negatieve functie
Doel: individuele vrijheden en rechten beschermen + willekeur, machtsmisbruik bestrijden
2 technieken:
- Verdelen vd overheidsmacht tussen diverse ambten of organen
- Verankeren vd rechten en vrijheden
< Montesquieu (18de eeuw) De l’esprit des Lois
< Locke (18de eeuw) Two treatises of government
=> invloed gehad op Amerikaanse en Franse grondwet
Machtenscheiding:
- Horizontaal
Doel: machtsmisbruik tegengaan + vrijheid vd burgers beschermen
Trias Politica: WM, UM, RM (binnen 1 overheidsniveau)
WM: opstellen algemene regels
UM: regels doen naleven
RM: beslechten geschillen
Macht wordt altijd misbruikt (volgens Mont.) DUS verspreiding en
scheiding nodig voor controle en evewicht tussen de machten
Volgens Montesquieu: machtenscheiding = beste manier om willekeur
tegen te gaan DUS Britse constitutie superieur WANT systeem van C&B met
controle en participatie (vooraf al over machtenscheiding geschreven door
Locke)
= vaders van het GWR
Machtenscheiding op 2 manieren:
- Absolute machtenscheiding = overheidsfuncties volledig afzonderlijk
en afgebakend
- Evenwicht tussen de machten = onderlinge controle en participatie
in het uitoefenen vd functies
3
, => C&B + parlementair stelsel
vb: GB
België = mengeling van absolute scheiding + parlementair
systeem
Madison: verdedigt machtsevenwicht (= C&B van Mont.) in de Amerikaanse
GW
EN scheiding EN samenwerking
Presidentieel systeem: regering en parlement afzonderlijk verkozen
<->
Parlementair systeem: regering en parlement niet afzonderlijk verkozen +
controle op elkaar (geen stricte scheiding)
Franse grondwet: absolute machtenscheiding gevolgen:
- Controle op handelingen van bestuursoverheden gedaan door de
overheden zelf, NIET rechter (administration-juge)
Daarom vandaag nog administratieve rechtscolleges zoals RvS
bevoegd voor bestuursgeschillen
=> Jurisdictioneel dualisme = naast elkaar bestaan van verschillende
types rechtscolleges
<->
Jurisdictioneel monisme = rechter bevoegd voor geschillen tussen
burger en bestuur (vb: GB Hamilton: rechter minst gevaarlijke vd
drie staatsmachten, dus onafhankelijkheid)
- Geen grondwettigheidscontrole van wetten door rechter
Door oprichting GwHof verandering
Voordelen:
- Arbeidsverdeling en functionele specialisatie => bepaalde
overheidstaken afschermen van politieke tussenkomst
- Onafhankelijkheid vb: rechters, mensenrechteninstellingen,
banken qua muntbeleid
- Verticaal
Gelaagde rechtsorde; verschillende overheidsverbanden (vb:
gemeenten, provinciess, districten...)
Verdeling van taken en controle tussen de niveaus
4
, Techieken:
- Federalisme = spreiding van bevoegdheden tussen autonome
rechtsordes
- Decentralisatie = centrale overheid kent taken toe aan
ondergeschikte besturen
Elke overheid kan eigen grondwet hebben
Gevolg: constitutioneel pluralisme (vb: Duitsland)
Doel: machtsmisbruik tegengaan MAAR OOK democratisch karakter vd
besluitvorming versterken
Subsidiariteitsbeginsel: hogere overheid geen taken
uitvoeren die door lagere instanties kunnen worden
afgehandeld
Verankeren rechten en vrijheden
Idee Locke: mens van nature onvervreemdbare rechten (life, liberty, property) +
taak overheid: deze beschermen
Voor Amerikaanse grondwetgever ZO evident niet in grondwet gezet
Later: amendementen (Bill of Rights) toegevoegd aan GW vd VS
Nodig om tegenstanders hiervan te overtuigen
Idee vd individuele grondrechten: gaat terug op Bill of Rights van Virginia (18 de
eeuw) + Blijde Inkomst van het Hertogdom Brabant (14 de eeuw) + Magna Carta (13de
eeuw)
Magna Carta: recht van habeas corpus = vrije burgers kunnen nuet
gevangengenomen worden zonder vonnis door recht tot stand gekomen (niet
door politie, maar door magistraat)
Grondrechten = inhoudelijke beperking vd overheidsmacht
<->
Trias Politica = machtsmisbruik vermijden
Liberale (= vrijheid vd burger afschermen tegen de overheid) +
sociaaleconomische grondrechten
Overige functies:
3. Constitutionalisme voorafgegaan door staatsvorming (verband)
4. Programatorische functie: grondwet bevat doelstellingen die staat moet nastreven
Conclusie:
- Grondwet = maatschappelijk contract
Burger staat vrijheid af aan overheid, in ruil voor gehoorzaamheid krijgt hij goed
bestuur en bescherming vd overheid
5
, Burger heeft recht op opstand om contract te verbreken ALS OH taak niet goed
uitoefent
- Einde natuurstaat Binnen deze staat is elke mens een wolf voor de medemens (= handelt
enkel voor eigenbelang)
- Theorie Locke: overheidsmacht moet begrensd zijn
§2. GW IN MATERIËLE EN FORMELE ZIN
GW in materiële zin = alle fundamentele rechtsregels m.b.t organisatie en inperking macht/ het
geheel van regels
Heel wat constitutionele regels zijn opgenomen in andere geschreven bronnen (bijzondere wetten,
rechtspraak) of zijn ongeschreven (gewoonterechtelijke regels en praktijken)
Sommige landen: zelfs geen codificatie vd materiële grondwet (vb.: VK)
GW in formele zin = tekst die we ‘GW’ noemen; in codex 1738; tekst met bijzonder gezag; 2/3 e
meerderheid bijzondere meerderheid
/!\ Grondwet in formele en materiële zin vallen niet samen
Vb.: BWHI alles te maken met verticale machtenscheiding
Leerstuk vd lopende zaak niet in GW
§ 3. ENKELE BELANGRIJKE CLASSIFICATIES
Er zijn veel verschillende soorten grondwetten (zoals façadegrondwetten, democratische
grondwetten)
Binnen laatste categorie ook veel differentiatie
3 classificaties: a) democratievorm
b) regeringsvorm
c) staatsvorm
a. GW en democratievorm:
1) directe democratie
= bestuursvorm waarbij bevolking zelf wetten maken + rechtstreekse deelname politieke
besluitvorming
Vb.:
Oude Griekenland; Athene; volksvergaderingen van de stadsstaten burgers rechtstreekse inspraak
bestuur + maakten wetten zelf
6
,Town meetings (VS)
Volksvergaderingen Genève 18e eeuw
Sluit sterk aan op letterlijke betekenis ‘democratie’: bestuur (kratos) door het volk (demos)
Kan ook op grotere schaal heel wat grondwetten bieden mogelijkheid referenda op lokaal,
regionaal, nationaal vlak rechtstreekse inspraak bevolking kan bindend zijn OF niet-bindende
volksraadpleging
2) indirecte/representatieve democratie
Burgers kiezen volksvertegenwoordigers
Door volk gekozen parlement representeert de samenleving
volgens Madison is dit manier om facties/groepen die enkel eigen belang nastreven tegen te
gaan/ machtsmisbruik tegen te gaan
dominante vorm
voordeel + nadeel:
laat professionalisering vd politiek toe: zorgt ervoor dat burgers niet op dagelijkse basis bezig
moeten zijn met bestuur
Maar bestuur dus in handen van beperkte groep professionele politici
betrokkenheid gewone burger bij besluitvorming dreigt beperkte invulling te krijgen
DAAROM representatieve stelsel aanvullen met vormen van participatieve &
deliberatieve democratie
- Participatieve democratie: (= directe democratie) burger rechtstreeks bij beleid betrekken
(vb.: door organisatie volksraadplegingen, petitierecht)
- Deliberatieve democratie: deliberatie door goed geïnformeerde burgers komt veel kritiek
op : is zogezegd niet veel democratisch legitiem gebrekkige representativiteit + elitair
karakter
3) Meerderheidsdemocratie
Art. 53 GW
Democratische legitimiteit gebaseerd op volstrekte meerderheid enige regeling die ervoor zorgt
dat elke burger gelijk wordt behandeld elke stem weegt evenveel door
4) consensus- /pacificatiedemocratie
Komt voor in landen met grote ideologische/maatschappelijke tegenstellingen/breuklijnen
Doel: vermijden dat bepaalde groepen geminoriseerd worden; bescherming minderheid tegen
meerderheid
7
,Vb.: in Belgische bestel alarmbelprocedure: ons land beetje geëvolueerd nr pacificatiedemocratie
b. GW en regeringsvorm
Betrekking op horizontale verhouding
Binnen representatieve democratie onderscheid tussen:
1) parlementaire systemen:
Politieke samenhang & functionele samenwerking
Institutionele samenhang tss UM & WM
Parlement en regering wederzijds afhankelijke relatie + samenwerking
Oefenen samen WM uit
Eerste minister = hoofd, regeringsleider
+ Voordelen: minder machtsconcentratie
- Nadelen: zorgt vaker voor impasses
Weinig controle, machtsverschuiving regeringmeerderheidspartij
2) presidentiële systemen:
Strikte scheiding UM & WM
Parlement en regering afzonderlijk gekozen + gescheiden bevoegdheden
+ voordelen: vaak beter constitutioneel evenwicht door gescheiden U & WM
- Nadelen: kan leiden tot machtsconcentratie dictatuur
President = hoofd/leider
Eerste minister in parlementair systeem = machtiger dan president in presidentieel
systeem
=> er bestaan ook combinaties tussen presidentieel en parlementair systeem (vb.: Franse semi
presidentieel regime)
c. GW en staatsvorm
‘Staatsvorm’ verwijst naar wijze waarop verhoudingen worden geregeld en bevoegdheden worden
verdeeld tss verschillende overheden id gelaagde rechtsorde
Soevereiniteit = hoogste gezag/macht
In staatsleer 2 soorten soevereiniteit:
- Externe: onafhankelijk v andere staten of van bovenstatelijke verbanden
8
, - Interne: er is een hoogste autoriteit hoogste rechtsbevoegdheid binnen een
overheidsverband
In grondwettelijk recht vaak omgeschreven met de notie ‘Kompetenz-Kompetenz’:
= bevoegdheid v de bevoegdheid rust op idee dat hoogste gezag berust bij de overheid of
niveau dat bevoegd is beslissen over verdelen vd bevoegdheden tussen de verschillende
overheden
Bouwt voort op verticale machtenscheiding
Verschillende types:
=> slechts theoretische modellen in werkelijkheid niet alle kenmerken aanwezig + soms
combinaties
UNITAIRE STAAT FEDERALISME
Gecentraliseerde eenheidsstaat Federale staat
Gedecentraliseerde eenheidsstaat Confederatie
Federale unie
1) gecentraliseerde eenheidsstaat
Vb.: Jacobijns Frankrijk
Alle overheidsfuncties (wetgeving, rechtspraak, bestuur) worden uitgeoefend door instellingen &
organen die behoren tot een en hetzelfde centrale bestuur (=centrale OH)
Wel kan er soms sprake zijn van deconcentratie (= overdragen bepaalde taken vanuit dit centrale
bestuur naar lagere instanties of ambten)
Interne + externe deconcentratie:
Lagere instanties bij deconcentratie geen rechtspersoonlijkheid, maar maken wel deel uit
centrale niveau
Hiërarchisch toezicht op deze lagere instanties door centrale OH
= verregaande vorm v toezicht hiërarchische overste kan bevelen geven + zich in plaats
stellen v het ondergeschikte bestuur (=substitutiebevoegdheid)
2) gedecentraliseerde eenheidsstaat
Vb.: Nederland, Frankrijk
Er zijn ondergeschikte besturen, MAAR (in tegenstelling tot gecentraliseerde staat) maken geen deel
uit v centrale OH
Deze besturen hebben wel rechtspersoonlijkheid (in tegenstelling tot gecentraliseerde staat) + zijn
onderworpen aan minder streng administratief/bestuurlijk toezicht
= toezichthoudende OH gaat na of het gedecentraliseerde bestuur heeft gehandeld in
overeenstemming met hogere normen en het algemeen belang
9
, Gedecentraliseerde besturen hebben bepaalde bevoegdheden omschreven id (grond)wet bij
uitoefenen deze bevoegdheden niet volledig autonoom: blijven onderworpen aan wetten v
centrale niveau + eigen regels geen kracht v wet
Onderscheid: territoriale & functionele decentralisatie:
- Territoriale:
= aantal algemeen omschreven bevoegdheden toegekend aan overheden die voor
bepaald grondgebied bevoegd zijn (vb.: gemeenten, provincies)
Vaak gebaseerd op politieke vertegenwoordiging
(vb.: verkiezing v de burgemeester of gemeenteraad) vormen laagste niveau v
democratische inspraak, dichtst bij burger
- Functionele:
= centrale niveau kent specifieke bevoegdheden toe aan overheidsdiensten die in een
bepaald beleidsdomein over de nodige expertise beschikken
Politieke vorm van legitimering = afwezig bij functionele decentralisatie
Doel = bepaalde besluitvorming op meer efficiënte en v politieke instellingen
onafhankelijke wijze organiseren
=> vandaag kennen meeste staten vormen van territoriale en functionele decentralisatie
/!\ begrippen ‘centralisatie’ en ‘centrale overheid’
Slaan niet enkel op de gezagsstructuur binnen een staat, met concentratie v bevoegdheden bij 1 of
meer centrale organen,
Maar worden ook gebruikt als organisatiebeginsel binnen 1 bestuurslaag van de gedecentraliseerde
staat
=> bij eenheidsstaten soevereiniteit bij centrale OH
=> eenheidsstaat (=unitaire staat) tegenhanger= federale staat:
3) federale staat
Vb.: Canada, Duitsland, VS
Naast het centrale (federale) niveau zijn er deelstaten die gezag uitoefenen over bepaald deel v
grondgebied
Deze deelstaten = autonoom:
Kunnen regels aannemen die kracht van wet hebben + zijn niet onderworpen aan toezicht
centrale niveau (<-> lokale besturen)
10
Inhoud
BOEK SOTTIAUX : DEEL 1: Algemene Inleiding (p.1-106)...................................................................2
Hoofdstuk 1: Basisbegrippen en centrale thema’s van het grondwettelijk recht (p.1-32)..................2
AFDELING 1: Inleiding.....................................................................................................................2
AFDELING 3: Enkele centrale thema’s van het GWR.....................................................................14
Hoofdstuk 2: Bronnen van het grondwettelijk recht (p33-72)..........................................................17
AFDELING 1: Inleiding...................................................................................................................17
AFDELING 2: Belgische bestuursniveaus.......................................................................................17
AFDELING 3: Het Europees bestuursniveau..................................................................................26
AFDELING 4: Het internationale bestuursniveau..........................................................................32
Hoofdstuk 3: Verhoudingen in de gelaagde rechtsorde (p.75-106)..................................................33
AFDELING 1: Inleiding...................................................................................................................33
AFDELING 2: Algemene begrippen................................................................................................33
AFDELING 3: Verhouding tussen de rechtsnormen van de internationale, Europese en nationale
rechtsordes...................................................................................................................................35
AFDELING 4: Verhoudingen tussen de rechtsnormen in een federale staat.................................43
Hoofdstuk 5: Grondrechten (p. 297-364).........................................................................................45
I ALGEMENE LEERSTUKKEN..........................................................................................................45
AFDELING 1: Inleiding...................................................................................................................45
AFDELING 2: Filososfische grondslagen........................................................................................45
AFDELING 3: Historische evolutie en voornaamste bronnen........................................................46
AFDELING 4: Categorieën van rechten.........................................................................................47
AFDELING 5: Toepassingsgebied van grondrechten.....................................................................49
AFDELING 6: Interpretatie van grondrechten...............................................................................50
AFDELING 7: Beperking van grondrechten...................................................................................51
AFDELING 8: Grondrechten in de gelaagde rechtsorde................................................................57
II OVERZICHT BELANGRIJKE GRONDRECHTEN..............................................................................60
AFDELING 2: Vrijheid van meningsuiting......................................................................................60
AFDELING 3: Vrijheid van vergadering en vereniging...................................................................65
AFDELING 4: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.......................................................67
AFDELING 5: Recht op eerbiediging van het privéleven...............................................................71
AFDELING 6: Gelijkheidsbeginsel en verbod op discriminatie......................................................74
1
,BOEK SOTTIAUX : DEEL 1: Algemene Inleiding
(p.1-106)
Hoofdstuk 1: Basisbegrippen en centrale thema’s van het
grondwettelijk recht (p.1-32)
Belangrijke vragen en aandachtspunten bij HT1:
- Hoe strikt is het beginsel van de scheiding der machten
- In een conclusie van 1974 poneerde Procureur-generaal Ganshof van der Meersch het
volgende:
“ligt het, bij conflict tussen wetten of tussen de wet en de Grondwet, niet in het wezen van de
rechtersopdracht te zeggen welke van beide moet toegepast worden wanneer deze beslissing
nodig is om hem in staat te stellen uitspraak te doen?”
Bent u het met deze stelling eens?
- Is constitutionalisme en grondwettigheidscontrole een garantie of een aanfluiting van de
democratie?
- Leg uit: “if men were angels, no government would be necessary. If angels were to govern
men, neither external nor internal controls on government would be necessary”
AFDELING 1: Inleiding
Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring < Thomas Jefferson (18 de eeuw)
=> onafhankelijkheid vd 13 Amerikaanse kolonies
Franse Déclaration des droits de l’homme et du citoyen < de Lafayette Invloed gehad
(18de eeuw) op elkaar
=> Inspiratiebronnen voor Belgische Grondwet
=> Gebaseerd op oudere charters: Charter van Kortenberg (14 de eeuw) & Blijde Inkomst van het
Hertogdom Brabant (14de eeuw) Beperking macht vd vorst + bescherming vd vrijheden vd
rechtsonderhorigen
Afdeling 2: Grondwet
§1 BETEKENIS EN FUNCTIES VD GW
2
,Functies van de grondwet:
1. Democratische organisatie vd overheidsmacht
Met instemming van het volk
=> Positieve functie: grondwet brengt de overheid tot stand kent bevoegdheden toe aan
organen/machten + constitueert de gemeenschap op die manier tot een rechtsgemeenschap
Grondwet = primaire rechtsbron vh rechtssysteem WANT bevat de
geldigheidsvoorwaarden voor ander recht (= hoogste norm)
Moderne grondwetsconcept (< Jefferson) = democratisch DUS berust op de
volkssoevereiniteit (niet altijd het geval)
Niet-democratische grondwetten = facadegrondwetten
2. Beperken vd overheidsmacht
=> Negatieve functie
Doel: individuele vrijheden en rechten beschermen + willekeur, machtsmisbruik bestrijden
2 technieken:
- Verdelen vd overheidsmacht tussen diverse ambten of organen
- Verankeren vd rechten en vrijheden
< Montesquieu (18de eeuw) De l’esprit des Lois
< Locke (18de eeuw) Two treatises of government
=> invloed gehad op Amerikaanse en Franse grondwet
Machtenscheiding:
- Horizontaal
Doel: machtsmisbruik tegengaan + vrijheid vd burgers beschermen
Trias Politica: WM, UM, RM (binnen 1 overheidsniveau)
WM: opstellen algemene regels
UM: regels doen naleven
RM: beslechten geschillen
Macht wordt altijd misbruikt (volgens Mont.) DUS verspreiding en
scheiding nodig voor controle en evewicht tussen de machten
Volgens Montesquieu: machtenscheiding = beste manier om willekeur
tegen te gaan DUS Britse constitutie superieur WANT systeem van C&B met
controle en participatie (vooraf al over machtenscheiding geschreven door
Locke)
= vaders van het GWR
Machtenscheiding op 2 manieren:
- Absolute machtenscheiding = overheidsfuncties volledig afzonderlijk
en afgebakend
- Evenwicht tussen de machten = onderlinge controle en participatie
in het uitoefenen vd functies
3
, => C&B + parlementair stelsel
vb: GB
België = mengeling van absolute scheiding + parlementair
systeem
Madison: verdedigt machtsevenwicht (= C&B van Mont.) in de Amerikaanse
GW
EN scheiding EN samenwerking
Presidentieel systeem: regering en parlement afzonderlijk verkozen
<->
Parlementair systeem: regering en parlement niet afzonderlijk verkozen +
controle op elkaar (geen stricte scheiding)
Franse grondwet: absolute machtenscheiding gevolgen:
- Controle op handelingen van bestuursoverheden gedaan door de
overheden zelf, NIET rechter (administration-juge)
Daarom vandaag nog administratieve rechtscolleges zoals RvS
bevoegd voor bestuursgeschillen
=> Jurisdictioneel dualisme = naast elkaar bestaan van verschillende
types rechtscolleges
<->
Jurisdictioneel monisme = rechter bevoegd voor geschillen tussen
burger en bestuur (vb: GB Hamilton: rechter minst gevaarlijke vd
drie staatsmachten, dus onafhankelijkheid)
- Geen grondwettigheidscontrole van wetten door rechter
Door oprichting GwHof verandering
Voordelen:
- Arbeidsverdeling en functionele specialisatie => bepaalde
overheidstaken afschermen van politieke tussenkomst
- Onafhankelijkheid vb: rechters, mensenrechteninstellingen,
banken qua muntbeleid
- Verticaal
Gelaagde rechtsorde; verschillende overheidsverbanden (vb:
gemeenten, provinciess, districten...)
Verdeling van taken en controle tussen de niveaus
4
, Techieken:
- Federalisme = spreiding van bevoegdheden tussen autonome
rechtsordes
- Decentralisatie = centrale overheid kent taken toe aan
ondergeschikte besturen
Elke overheid kan eigen grondwet hebben
Gevolg: constitutioneel pluralisme (vb: Duitsland)
Doel: machtsmisbruik tegengaan MAAR OOK democratisch karakter vd
besluitvorming versterken
Subsidiariteitsbeginsel: hogere overheid geen taken
uitvoeren die door lagere instanties kunnen worden
afgehandeld
Verankeren rechten en vrijheden
Idee Locke: mens van nature onvervreemdbare rechten (life, liberty, property) +
taak overheid: deze beschermen
Voor Amerikaanse grondwetgever ZO evident niet in grondwet gezet
Later: amendementen (Bill of Rights) toegevoegd aan GW vd VS
Nodig om tegenstanders hiervan te overtuigen
Idee vd individuele grondrechten: gaat terug op Bill of Rights van Virginia (18 de
eeuw) + Blijde Inkomst van het Hertogdom Brabant (14 de eeuw) + Magna Carta (13de
eeuw)
Magna Carta: recht van habeas corpus = vrije burgers kunnen nuet
gevangengenomen worden zonder vonnis door recht tot stand gekomen (niet
door politie, maar door magistraat)
Grondrechten = inhoudelijke beperking vd overheidsmacht
<->
Trias Politica = machtsmisbruik vermijden
Liberale (= vrijheid vd burger afschermen tegen de overheid) +
sociaaleconomische grondrechten
Overige functies:
3. Constitutionalisme voorafgegaan door staatsvorming (verband)
4. Programatorische functie: grondwet bevat doelstellingen die staat moet nastreven
Conclusie:
- Grondwet = maatschappelijk contract
Burger staat vrijheid af aan overheid, in ruil voor gehoorzaamheid krijgt hij goed
bestuur en bescherming vd overheid
5
, Burger heeft recht op opstand om contract te verbreken ALS OH taak niet goed
uitoefent
- Einde natuurstaat Binnen deze staat is elke mens een wolf voor de medemens (= handelt
enkel voor eigenbelang)
- Theorie Locke: overheidsmacht moet begrensd zijn
§2. GW IN MATERIËLE EN FORMELE ZIN
GW in materiële zin = alle fundamentele rechtsregels m.b.t organisatie en inperking macht/ het
geheel van regels
Heel wat constitutionele regels zijn opgenomen in andere geschreven bronnen (bijzondere wetten,
rechtspraak) of zijn ongeschreven (gewoonterechtelijke regels en praktijken)
Sommige landen: zelfs geen codificatie vd materiële grondwet (vb.: VK)
GW in formele zin = tekst die we ‘GW’ noemen; in codex 1738; tekst met bijzonder gezag; 2/3 e
meerderheid bijzondere meerderheid
/!\ Grondwet in formele en materiële zin vallen niet samen
Vb.: BWHI alles te maken met verticale machtenscheiding
Leerstuk vd lopende zaak niet in GW
§ 3. ENKELE BELANGRIJKE CLASSIFICATIES
Er zijn veel verschillende soorten grondwetten (zoals façadegrondwetten, democratische
grondwetten)
Binnen laatste categorie ook veel differentiatie
3 classificaties: a) democratievorm
b) regeringsvorm
c) staatsvorm
a. GW en democratievorm:
1) directe democratie
= bestuursvorm waarbij bevolking zelf wetten maken + rechtstreekse deelname politieke
besluitvorming
Vb.:
Oude Griekenland; Athene; volksvergaderingen van de stadsstaten burgers rechtstreekse inspraak
bestuur + maakten wetten zelf
6
,Town meetings (VS)
Volksvergaderingen Genève 18e eeuw
Sluit sterk aan op letterlijke betekenis ‘democratie’: bestuur (kratos) door het volk (demos)
Kan ook op grotere schaal heel wat grondwetten bieden mogelijkheid referenda op lokaal,
regionaal, nationaal vlak rechtstreekse inspraak bevolking kan bindend zijn OF niet-bindende
volksraadpleging
2) indirecte/representatieve democratie
Burgers kiezen volksvertegenwoordigers
Door volk gekozen parlement representeert de samenleving
volgens Madison is dit manier om facties/groepen die enkel eigen belang nastreven tegen te
gaan/ machtsmisbruik tegen te gaan
dominante vorm
voordeel + nadeel:
laat professionalisering vd politiek toe: zorgt ervoor dat burgers niet op dagelijkse basis bezig
moeten zijn met bestuur
Maar bestuur dus in handen van beperkte groep professionele politici
betrokkenheid gewone burger bij besluitvorming dreigt beperkte invulling te krijgen
DAAROM representatieve stelsel aanvullen met vormen van participatieve &
deliberatieve democratie
- Participatieve democratie: (= directe democratie) burger rechtstreeks bij beleid betrekken
(vb.: door organisatie volksraadplegingen, petitierecht)
- Deliberatieve democratie: deliberatie door goed geïnformeerde burgers komt veel kritiek
op : is zogezegd niet veel democratisch legitiem gebrekkige representativiteit + elitair
karakter
3) Meerderheidsdemocratie
Art. 53 GW
Democratische legitimiteit gebaseerd op volstrekte meerderheid enige regeling die ervoor zorgt
dat elke burger gelijk wordt behandeld elke stem weegt evenveel door
4) consensus- /pacificatiedemocratie
Komt voor in landen met grote ideologische/maatschappelijke tegenstellingen/breuklijnen
Doel: vermijden dat bepaalde groepen geminoriseerd worden; bescherming minderheid tegen
meerderheid
7
,Vb.: in Belgische bestel alarmbelprocedure: ons land beetje geëvolueerd nr pacificatiedemocratie
b. GW en regeringsvorm
Betrekking op horizontale verhouding
Binnen representatieve democratie onderscheid tussen:
1) parlementaire systemen:
Politieke samenhang & functionele samenwerking
Institutionele samenhang tss UM & WM
Parlement en regering wederzijds afhankelijke relatie + samenwerking
Oefenen samen WM uit
Eerste minister = hoofd, regeringsleider
+ Voordelen: minder machtsconcentratie
- Nadelen: zorgt vaker voor impasses
Weinig controle, machtsverschuiving regeringmeerderheidspartij
2) presidentiële systemen:
Strikte scheiding UM & WM
Parlement en regering afzonderlijk gekozen + gescheiden bevoegdheden
+ voordelen: vaak beter constitutioneel evenwicht door gescheiden U & WM
- Nadelen: kan leiden tot machtsconcentratie dictatuur
President = hoofd/leider
Eerste minister in parlementair systeem = machtiger dan president in presidentieel
systeem
=> er bestaan ook combinaties tussen presidentieel en parlementair systeem (vb.: Franse semi
presidentieel regime)
c. GW en staatsvorm
‘Staatsvorm’ verwijst naar wijze waarop verhoudingen worden geregeld en bevoegdheden worden
verdeeld tss verschillende overheden id gelaagde rechtsorde
Soevereiniteit = hoogste gezag/macht
In staatsleer 2 soorten soevereiniteit:
- Externe: onafhankelijk v andere staten of van bovenstatelijke verbanden
8
, - Interne: er is een hoogste autoriteit hoogste rechtsbevoegdheid binnen een
overheidsverband
In grondwettelijk recht vaak omgeschreven met de notie ‘Kompetenz-Kompetenz’:
= bevoegdheid v de bevoegdheid rust op idee dat hoogste gezag berust bij de overheid of
niveau dat bevoegd is beslissen over verdelen vd bevoegdheden tussen de verschillende
overheden
Bouwt voort op verticale machtenscheiding
Verschillende types:
=> slechts theoretische modellen in werkelijkheid niet alle kenmerken aanwezig + soms
combinaties
UNITAIRE STAAT FEDERALISME
Gecentraliseerde eenheidsstaat Federale staat
Gedecentraliseerde eenheidsstaat Confederatie
Federale unie
1) gecentraliseerde eenheidsstaat
Vb.: Jacobijns Frankrijk
Alle overheidsfuncties (wetgeving, rechtspraak, bestuur) worden uitgeoefend door instellingen &
organen die behoren tot een en hetzelfde centrale bestuur (=centrale OH)
Wel kan er soms sprake zijn van deconcentratie (= overdragen bepaalde taken vanuit dit centrale
bestuur naar lagere instanties of ambten)
Interne + externe deconcentratie:
Lagere instanties bij deconcentratie geen rechtspersoonlijkheid, maar maken wel deel uit
centrale niveau
Hiërarchisch toezicht op deze lagere instanties door centrale OH
= verregaande vorm v toezicht hiërarchische overste kan bevelen geven + zich in plaats
stellen v het ondergeschikte bestuur (=substitutiebevoegdheid)
2) gedecentraliseerde eenheidsstaat
Vb.: Nederland, Frankrijk
Er zijn ondergeschikte besturen, MAAR (in tegenstelling tot gecentraliseerde staat) maken geen deel
uit v centrale OH
Deze besturen hebben wel rechtspersoonlijkheid (in tegenstelling tot gecentraliseerde staat) + zijn
onderworpen aan minder streng administratief/bestuurlijk toezicht
= toezichthoudende OH gaat na of het gedecentraliseerde bestuur heeft gehandeld in
overeenstemming met hogere normen en het algemeen belang
9
, Gedecentraliseerde besturen hebben bepaalde bevoegdheden omschreven id (grond)wet bij
uitoefenen deze bevoegdheden niet volledig autonoom: blijven onderworpen aan wetten v
centrale niveau + eigen regels geen kracht v wet
Onderscheid: territoriale & functionele decentralisatie:
- Territoriale:
= aantal algemeen omschreven bevoegdheden toegekend aan overheden die voor
bepaald grondgebied bevoegd zijn (vb.: gemeenten, provincies)
Vaak gebaseerd op politieke vertegenwoordiging
(vb.: verkiezing v de burgemeester of gemeenteraad) vormen laagste niveau v
democratische inspraak, dichtst bij burger
- Functionele:
= centrale niveau kent specifieke bevoegdheden toe aan overheidsdiensten die in een
bepaald beleidsdomein over de nodige expertise beschikken
Politieke vorm van legitimering = afwezig bij functionele decentralisatie
Doel = bepaalde besluitvorming op meer efficiënte en v politieke instellingen
onafhankelijke wijze organiseren
=> vandaag kennen meeste staten vormen van territoriale en functionele decentralisatie
/!\ begrippen ‘centralisatie’ en ‘centrale overheid’
Slaan niet enkel op de gezagsstructuur binnen een staat, met concentratie v bevoegdheden bij 1 of
meer centrale organen,
Maar worden ook gebruikt als organisatiebeginsel binnen 1 bestuurslaag van de gedecentraliseerde
staat
=> bij eenheidsstaten soevereiniteit bij centrale OH
=> eenheidsstaat (=unitaire staat) tegenhanger= federale staat:
3) federale staat
Vb.: Canada, Duitsland, VS
Naast het centrale (federale) niveau zijn er deelstaten die gezag uitoefenen over bepaald deel v
grondgebied
Deze deelstaten = autonoom:
Kunnen regels aannemen die kracht van wet hebben + zijn niet onderworpen aan toezicht
centrale niveau (<-> lokale besturen)
10