INLEIDING
POLITIEKE DIEREN
De geschiedenis van de westerse filosofie begint bij de oude Grieken. Aristoteles (384-322 v.C.) was zo’n Griekse
filosoof die als uitganspunt van de politieke filosofie formuleert dat de mens een zôon politikôn, of een politiek
dier, is en hiermee het verschil tussen mensen en andere levende wezens aanduidt. Hierbij moet het verschil
worden gemaakt tussen een sociaal en een politiek dier:
sociale dieren: buiten de mens zijn er nog andere sociale dieren. Sociale dieren zijn wezens die
aangewezen zijn op het samenleven met andere soortgenoten om te kunnen (over)leven.
politieke dieren: mensen, ze zijn die specifieke sociale dieren die hun leven (of samenleving) politiek
organiseren en vormgeven
Ook is er een verschil tussen “de politiek” en “het politieke”:
de politiek is de orde die de sociale interactie in de samenleving faciliteert (d.m.v. regels, wetten,
instellingen, inrichting van de publieke ruimte)
het politieke is een onderdeel van de politiek. Het is de politieke interactie (dialoog) tussen mensen. De
inzet van deze interactie is de legitimatie van de politiek. Bij deze interactie discussiëert men over het
doel van de politieke organisatie, de staatsvorm die men wil hanteren, … In deze discussies gaat het
uiteindelijk over fundamentele principes en waarden, waaronder vrijheid.
VRIJHEID
Aristoteles noemt vrijheid de bestaansreden (raison d’être) van de politiek. Het verschil tussen de Grieken en de
Perzen die onder dictatuur leven, is dat de Grieken vrijheid kennen. Omdat de mens van nature een vrij wezen is
en vrij wil zijn, en een politiek georganiseerde samenleving de vrijheid kan beschermen, willen mensen hun
samenleving politiek organiseren. Al het politieke dat niet in teken staat van de vrijheid is een perversie van het
politieke.
In de geschiedenis van de politieke filosofie duikt het idee van vrijheid voortdurend op, zo ook bij Immanuel Kant
(1724- 1804). Hij zegt dat vrijheid de kern is van de menselijke waardigheid. De mens moet zelf kunnen bepalen
hoe ze hun leven willen vormgeven. Dit gebeurt d.m.v. het recht om collectief te beslissen hoe men de
samenleving wil inrichten. Dit principe vormt het fundament van de Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens (1948).
WAT HOUDT VRIJHEID IN?
Vrijheid is een bediscussieerd concept waarvan geen sluitende definitie kan worden gegeven. Het is een
“essentially contested concept” (een concept waarover verschillende opvattingen bestaan) die allemaal perfect
rationeel te verdedigen zijn. Daarom is de discussie over zo’n concept ook oneindig. We bespreken 2 opvattingen
van vrijheid: de liberale opvatting (Isaiah Berlin) en de republikeinse opvatting (Philip Pettit).
,DE LIBERALE OPVATTING VAN VRIJHEID (ISAIAH BERLIN)
SITUERING
Isaiah Berlin is een politieke filosoof die in 1958 Two concepts of Liberty schreef. De titel van dit werk verwijst naar
het verschil tussen de liberale opvatting van vrijheid en de opvatting van vrijheid in communistische regimes. Berlin
verdedigt de liberale opvatting. Hij gebruikt de termen negatieve vrijheid (de liberale vrijheid) en positieve
vrijheid (de vrijheid zoals ingevuld door communistische regimes). De term “positief” wijst hier op het idee dat aan
vrijheid voorwaarden gebonden zijn waaraan voldaan moet zijn opdat het tot stand komt. De term “negatief” wijst
erop dat vrijheid zelf ingevuld moet worden en niet kan worden voorgeschreven.
NEGATIEVE VRIJHEID
Volgens Berlin is politieke vrijheid het gebied waarbinnen iemand, ongehinderd door anderen, handelend kan
optreden. Men is onvrij in die mate dat men verhinderd wordt iets te doen dat men zonder die verhindering wel
zou kunnen doen. Als men in het vrije handelen zodanig wordt beperkt tot onder een bepaald minimum, staat men
bloot aan dwang en wordt men tot slaaf gemaakt.
Politieke vrijheid, of negatieve vrijheid, slaat op de afwezigheid van inmenging. Er is geen bemoeienis, men wordt
niet belet om te doen wat men wil doen.
Soms heeft men wel beperktere mogelijkheden dan iemand anders (niet iedereen kan het wereldrecord
poolstokspringen behalen) maar zolang men niet wordt verhinderd door anderen om dit na te streven gaat het
hier niet over een beperking van de vrijheid.
VRIJHEIDSBEGRENZING
In een samenleving moet men rekening houden met elkaar, waardoor men nooit absoluut vrij kan zijn. Het is niet
de bedoeling dat de ene zijn vrijheidsuitoefening de andere zijn vrijheid in de weg gaat staan of gaat verhinderen.
We moeten een deel van de vrijheid opgeven om de rest te behouden, maar waar ligt de grens?
Een antwoord hierop wordt geformuleerd door John Stewart Mill: Vrijheidsuitoefening mag maar beperkt worden
in zover zij schade zou kunnen aanbrengen aan anderen. Dit noemt men ook wel het schadebeginsel. Nieuwe
vragen die ontstaan zijn o.a.: wanneer richt men dan precies schade aan aan anderen? en welke grenzen moet de
vrijheidsbegrenzing zelf respecteren?
Berlins antwoord hierop is dat er een aantal fundamentele rechten, vervat in wetten, moeten zijn waaraan nooit
mag worden geraakt, die nooit buiten werking mogen worden gesteld, die altijd gegarandeerd moeten blijven.
PATERNALISME
Wat betekent vrijheid voor zij die er geen gebruik van kunnen maken? Wat is de waarde van vrijheid zonder
adequate voorwaarden voor het gebruik ervan? Hoe moet vrijheid worden afgewogen tegenover
rechtvaardigheid, rechtvaardige verdeling van goederen, solidariteit?
Binnen de liberale traditie is er een spectrum aan standpunten die gaan van sociaalliberalisme tot
extreemliberalisme die antwoord geven op deze vragen.
,Berlin zijn antwoord op de laatste vraag is dat vrijheid wel in verband kan staan met andere waarden zoals
rechtvaardigheid en gelijkheid maar dat de verschillende waarden niet door elkaar mogen worden gehaald. Zo
kunnen er maatregelen worden genomen die vrijheid ontnemen en gelijkheid laten toenemen, maar dan is er geen
sprake van afname van “individuele vrijheid” en toename van “gemeenschappelijke vrijheid”, want vrijheid valt
niet samen met andere waarden, het staat op zichzelf, vrijheid is vrijheid.
Dit is een argument tegenover een paternalistische overheid aangezien zo’n overheid zich gaat mengen met de
vrijheid van burgers om zo andere idealen te kunnen laten doordringen in de maatschappij. Dit kan leiden tot een
situatie waarin de overheid burgers hun leven zodanig streng bepaalt dat er misschien wel gelijkheid en
rechtvaardigheid is maar er geen negatieve vrijheid meer rest.
DEMOCRATIE
Is democratie een conditio sine qua non voor de bescherming van de negatieve vrijheid als absolute waarde?
Berlins antwoord: Nee, er is geen noodzakelijk verband. Vrijheid is bijvoorbeeld niet onverenigbaar met sommige
vormen van autocratie en gaat ook niet uit van democratie. Zo kan een democratie de burger enorm beperken in
z’n vrijheid en een despoot beantwoorden aan de omschrijving van negatieve vrijheid.
Berlin erkent wel dat een democratie meestal veel beter de fundamentele vrijheidsrechten garandeert dan andere
bestuursvormen.
Mill spreekt over de “tirannie van de meerderheid” en de “tirannie van de heersende opvattingen en meningen”.
Hij ziet dat de Franse revolutie na een tijd ontaarde in despotisme en wijst erop dat wanneer een selecte groep
burgerij bij meerderheid beslist, dit even goed kan zorgen voor een dictatuur. Ook in de VS duikt het fenomeen van
“de publieke opinie” op die op zichzelf veel gezag verwerft waardoor andersdenkende minder begrepen zijn. Op
deze manier is er wel sprake van een meerderheid, en dus van een soort democratie, maar groeit er de facto een
dwang op individuen en hun uitoefening van hun vrijheden.
Het besluit van Berlin: Vrijheid heeft weinig te verwachten van een heerschappij van de meerderheid. De
democratie is niet aan vrijheid gekoppeld en heeft historisch gezien soms verzuimd haar in bescherming te nemen.
Misschien zien liberalen in de belangrijkste positieve rechten een middel om datgene te beschermen wat zij als
een ultieme waarde beschouwen, met name de individuele negatieve vrijheid.
POSITIEVE VRIJHEID
Vrijheid vertrekt vanuit een voorafgaand idee van wat vrijheid is en hoort te zijn, een positieve invulling van
vrijheid. Dit is dan een ideaal dat men samen kan nastreven. Vrij ben je als je leeft in een arbeidsstaat waar alles
collectief eigendom is en de staat individuen stuurt om het collectief ideaal van vrijheid te realiseren.
Waar men positieve vrijheid nastreeft gebruikt men vaak rationaliteit als argument voor de inperking van vrijheid.
Zo zou men religie kunnen afschaffen met als argument dat godsdienst wetenschappelijk niet te bewijzen valt.
WAARDENPLURALISME EN HUMANISME
De reden dat Berlin kiest om de negatieve vrijheid te verdedigen is gestoeld op het waardenpluralisme.
Pluralisme is humaner omdat mensen in het dagelijkse leven keuzes maken op basis van ideologieën, waarden en
visies die onderling verschillen. Iedereen heeft een eigen mening over de inrichting van hun leven. Deze meningen,
concepten, ideologieën,… zijn een deel van mensen hun wezen, hun denken en hun identiteit, het is deel van wat
hen tot mens maakt. Als men dit kiezen en handelen in het leven naar eigen wil afschaft, gebeurt dit steeds in
, naam van een positieve vrijheid, in naam van een van overheidswege geformuleerd antwoord op de vraag wat in
het menselijke leven belangrijk is.
PHILIP PETIT EN DE REPUBLIKEINSE OPVATTING VAN VRIJHEID
GESCHIEDENIS EN ESSENTIE VAN DE REPUBLIKEINSE OPVATTING VAN VRIJHEID
De bakermat van het republicanisme is de Romeinse Republiek (509-27 v.C.). Het woord “republiek” stamt af van
het Latijnse “res publica” dat vertaald kan worden als de zaak van het volk en wat wijst op wat we in de
samenleving gemeenschappelijk hebben als individuen en daarom samen regelen. Dit politiek systeem is
beschreven geweest door Polybius, Cicero en Titus Livius. Livius zijn geschriften hebben veel invloed gehad op
denkers in de renaissance.
In de renaissance baseren deze denkers waaronder Machiavelli (1469-1527) zich op deze geschriften om het
republicanisme en het republikeinse concept van vrijheid te doen herleven. Noord-Italiaanse steden zoals Venetië,
Firenze, Pisa, Perugia, … ontwikkelen zich hierdoor naar het model van een Griekse stadsstaat: onafhankelijke
staten, ter grootte van een stad, die de republikeinse structuur als model gebruiken.
Het republicanisme heeft ook kort invloed gehad in Engeland in de 17 e eeuw. De geschriften van Britse schrijvers
samen met die van Montesquieu hebben invloed op de Amerikaanse en Franse revolutionairen.
Het republikeinse ideaal van vrijheid is pas vanaf de 19 e eeuw geconfronteerd geweest met de liberale opvatting
van vrijheid.
Liberale opvatting = vrijheid als non-interference = negatieve vrijheid
Republikeinse opvatting = vrijheid als non-domination, niet onder het gezag staan van een meester of
heer
De republikeinse opvatting veronderstelt dat een vrij persoon een onafhankelijk persoon is die geen meester heeft
in het leven. Vrijheid in de Romeinse republiek en in de Griekse stadsstaten was de status van iemand die niet
onder gezag staat van iemand anders. Daarom speelt slavernij een grote rol in de republikeinse opvatting van
vrijheid.
HOW DO YOU KNOW IF YOU’RE TRULY FREE?
We kijken in de les naar een tedtalk van Philip Pettit die het verhaal van “A Doll’s House” schetst. Het verhaal gaat
over een relatie tussen Nora en Torvald waarbij Nora ondergeschikt is aan Torvald aangezien hij alle culturele en
legale macht heeft in de relatie maar haar alles laat doen wat ze wil. Hij bemoeit zich niet met haar keuzes en
handelen maar deze vrijheid is en blijft een toegift die Nora krijgt van Torvald. De vraag is: is Nora wel echt vrij in
deze situatie? Het antwoord van Pettit is NEE. Nora is niet vrij omdat ze voor deze vrijheid afhankelijk is van
Torvald.
Volgens de liberale opvatting is Nora hier vij aangezien ze ongemoeid gelaten wordt. Volgens Pettit is de liberale
opvatting van vrijheid een “lucky freedom”: men moet het geluk hebben dat de persoon of instantie die gezag
over u heeft zich niet met jou bemoeit maar dit zou zomaar kunnen veranderen, deze vrijheid is niet verankerd.
Hier tegenover staat de “robust freedom”. Deze vrijheid is wel verankerd, men kan zich erop beroepen wanneer
men dit wil en is onveranderlijk.