HLO werkgroep uitwerkingen probleem 6
1a. Hoe werkt de hondenbelasting (essentialia)?
Art. 226 GemW: hondenbelasting.
Belastingplichtige: houder van de hond (eigendom is niet vereist).
Voorwerp belasting: een hond (duurzaam onderhouden).
Belastbaar feit: houden van een hond
Tarief: bedrag per eenheid van de heffingsmaatstaf, waarbij het
bedrag voor een extra hond mag verschillen. (Progressief tarief).
Tijdstip ingang: doorgaans 1 januari.
De hondenbelasting is een algemene belasting en dient slechts een zuiver
fiscaal doel. De opbrengst vloeit naar de algemene middelen en de
gemeente is dus vrij hoe zij de opbrengst besteed. De gemeente hoeft de
opbrengst dus ook niet per se te besteden aan uitgaven ten behoeve van
hondenbezitters.
Het doel: in het belang van openbare veiligheid het getal onnodige honden
te verminderen. Het was dan ook een regulerende belasting. Later werd
opgenomen dat over honden die uitsluitend ten dienste of bewaking van een
bedrijf werden gehouden, geen belasting werd opgelegd. Dit is in 1970 weer
teruggedraaid.
Houder, lid van het huishouden -> art. 226 lid 3 GemW: het houden
van een hond door een lid van het huishouden kan worden aangemerkt a;s
hjet houden van een hond door degene die wordt aangewezen in art. 231
lid 2 sub b GemW. Dit biedt uitkomst in de situatie waarbij honden worden
gehouden door de leden van een huishouden en niet duidelijk is welk lid van
het huishouden als houder van de hond moet worden gezien. Zo wordt
voorkomen dat het tarief voor honden wordt ontlopen.
Als er een objectieve rechtvaardigingsgrond is mag er voor bepaalde honden
tegen een lager tarief/vrijstelling worden geheven -> politiehonden of
hulphonden. Het houden van extra honden mag tegen een hoger tarief
worden belast.
Vrijstellingen: art. 219 lid 2 GemW een vrijstelling mag niet leiden tot
heffing naar draagkracht. Wanneer gelijke gevallen ongelijk worden
behandeld moet hier een rechtvaardigingsgrond voor bestaan. Er zijn geen
verplichte vrijstellingen.
2a. Waarom moeten hondenbezitters meer belasting betalen dan mensen
zonder honden als het geld in de algemene middelen vloeit (uitspraak den
Bosch en HR)?
Rechtskarakter: de hondenbelasting dient doorgaans slechts een zuiver
fiscaal doel. De opbrengst van hondenbelasting vloeit naar de algemene
middelen van de gemeente en er wordt wettelijk geen ander beleidsdoel
, mee gediend. De gemeente is dus niet verplicht om uitgave ten behoeve
van de hondenbezitters uit de opbrengst te bekostigen.
HR: heeft afgewezen dat de hondenbelasting in strijd is met het
internationale recht. Hij gaf aan de heffing niet te zien als inbreuk op
privéleven. Het hof van Den Bosch heeft overwogen dat als de
hondenbelasting louter met een fiscaal doel wordt geheven, dit in strijd is
met het gelijkheidsbeginsel als er niet ook specifieke uitgaven ten behoeve
van de hondenbezitter worden gedaan -> Sittard-Geleen arrest.
Hondenbelasting Sittard-Geleen arrest:
Hof: strijd met gelijkheidsbeginsel als hondenbelasting wordt geheven met
zuiver fiscaal doel als er geen uitgaven ten behoeve van hondenbezitters
worden gedaan. De kosten die hondenbezit voor de gemeente meebrengt
moeten (1) van wezenlijke betekenis zijn voor het heffen van de
hondenbelasting en (2) de hoogte van het tarief moet zijn afgestemd op die
kosten ervan uitgaand dat volledige opbrengst van de hondenbelasting niet
aan die kosten besteedt hoeft te worden -> anders strijd met
gelijkheidsbeginsel.
HR: art. 226 lid 1 GemW is een wet in formele zin en mag daarom niet
worden getoetst aan de grondwet, toetsingsverbod. Er kan wel worden
getoetst aan de EVRM. Art. 26 IVBPR en 1 twaalfde protocol EVRM/ de
wetgever heeft een ruime beoordelingsvrijheid. Het heffen van
hondenbelasting mag omdat er kosten tot stand komen door de bevuiling
van openbare wegen en plaatsen door honden. Het onderscheid tussen
houders van honden en andere personen is daarom geen discriminatie
omdat andere dieren bevuiling van openbare wegen en plaatsen zich in
mindere mate voor doen. HR: algemene belasting dus niet nodig dat er een
relatie zit tussen opbrengst en kosten gemaakt door bevuiling.
A-G: geen bestemmingsbelasting, dus gemeente is vrij in besteden.
3a. Mag je als gemeente een eigen heffingsmaatstaf voor de
hondenbelasting kiezen?
Nee, de enige heffingsmaatstaf voor de hondenbelasting is het aantal
honden. Art. 219 lid 2 sluit heffing naar draagkracht uit en art. 226 lid 2
GemW doet dit ook.
1b. Wat is het belastbaar feit: wat is parkeren in de zin van de
parkeerbelasting?
Art. 225 GemW: parkeerbelastingen.
Belastingplichtige: degene die een voertuig heeft geparkeerd,
degene die de belasting wil voldoen of voldoet, de houder van het
voertuig of aanvrager vergunning. (Zolang geen voldoening van de
belasting heeft plaats gevonden wordt de houder van het voertuig
aangemerkt als de belastingplichtige).
o Houder: motorvoertuigen die zijn ingeschreven in register van
opgegeven kentekens. Uitzonderingen: tijdens het parkeren had
1a. Hoe werkt de hondenbelasting (essentialia)?
Art. 226 GemW: hondenbelasting.
Belastingplichtige: houder van de hond (eigendom is niet vereist).
Voorwerp belasting: een hond (duurzaam onderhouden).
Belastbaar feit: houden van een hond
Tarief: bedrag per eenheid van de heffingsmaatstaf, waarbij het
bedrag voor een extra hond mag verschillen. (Progressief tarief).
Tijdstip ingang: doorgaans 1 januari.
De hondenbelasting is een algemene belasting en dient slechts een zuiver
fiscaal doel. De opbrengst vloeit naar de algemene middelen en de
gemeente is dus vrij hoe zij de opbrengst besteed. De gemeente hoeft de
opbrengst dus ook niet per se te besteden aan uitgaven ten behoeve van
hondenbezitters.
Het doel: in het belang van openbare veiligheid het getal onnodige honden
te verminderen. Het was dan ook een regulerende belasting. Later werd
opgenomen dat over honden die uitsluitend ten dienste of bewaking van een
bedrijf werden gehouden, geen belasting werd opgelegd. Dit is in 1970 weer
teruggedraaid.
Houder, lid van het huishouden -> art. 226 lid 3 GemW: het houden
van een hond door een lid van het huishouden kan worden aangemerkt a;s
hjet houden van een hond door degene die wordt aangewezen in art. 231
lid 2 sub b GemW. Dit biedt uitkomst in de situatie waarbij honden worden
gehouden door de leden van een huishouden en niet duidelijk is welk lid van
het huishouden als houder van de hond moet worden gezien. Zo wordt
voorkomen dat het tarief voor honden wordt ontlopen.
Als er een objectieve rechtvaardigingsgrond is mag er voor bepaalde honden
tegen een lager tarief/vrijstelling worden geheven -> politiehonden of
hulphonden. Het houden van extra honden mag tegen een hoger tarief
worden belast.
Vrijstellingen: art. 219 lid 2 GemW een vrijstelling mag niet leiden tot
heffing naar draagkracht. Wanneer gelijke gevallen ongelijk worden
behandeld moet hier een rechtvaardigingsgrond voor bestaan. Er zijn geen
verplichte vrijstellingen.
2a. Waarom moeten hondenbezitters meer belasting betalen dan mensen
zonder honden als het geld in de algemene middelen vloeit (uitspraak den
Bosch en HR)?
Rechtskarakter: de hondenbelasting dient doorgaans slechts een zuiver
fiscaal doel. De opbrengst van hondenbelasting vloeit naar de algemene
middelen van de gemeente en er wordt wettelijk geen ander beleidsdoel
, mee gediend. De gemeente is dus niet verplicht om uitgave ten behoeve
van de hondenbezitters uit de opbrengst te bekostigen.
HR: heeft afgewezen dat de hondenbelasting in strijd is met het
internationale recht. Hij gaf aan de heffing niet te zien als inbreuk op
privéleven. Het hof van Den Bosch heeft overwogen dat als de
hondenbelasting louter met een fiscaal doel wordt geheven, dit in strijd is
met het gelijkheidsbeginsel als er niet ook specifieke uitgaven ten behoeve
van de hondenbezitter worden gedaan -> Sittard-Geleen arrest.
Hondenbelasting Sittard-Geleen arrest:
Hof: strijd met gelijkheidsbeginsel als hondenbelasting wordt geheven met
zuiver fiscaal doel als er geen uitgaven ten behoeve van hondenbezitters
worden gedaan. De kosten die hondenbezit voor de gemeente meebrengt
moeten (1) van wezenlijke betekenis zijn voor het heffen van de
hondenbelasting en (2) de hoogte van het tarief moet zijn afgestemd op die
kosten ervan uitgaand dat volledige opbrengst van de hondenbelasting niet
aan die kosten besteedt hoeft te worden -> anders strijd met
gelijkheidsbeginsel.
HR: art. 226 lid 1 GemW is een wet in formele zin en mag daarom niet
worden getoetst aan de grondwet, toetsingsverbod. Er kan wel worden
getoetst aan de EVRM. Art. 26 IVBPR en 1 twaalfde protocol EVRM/ de
wetgever heeft een ruime beoordelingsvrijheid. Het heffen van
hondenbelasting mag omdat er kosten tot stand komen door de bevuiling
van openbare wegen en plaatsen door honden. Het onderscheid tussen
houders van honden en andere personen is daarom geen discriminatie
omdat andere dieren bevuiling van openbare wegen en plaatsen zich in
mindere mate voor doen. HR: algemene belasting dus niet nodig dat er een
relatie zit tussen opbrengst en kosten gemaakt door bevuiling.
A-G: geen bestemmingsbelasting, dus gemeente is vrij in besteden.
3a. Mag je als gemeente een eigen heffingsmaatstaf voor de
hondenbelasting kiezen?
Nee, de enige heffingsmaatstaf voor de hondenbelasting is het aantal
honden. Art. 219 lid 2 sluit heffing naar draagkracht uit en art. 226 lid 2
GemW doet dit ook.
1b. Wat is het belastbaar feit: wat is parkeren in de zin van de
parkeerbelasting?
Art. 225 GemW: parkeerbelastingen.
Belastingplichtige: degene die een voertuig heeft geparkeerd,
degene die de belasting wil voldoen of voldoet, de houder van het
voertuig of aanvrager vergunning. (Zolang geen voldoening van de
belasting heeft plaats gevonden wordt de houder van het voertuig
aangemerkt als de belastingplichtige).
o Houder: motorvoertuigen die zijn ingeschreven in register van
opgegeven kentekens. Uitzonderingen: tijdens het parkeren had