Module 4: gelijkheid en vrijheid
1. Gelijkheid
1.1. Gelijkheid in vijf vragen
Streven naar gelijkheid kan gelegitimeerd worden vanuit een efficiëntie-logica of
vanuit een bekommernis voor de sociale cohesie van de samenleving, maar het
is ook een waarde die op zich relevant is als een streven naar rechtvaardigheid
en eerlijkheid
Wat is gelijkheid in relatie tot het onderwijs?
1) De wat-vraag: wat willen we gelijk verdelen?
2) De wie-vraag: tussen wie willen we gelijkheid realiseren?
3) De wanneer-vraag: moeten leerlingen gelijk starten of gelijk eindigen in
het onderwijs?
4) De waarom-vraag: waarom is er ongelijkheid in het onderwijs?
5) De hoe vraag: met welke maatregelen kunnen we gelijkheid in het
onderwijs realiseren?
1.2. De wie- en wat-vraag: een overzicht van (on)gelijkheid
Wat proberen we gelijk te verdelen? (On)gelijkheid kan gaan over context, input,
proces en output (als we onderwijs zien als systeem-model)
- Onderwijsinput: verschillende financiële middelen die scholen krijgen
- Processen: ongelijke behandeling van verschillende leerlingen
- Maatschappelijke context en samenleving
- Verschillende uitkomsten die gelijk of ongelijk verdeeld zijn
o Op korte termijn, middellange termijn of lange termijn
Tussen wie is er (on)gelijkheid in het onderwijs?
- Onderwijsuitkomsten zijn niet gelijk verdeeld over verschillende sociale
groepen verschillen op vlak van etniciteit, SES, geslacht,
taalachtergrond, …
- Ongelijkheiden op vlak van SES
o Leerprestaties van 15-jarige Vlaamse leerlingen weerspiegelen hun
SES (leerlingen uit de 25% rijkste families hebben ongeveer 3 jaar
voorsprong tegenover 25% armste families)
o 40% van het armste kwartiel heeft minimum een jaar vertraging
opgelopen door zittenblijven (dit is maar 10% van het rijkste
kwartiel)
- Ongelijkheden op vlak van migratiegeschiedenis
o Autochtone leerlingen doen het beter op vlak van wiskunde en
leesvaardigheid dan leerlingen met een migratieachtergrond
o Autochtone leerlingen hebben anderhalf tot twee jaar voorsprong op
leerlingen met migratieachtergrond
, - Ongelijkheiden op vlak van thuistaal
o Nederlandstalige leerlingen presteren beter dan leerlingen die thuis
een andere taal spreken
o Het is niet doordat anderstalige leerlingen een andere taal spreken
dat ze minder goed presteren spreken van herkomsttaal blijkt
positief samen te hangen met leeruitkomsten
1.3. De wanneer-vraag: gelijke start of gelijke uitkomst?
Meritocratie
Meritocratische visie heeft vooral betrekking op input en proces van onderwijs
leerlingen moeten met gelijke kansen beginnen (input) en behandeld worden
(proces)
- Individuen dienen beloond te worden op basis van hun verdiensten met
hogere status of hoger inkomen
- Hoe rijk of arm iemand is, huidskleur, etnische afkomst of geslacht mag er
niet toe doen (hier moet leerling zelf niet voor doen)
- Aanleg of capaciteit moet wel een rol spelen + alle talenten moeten
maximaal benut worden
- Drempels wegwerken die gelijke participatie van cognitief gelijkwaardige
leerlingen verhinderen
- Ongelijkheid op basis van biologische en genetische verschillen is positief
differentiële behandeling volgens talenten (hiërarchische
onderwijsvormen en curricula)
Egalitarisme
Egalitaristische visie zegt dat het niet enkel de bedoeling is dat groepen met
gelijke kansen starten, het is ook de bedoeling dat verschillende groepen gelijk
eindigen
- Men moet gelijke opportuniteiten nastreven
- Verschillen in aanleg niet ontkennen, maar een rechtvaardige samenleving
dient voor een benadeelde achtergrond te compenseren
1.4. De waarom-vraag: twee verklaringen rond ongelijkheid
De deficitmodellen
Ongelijkheid in het onderwijs wordt veroorzaakt door tekorten van leerlingen uit
bepaalde bevolkingsgroepen
- Biologisch deficitmodel: bepaalde sociale klassen, rassen of etnische
groepen zijn biologisch of genetisch gezien inferieur of minder intelligent
(dit verklaart de slechtere onderwijsprestaties)
o Verwant aan de rassenleer in nazi-Duitsland denkbeelden komen
opnieuw naar voor, maar meer genuanceerd en subtiel
o Bijvoorbeeld het IQ-isme: gaat ervan uit dat sociaaleconomische of
etnische groepen verschillen in hun (aangeboren) intelligentie en dit
hun sociale positie bepaalt en rechtvaardigt
- Cultureel deficitmodel: bepaalde leerlingen hebben tekorten die
gerelateerd zijn aan hun cultuur
1. Gelijkheid
1.1. Gelijkheid in vijf vragen
Streven naar gelijkheid kan gelegitimeerd worden vanuit een efficiëntie-logica of
vanuit een bekommernis voor de sociale cohesie van de samenleving, maar het
is ook een waarde die op zich relevant is als een streven naar rechtvaardigheid
en eerlijkheid
Wat is gelijkheid in relatie tot het onderwijs?
1) De wat-vraag: wat willen we gelijk verdelen?
2) De wie-vraag: tussen wie willen we gelijkheid realiseren?
3) De wanneer-vraag: moeten leerlingen gelijk starten of gelijk eindigen in
het onderwijs?
4) De waarom-vraag: waarom is er ongelijkheid in het onderwijs?
5) De hoe vraag: met welke maatregelen kunnen we gelijkheid in het
onderwijs realiseren?
1.2. De wie- en wat-vraag: een overzicht van (on)gelijkheid
Wat proberen we gelijk te verdelen? (On)gelijkheid kan gaan over context, input,
proces en output (als we onderwijs zien als systeem-model)
- Onderwijsinput: verschillende financiële middelen die scholen krijgen
- Processen: ongelijke behandeling van verschillende leerlingen
- Maatschappelijke context en samenleving
- Verschillende uitkomsten die gelijk of ongelijk verdeeld zijn
o Op korte termijn, middellange termijn of lange termijn
Tussen wie is er (on)gelijkheid in het onderwijs?
- Onderwijsuitkomsten zijn niet gelijk verdeeld over verschillende sociale
groepen verschillen op vlak van etniciteit, SES, geslacht,
taalachtergrond, …
- Ongelijkheiden op vlak van SES
o Leerprestaties van 15-jarige Vlaamse leerlingen weerspiegelen hun
SES (leerlingen uit de 25% rijkste families hebben ongeveer 3 jaar
voorsprong tegenover 25% armste families)
o 40% van het armste kwartiel heeft minimum een jaar vertraging
opgelopen door zittenblijven (dit is maar 10% van het rijkste
kwartiel)
- Ongelijkheden op vlak van migratiegeschiedenis
o Autochtone leerlingen doen het beter op vlak van wiskunde en
leesvaardigheid dan leerlingen met een migratieachtergrond
o Autochtone leerlingen hebben anderhalf tot twee jaar voorsprong op
leerlingen met migratieachtergrond
, - Ongelijkheiden op vlak van thuistaal
o Nederlandstalige leerlingen presteren beter dan leerlingen die thuis
een andere taal spreken
o Het is niet doordat anderstalige leerlingen een andere taal spreken
dat ze minder goed presteren spreken van herkomsttaal blijkt
positief samen te hangen met leeruitkomsten
1.3. De wanneer-vraag: gelijke start of gelijke uitkomst?
Meritocratie
Meritocratische visie heeft vooral betrekking op input en proces van onderwijs
leerlingen moeten met gelijke kansen beginnen (input) en behandeld worden
(proces)
- Individuen dienen beloond te worden op basis van hun verdiensten met
hogere status of hoger inkomen
- Hoe rijk of arm iemand is, huidskleur, etnische afkomst of geslacht mag er
niet toe doen (hier moet leerling zelf niet voor doen)
- Aanleg of capaciteit moet wel een rol spelen + alle talenten moeten
maximaal benut worden
- Drempels wegwerken die gelijke participatie van cognitief gelijkwaardige
leerlingen verhinderen
- Ongelijkheid op basis van biologische en genetische verschillen is positief
differentiële behandeling volgens talenten (hiërarchische
onderwijsvormen en curricula)
Egalitarisme
Egalitaristische visie zegt dat het niet enkel de bedoeling is dat groepen met
gelijke kansen starten, het is ook de bedoeling dat verschillende groepen gelijk
eindigen
- Men moet gelijke opportuniteiten nastreven
- Verschillen in aanleg niet ontkennen, maar een rechtvaardige samenleving
dient voor een benadeelde achtergrond te compenseren
1.4. De waarom-vraag: twee verklaringen rond ongelijkheid
De deficitmodellen
Ongelijkheid in het onderwijs wordt veroorzaakt door tekorten van leerlingen uit
bepaalde bevolkingsgroepen
- Biologisch deficitmodel: bepaalde sociale klassen, rassen of etnische
groepen zijn biologisch of genetisch gezien inferieur of minder intelligent
(dit verklaart de slechtere onderwijsprestaties)
o Verwant aan de rassenleer in nazi-Duitsland denkbeelden komen
opnieuw naar voor, maar meer genuanceerd en subtiel
o Bijvoorbeeld het IQ-isme: gaat ervan uit dat sociaaleconomische of
etnische groepen verschillen in hun (aangeboren) intelligentie en dit
hun sociale positie bepaalt en rechtvaardigt
- Cultureel deficitmodel: bepaalde leerlingen hebben tekorten die
gerelateerd zijn aan hun cultuur