Werkgroepen Goederenrecht
Week 1
Tutorial week 1
Vraag A
Huurovereenkomst art. 7:201 e.v. BW tussen verhuurder/eigenaar/bezitter (feitelijke macht uitoefent
voor zichzelf doormiddel van een ander) (failliet = curator) (3D-Engineering) en huurder/houder
(feitelijke macht uitoefent voor een ander) (ShippingParts). Bestanddeelvorming, dus natrekking. Het
gaat om een roerende zaak, art. 3:3 BW. Onroerende zaken zijn altijd hoofdzaken (art. 5:14 lid 3 BW),
verhouding onroerende zaak (fabriekshal) en roerende zaak (printer).
Revindicatie ex art. 5:2 BW. Op grond van art. 5:3 BW is de eigenaar van een zaak (natrekking),
eigenaar van alle bestanddelen daarvan. Shipping is eigenaar van de grond en dus ook eigenaar van de
fabriekshal, doormiddel van natrekking (art. 5:20 lid 1 sub e).
Wat een bestanddeel is van een zaak is geregeld in art. 3:4 BW, lid 1 hiervan geeft het
verkeersopvatting criterium (opvatting in het maatschappelijk verkeer) en lid 2 het fysieke
criterium/verbondenheid (2 leden zijn gelijk qua waarde volgens HR Glencore). Als er sprake is van
een van de twee leden dan is er sprake van bestanddeelvorming.
In principe gaat het feit dat de printer met schroeven is vastgemaakt niet op, aangezien de schroeven
makkelijk losgemaakt kunnen worden en geen schade van betekenis wordt toegebracht (HR Glencore
II). Geen sprake van fysieke verbondenheid art. 3:4 lid 2. Dan moet gekeken worden naar de
verkeersopvatting. Uit HR Depex/Curatoren Bergel volgt dat wanneer het grote geheel niet compleet
is zonder elkaar, iets bestanddeel is van een zaak. In dit geval zou de printer makkelijk vervangen
kunnen worden door een andere 3D printer van een ander bedrijf. Dus is het geen bestanddeel van het
bedrijf. Het afstemmingscriterium geldt ook niet, want de fabriekshal is niet afgestemd op de printer.
Dus geen sprake van bestanddeelvorming en dus geen sprake van natrekking.
Vraag B
Relatie ShippingsParts/verkoper/eigenaar/bezitter en Bootsma/koper/houder. Het is een
koopovereenkomst, art. 7:1, met eigendomsvoorbehoud art. 3:92 BW. Er zijn ontbindende
voorwaarden voor verkoper en opschortende voorwaarden voor de koper.
Revindicatie ex art. 5:2 BW. Op grond van art. 5:3 BW is de eigenaar van een zaak (natrekking),
eigenaar van alle bestanddelen daarvan. De motor is de hoofdzaak en de klepzittingen het bestanddeel.
De motor is hoger in waarde en dus volgens 5:15 lid 3 de hoofdzaak. De vraag is of ShippingParts
eigenaar is geworden van de klepzittingen. De klepzittingen zouden dan bestanddeel zijn geworden
van de hoofdzaak, het motorblok. Wat een bestanddeel is van een zaak is geregeld in art. 3:4 BW, lid 1
hiervan geeft het verkeersopvatting criterium en lid 2 het fysieke criterium. We gaan kijken naar lid 2
het fysieke criterium, als het niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging vaan betekenis
wordt toegebracht wordt het bestanddeel van de hoofdzaak. Uit HR Glencore II volgt dat gekeken
moet worden of het fysiek mogelijk is om zonder te grote schade van betekenis een zaak los te halen.
Het is mogelijk om de klepzittingen zonder schade van betekenis los te maken dus in principe zou er
geen sprake zijn van bestanddeelvorming. Maar volgens Glencore II zijn er gevallen waarin wel
afscheiding mogelijk is maar met zoveel kosten en moeite dat het gelijk wordt gesteld aan fysieke
verbondenheid van art. 3:4 lid 2.
Casus 1 – De bakens verzet – verkrijging van goederen door verjaring
Stelling 1: JUIST
Goederenrechtelijke actie? Goederenrechtelijke positie? Zoals eigendom van het stuk grond.
Revindicatie ex art. 5:2 BW. Of niet omdat iemand anders eigenaar is geworden van het goed. Zoals
verkrijging van goederen door verjaring.
Verkrijging door verjaring: tijdsverloop waarin iemand eigenaar is geworden
,1. verkrijgende (acquisitieve) verjaring:
- Art. 3:99 lid 1 BW: bezitter te goeder trouw (art. 3:11 BW) verkrijgt goed na bepaalde
tijdsperiode bij onafgebroken bezit:
-voor roerende zaken, niet registergoederen: 3 jaar
-voor andere goederen: 10 jaar
2. bevrijdende (extinctieve) verjaring
- Art. 3:105 lid 1 BW: bezitter verkrijgt goed door verjaring van de rechtsvordering tot
beëindiging van het bezit, ook bij bezit niet te goeder trouw: geen onafgebroken bezit vereist.
- Art. 3:306 BW: verjaringstermijn van 20 jaar
- Art. 3:314 lid 2 BW: aanvang verjaringstermijn
Is de gemeente of mevrouw de eigenaar?
- Bezit: art. 3:107 lid 1 jo art. 3:108 BW. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. En dit
wordt naar verkeersopvatting beoordeeld en overigens op grond van uiterlijke feiten.
Mevrouw heeft de feitelijke macht over het goed en ook op duidelijk zichtbare en voor
derden kenbare wijze rechthebbende te zijn van de grond. Ze heeft bezit verkregen door
inbezitneming (at. 3:112 jo art. 3:113 BW), door feitelijke macht te verschaffen (een hek
geplaatst). Zij is bezitter te kwader trouw, althans niet te goeder trouw (art. 3:11 BW). Zij
weet dat het om gemeentegrond gaat en neemt de grond ondanks in bezit. Dus geen
verkrijgende verjaring.
- Verkrijging door bevrijdende verjaring ex art. 3:105 lid 1 BW. Bezit ongeacht of te goeder
trouw. Mevrouw is bezitter en het maakt niet uit of ze te goeder trouw is of niet. Verkrijging
bij verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging bezit. In art. 3:306 BW staat dat het gaat
om een verjaringstermijn van 20 jaar. Die termijn is inmiddels verlopen. In art. 3:314 lid 2
staat dat deze termijn begint te lopen de dag na bezitsverkrijging. Dus rechtsvordering van de
gemeente is verjaard (verloop van meer dan 20 jaar) mevrouw is eigenaar.
Tussenconclusie: geen goederenrechtelijke actie mogelijk
HR Landjepik I
Verbintenisrechtelijke actie?
HR Landjepik ro 3-7-3 en verder
- Vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) tegen verkrijger ex 3:105 BW = een
persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is,
handelt tegenover die eigenaar immer onrechtmatig.
- Schadevergoeding in natura ex art. 6:103 BW: teruggave van de grond door
eigendomsoverdracht.
- Vordering onderworpen aan verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW (5 jaar na bekendheid
met schade, anders 20 jaar); schade treedt in bij eigendomsverlies.
Gemeente leiden kan vordering op grond van onrechtmatige daad instellen tegen mevrouw. Als
schadevergoeding in natura kunnen zij teruggave van de grond vordering. Deze vordering is nog niet
verjaard: minder dan 5 jaar verstreken.
Tussenconclusie: verbintenisrechtelijke actie is mogelijk.
Stelling 2: ONJUIST
- Art. 3:105 lid 1 BW
- Aanvang verjaringstermijn: art. 3:114 lid 2 BW: op de dag volgend op die waarop een niet-
rechthebbende bezitter is geworden.
- Bezit: art. 3:107 lid 1 jo. Art. 3:108 BW: naar verkeersopvatting en op grond van uiterlijke
feiten (objectieve maatstaf)
- Inbezitneming: art. 3:112 jo art. 3:113 BW (en art. 3:117 BW).
HR Landjepik ro. 3.3.2 en verder: objectieve maatstaf
- Inbezitneming: art. 3:112 jo art. 3:113 BW (en art. 3:117 BW). Vereist dat de
machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke
bezitter wordt tenietgedaan. Met name is niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk heeft
, kennisgedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is
tenietgegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe, en dus ook niet voor de eigenaar,
kenbaar was.
Casus 2 – De vergeten schilderijen
Voorvraag: is Amin eigenaar?
- Amin stelt eigenaar te zijn als gevolg van een schenking, maar uit de casus blijkt niet dat dat
het geval. Geen eigendomsverkrijging.
Wordt Amin beschouw als eigenaar? Een drietrapsraket:
1. De bezitter (art. 3:107 lid 1 jo. 3:108): houden van een goed voor zichzelf. Naar
verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten.
2. Het bezitsvermoeden (art. 3:109 BW) Als je het goed houdt wordt je vermoed bezitter te zijn
(een wettelijk bewijsvermoeden). In principe wordt vermoed dat je bezitter bent, tenzij iemand anders
aantoont dat je geen bezitter bent.
3. De processuele functie van bezit (art. 3:119 lid 1 BW) bezitter van een goed wordt vermoed
rechthebbende te zijn (wettelijk bewijsvermoeden). Als iemand het er niet mee eens is dan zal hij
tegenbewijs moeten leveren.
Op de casus: Amin is houder van schilderijen, ze hangen bij hem aan de muur. Daarmee wordt
vermoed dat hij ook de bezitter is. Aangezien hij wordt vermoed bezitter te zijn wordt ook vermoed
dat hij rechthebbende/eigenaar is. Als Sara het er niet mee eens is zal ze met tegenbewijs moeten
komen en dat heeft ze niet.
Ja, Amin wordt vermoed eigenaar van de schilderijen te zijn (behoudens tegenbewijs).
Tip: informeel samenwoners: sluit een samenlevingscontract.
Week 2
Tutorial week 2 – Consternatie over consignatie
Casus: consignatieovereenkomst (zie je veel in de kunsthandel) tussen pieter en Oudbloed met
limitering (over de prijs en afspraak). Oudbloed verkoopt in eigen naam de boeken aan Julia, maar
houdt zich niet aan de afspraak want Julia woont niet in Leiden. Oudbloed levert de boeken aan Julia.
Pieter informeert bij Oudbloed en vordert afgifte van de boeken door Julia. Overeenkomst van
opdracht.
Lastgeving op basis van middellijke vertegenwoordiging: Julia denkt dat Oudbloed gewoon eigenaar
is, want Oudbloed handelt en verkoopt in eigen naam.
Pieter is in de consignatieovereenkomst in beginsel eigenaar en bezitter en Oudbloed is de houder.
Rechtsvraag: wie is de eigenaar?
2 problemen: was Oudbloed beschikkingsbevoegd. En dat Julia niet wist dat Oudbloed eigenlijk niet
de eigenaar was en Pieter wel, want Oudbloed verkoopt in eigen naam, dus kan ze een beroep doen po
derdenbescherming, art. 3:86 BW.
Uitgangspunt: art. 3:84 lid 1 BW
In de casus gaat het om boeken, dit zijn roerende zaken (art. 3:3 BW, art. 3:90 BW)
De vraag is of overdracht in de zin van art. 3:84 lid 1 BW van de boeken heeft plaatsgevonden. Voor
een geldige overdracht is een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering vereist.
- Geldige titel: de rechtsverhouding die aan de overdracht ten grondslag ligt en rechtvaardigt. In
dit geval gaat om de koopovereenkomst tussen Oudbloed en Julia. Je hoeft niet eigenaar te
zijn om iets te verkopen.
- Levering: doormiddel van bezitsverschaffing (art. 3:90, art. 3:114 BW). De bezitter draagt zijn
bezit over door de verkrijger in staat te stellen macht uit te oefenen. Bezitsoverdracht of
bezitsverschaffing zonder bezitsoverdracht (als houder bezit overdragen). Oudbloed heeft de
goederen als houder aan Julia geleverd. De houder verschaft de macht/bezit aan de koper door
art. 3:114 analoog toepassen. Julia denkt dat ze bezitter is geworden.
- Beschikkingsbevoegdheid vervreemden: de vraag is of Oudbloed beschikkingsbevoegd was
om de overdracht van de boeken te doen. Het gaat om een overdracht door Oudbloed in eigen
naam maar voor rekening van de opdrachtgever, oftewel middellijke vertegenwoordiging,
Week 1
Tutorial week 1
Vraag A
Huurovereenkomst art. 7:201 e.v. BW tussen verhuurder/eigenaar/bezitter (feitelijke macht uitoefent
voor zichzelf doormiddel van een ander) (failliet = curator) (3D-Engineering) en huurder/houder
(feitelijke macht uitoefent voor een ander) (ShippingParts). Bestanddeelvorming, dus natrekking. Het
gaat om een roerende zaak, art. 3:3 BW. Onroerende zaken zijn altijd hoofdzaken (art. 5:14 lid 3 BW),
verhouding onroerende zaak (fabriekshal) en roerende zaak (printer).
Revindicatie ex art. 5:2 BW. Op grond van art. 5:3 BW is de eigenaar van een zaak (natrekking),
eigenaar van alle bestanddelen daarvan. Shipping is eigenaar van de grond en dus ook eigenaar van de
fabriekshal, doormiddel van natrekking (art. 5:20 lid 1 sub e).
Wat een bestanddeel is van een zaak is geregeld in art. 3:4 BW, lid 1 hiervan geeft het
verkeersopvatting criterium (opvatting in het maatschappelijk verkeer) en lid 2 het fysieke
criterium/verbondenheid (2 leden zijn gelijk qua waarde volgens HR Glencore). Als er sprake is van
een van de twee leden dan is er sprake van bestanddeelvorming.
In principe gaat het feit dat de printer met schroeven is vastgemaakt niet op, aangezien de schroeven
makkelijk losgemaakt kunnen worden en geen schade van betekenis wordt toegebracht (HR Glencore
II). Geen sprake van fysieke verbondenheid art. 3:4 lid 2. Dan moet gekeken worden naar de
verkeersopvatting. Uit HR Depex/Curatoren Bergel volgt dat wanneer het grote geheel niet compleet
is zonder elkaar, iets bestanddeel is van een zaak. In dit geval zou de printer makkelijk vervangen
kunnen worden door een andere 3D printer van een ander bedrijf. Dus is het geen bestanddeel van het
bedrijf. Het afstemmingscriterium geldt ook niet, want de fabriekshal is niet afgestemd op de printer.
Dus geen sprake van bestanddeelvorming en dus geen sprake van natrekking.
Vraag B
Relatie ShippingsParts/verkoper/eigenaar/bezitter en Bootsma/koper/houder. Het is een
koopovereenkomst, art. 7:1, met eigendomsvoorbehoud art. 3:92 BW. Er zijn ontbindende
voorwaarden voor verkoper en opschortende voorwaarden voor de koper.
Revindicatie ex art. 5:2 BW. Op grond van art. 5:3 BW is de eigenaar van een zaak (natrekking),
eigenaar van alle bestanddelen daarvan. De motor is de hoofdzaak en de klepzittingen het bestanddeel.
De motor is hoger in waarde en dus volgens 5:15 lid 3 de hoofdzaak. De vraag is of ShippingParts
eigenaar is geworden van de klepzittingen. De klepzittingen zouden dan bestanddeel zijn geworden
van de hoofdzaak, het motorblok. Wat een bestanddeel is van een zaak is geregeld in art. 3:4 BW, lid 1
hiervan geeft het verkeersopvatting criterium en lid 2 het fysieke criterium. We gaan kijken naar lid 2
het fysieke criterium, als het niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging vaan betekenis
wordt toegebracht wordt het bestanddeel van de hoofdzaak. Uit HR Glencore II volgt dat gekeken
moet worden of het fysiek mogelijk is om zonder te grote schade van betekenis een zaak los te halen.
Het is mogelijk om de klepzittingen zonder schade van betekenis los te maken dus in principe zou er
geen sprake zijn van bestanddeelvorming. Maar volgens Glencore II zijn er gevallen waarin wel
afscheiding mogelijk is maar met zoveel kosten en moeite dat het gelijk wordt gesteld aan fysieke
verbondenheid van art. 3:4 lid 2.
Casus 1 – De bakens verzet – verkrijging van goederen door verjaring
Stelling 1: JUIST
Goederenrechtelijke actie? Goederenrechtelijke positie? Zoals eigendom van het stuk grond.
Revindicatie ex art. 5:2 BW. Of niet omdat iemand anders eigenaar is geworden van het goed. Zoals
verkrijging van goederen door verjaring.
Verkrijging door verjaring: tijdsverloop waarin iemand eigenaar is geworden
,1. verkrijgende (acquisitieve) verjaring:
- Art. 3:99 lid 1 BW: bezitter te goeder trouw (art. 3:11 BW) verkrijgt goed na bepaalde
tijdsperiode bij onafgebroken bezit:
-voor roerende zaken, niet registergoederen: 3 jaar
-voor andere goederen: 10 jaar
2. bevrijdende (extinctieve) verjaring
- Art. 3:105 lid 1 BW: bezitter verkrijgt goed door verjaring van de rechtsvordering tot
beëindiging van het bezit, ook bij bezit niet te goeder trouw: geen onafgebroken bezit vereist.
- Art. 3:306 BW: verjaringstermijn van 20 jaar
- Art. 3:314 lid 2 BW: aanvang verjaringstermijn
Is de gemeente of mevrouw de eigenaar?
- Bezit: art. 3:107 lid 1 jo art. 3:108 BW. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. En dit
wordt naar verkeersopvatting beoordeeld en overigens op grond van uiterlijke feiten.
Mevrouw heeft de feitelijke macht over het goed en ook op duidelijk zichtbare en voor
derden kenbare wijze rechthebbende te zijn van de grond. Ze heeft bezit verkregen door
inbezitneming (at. 3:112 jo art. 3:113 BW), door feitelijke macht te verschaffen (een hek
geplaatst). Zij is bezitter te kwader trouw, althans niet te goeder trouw (art. 3:11 BW). Zij
weet dat het om gemeentegrond gaat en neemt de grond ondanks in bezit. Dus geen
verkrijgende verjaring.
- Verkrijging door bevrijdende verjaring ex art. 3:105 lid 1 BW. Bezit ongeacht of te goeder
trouw. Mevrouw is bezitter en het maakt niet uit of ze te goeder trouw is of niet. Verkrijging
bij verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging bezit. In art. 3:306 BW staat dat het gaat
om een verjaringstermijn van 20 jaar. Die termijn is inmiddels verlopen. In art. 3:314 lid 2
staat dat deze termijn begint te lopen de dag na bezitsverkrijging. Dus rechtsvordering van de
gemeente is verjaard (verloop van meer dan 20 jaar) mevrouw is eigenaar.
Tussenconclusie: geen goederenrechtelijke actie mogelijk
HR Landjepik I
Verbintenisrechtelijke actie?
HR Landjepik ro 3-7-3 en verder
- Vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) tegen verkrijger ex 3:105 BW = een
persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is,
handelt tegenover die eigenaar immer onrechtmatig.
- Schadevergoeding in natura ex art. 6:103 BW: teruggave van de grond door
eigendomsoverdracht.
- Vordering onderworpen aan verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW (5 jaar na bekendheid
met schade, anders 20 jaar); schade treedt in bij eigendomsverlies.
Gemeente leiden kan vordering op grond van onrechtmatige daad instellen tegen mevrouw. Als
schadevergoeding in natura kunnen zij teruggave van de grond vordering. Deze vordering is nog niet
verjaard: minder dan 5 jaar verstreken.
Tussenconclusie: verbintenisrechtelijke actie is mogelijk.
Stelling 2: ONJUIST
- Art. 3:105 lid 1 BW
- Aanvang verjaringstermijn: art. 3:114 lid 2 BW: op de dag volgend op die waarop een niet-
rechthebbende bezitter is geworden.
- Bezit: art. 3:107 lid 1 jo. Art. 3:108 BW: naar verkeersopvatting en op grond van uiterlijke
feiten (objectieve maatstaf)
- Inbezitneming: art. 3:112 jo art. 3:113 BW (en art. 3:117 BW).
HR Landjepik ro. 3.3.2 en verder: objectieve maatstaf
- Inbezitneming: art. 3:112 jo art. 3:113 BW (en art. 3:117 BW). Vereist dat de
machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke
bezitter wordt tenietgedaan. Met name is niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk heeft
, kennisgedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is
tenietgegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe, en dus ook niet voor de eigenaar,
kenbaar was.
Casus 2 – De vergeten schilderijen
Voorvraag: is Amin eigenaar?
- Amin stelt eigenaar te zijn als gevolg van een schenking, maar uit de casus blijkt niet dat dat
het geval. Geen eigendomsverkrijging.
Wordt Amin beschouw als eigenaar? Een drietrapsraket:
1. De bezitter (art. 3:107 lid 1 jo. 3:108): houden van een goed voor zichzelf. Naar
verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten.
2. Het bezitsvermoeden (art. 3:109 BW) Als je het goed houdt wordt je vermoed bezitter te zijn
(een wettelijk bewijsvermoeden). In principe wordt vermoed dat je bezitter bent, tenzij iemand anders
aantoont dat je geen bezitter bent.
3. De processuele functie van bezit (art. 3:119 lid 1 BW) bezitter van een goed wordt vermoed
rechthebbende te zijn (wettelijk bewijsvermoeden). Als iemand het er niet mee eens is dan zal hij
tegenbewijs moeten leveren.
Op de casus: Amin is houder van schilderijen, ze hangen bij hem aan de muur. Daarmee wordt
vermoed dat hij ook de bezitter is. Aangezien hij wordt vermoed bezitter te zijn wordt ook vermoed
dat hij rechthebbende/eigenaar is. Als Sara het er niet mee eens is zal ze met tegenbewijs moeten
komen en dat heeft ze niet.
Ja, Amin wordt vermoed eigenaar van de schilderijen te zijn (behoudens tegenbewijs).
Tip: informeel samenwoners: sluit een samenlevingscontract.
Week 2
Tutorial week 2 – Consternatie over consignatie
Casus: consignatieovereenkomst (zie je veel in de kunsthandel) tussen pieter en Oudbloed met
limitering (over de prijs en afspraak). Oudbloed verkoopt in eigen naam de boeken aan Julia, maar
houdt zich niet aan de afspraak want Julia woont niet in Leiden. Oudbloed levert de boeken aan Julia.
Pieter informeert bij Oudbloed en vordert afgifte van de boeken door Julia. Overeenkomst van
opdracht.
Lastgeving op basis van middellijke vertegenwoordiging: Julia denkt dat Oudbloed gewoon eigenaar
is, want Oudbloed handelt en verkoopt in eigen naam.
Pieter is in de consignatieovereenkomst in beginsel eigenaar en bezitter en Oudbloed is de houder.
Rechtsvraag: wie is de eigenaar?
2 problemen: was Oudbloed beschikkingsbevoegd. En dat Julia niet wist dat Oudbloed eigenlijk niet
de eigenaar was en Pieter wel, want Oudbloed verkoopt in eigen naam, dus kan ze een beroep doen po
derdenbescherming, art. 3:86 BW.
Uitgangspunt: art. 3:84 lid 1 BW
In de casus gaat het om boeken, dit zijn roerende zaken (art. 3:3 BW, art. 3:90 BW)
De vraag is of overdracht in de zin van art. 3:84 lid 1 BW van de boeken heeft plaatsgevonden. Voor
een geldige overdracht is een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering vereist.
- Geldige titel: de rechtsverhouding die aan de overdracht ten grondslag ligt en rechtvaardigt. In
dit geval gaat om de koopovereenkomst tussen Oudbloed en Julia. Je hoeft niet eigenaar te
zijn om iets te verkopen.
- Levering: doormiddel van bezitsverschaffing (art. 3:90, art. 3:114 BW). De bezitter draagt zijn
bezit over door de verkrijger in staat te stellen macht uit te oefenen. Bezitsoverdracht of
bezitsverschaffing zonder bezitsoverdracht (als houder bezit overdragen). Oudbloed heeft de
goederen als houder aan Julia geleverd. De houder verschaft de macht/bezit aan de koper door
art. 3:114 analoog toepassen. Julia denkt dat ze bezitter is geworden.
- Beschikkingsbevoegdheid vervreemden: de vraag is of Oudbloed beschikkingsbevoegd was
om de overdracht van de boeken te doen. Het gaat om een overdracht door Oudbloed in eigen
naam maar voor rekening van de opdrachtgever, oftewel middellijke vertegenwoordiging,