Studiegids Microbiologie en
Immunobiologie
Microbiologie
Micro-organismen
● Definitie: Micro-organismen zijn kleine organismen die vaak alleen zichtbaar zijn met
een microscoop. Ze omvatten bacteriën, schimmels, virussen, protozoa en algen.
● Belang:
○ Cruciaal voor ecosystemen (bijv. stikstoffixatie, afbraak van organisch
materiaal).
○ Essentieel voor menselijke gezondheid (bijv. darmflora).
○ Toegepast in industrie (bijv. fermentatie, productie van antibiotica).
Bacteriën
● Definitie: Prokaryote, eencellige organismen zonder celkern.
● Kenmerken:
○ Bezitten een celwand (vaak peptidoglycaan).
○ Hebben ribosomen voor eiwitsynthese maar geen organellen zoals
mitochondriën.
○ Sommigen vormen sporen om te overleven in ongunstige omstandigheden.
● Gramkleuring:
○ Gram-positief: Dikke celwand van peptidoglycaan; kleurt paars.
○ Gram-negatief: Dunne celwand met een lipidenlaag; kleurt roze.
● Metabolisatie:
○ Aerobe ademhaling: Gebruikt zuurstof voor ATP-productie.
○ Anaëroob metabolisme: Kan zonder zuurstof functioneren.
○ Fermentatie: Pyruvaat wordt omgezet in lactaat of ethanol.
● Genetische overdracht:
○ Conjugatie: Uitwisseling van genetisch materiaal via een pilus.
○ Transformatie: Opname van vrij DNA uit de omgeving.
○ Transductie: Overdracht van DNA via bacteriofagen.
Virussen
● Definitie: Infectieuze deeltjes zonder celstructuur, bestaande uit genetisch materiaal
(DNA of RNA) omgeven door een eiwitmantel (capside).
● Kenmerken:
○ Afhankelijk van gastheercellen voor replicatie.
○ Kunnen een lytische of lysogene cyclus volgen:
■ Lytische cyclus: Gastheercel wordt vernietigd na virusproductie.
■ Lysogene cyclus: Virus-DNA integreert in het gastheergenoom.
Immunobiologie
Microbiologie
Micro-organismen
● Definitie: Micro-organismen zijn kleine organismen die vaak alleen zichtbaar zijn met
een microscoop. Ze omvatten bacteriën, schimmels, virussen, protozoa en algen.
● Belang:
○ Cruciaal voor ecosystemen (bijv. stikstoffixatie, afbraak van organisch
materiaal).
○ Essentieel voor menselijke gezondheid (bijv. darmflora).
○ Toegepast in industrie (bijv. fermentatie, productie van antibiotica).
Bacteriën
● Definitie: Prokaryote, eencellige organismen zonder celkern.
● Kenmerken:
○ Bezitten een celwand (vaak peptidoglycaan).
○ Hebben ribosomen voor eiwitsynthese maar geen organellen zoals
mitochondriën.
○ Sommigen vormen sporen om te overleven in ongunstige omstandigheden.
● Gramkleuring:
○ Gram-positief: Dikke celwand van peptidoglycaan; kleurt paars.
○ Gram-negatief: Dunne celwand met een lipidenlaag; kleurt roze.
● Metabolisatie:
○ Aerobe ademhaling: Gebruikt zuurstof voor ATP-productie.
○ Anaëroob metabolisme: Kan zonder zuurstof functioneren.
○ Fermentatie: Pyruvaat wordt omgezet in lactaat of ethanol.
● Genetische overdracht:
○ Conjugatie: Uitwisseling van genetisch materiaal via een pilus.
○ Transformatie: Opname van vrij DNA uit de omgeving.
○ Transductie: Overdracht van DNA via bacteriofagen.
Virussen
● Definitie: Infectieuze deeltjes zonder celstructuur, bestaande uit genetisch materiaal
(DNA of RNA) omgeven door een eiwitmantel (capside).
● Kenmerken:
○ Afhankelijk van gastheercellen voor replicatie.
○ Kunnen een lytische of lysogene cyclus volgen:
■ Lytische cyclus: Gastheercel wordt vernietigd na virusproductie.
■ Lysogene cyclus: Virus-DNA integreert in het gastheergenoom.