Grondwet
De Grondwet is een wet die de grondrechten van burgers vastlegt en de democratische rechtsstaat waarborgt, in die zin
dat het regels geeft voor de inrichting van de Nederlandse staat.
De Grondwet staat het hoogste in de normenhiërarchie.
Ook in internationale verdragen, zoals het EVRM, zijn mensenrechten opgenomen. De bepalingen uit het EVRM hebben
voorrang op nationale wetgeving. In Nederland, Frankrijk en België heeft het EVRM directe werking, in Duitsland niet.
Individuele burgers kunnen bij het EHRM terecht als zij menen dat hun verdragsrechten geschonden worden.
voorwaarde voor een procedure bij het EHRM is dat de burger in zijn eigen land is uitgeprocedeerd.
Grondrechten
Gelijkheidsbeginsel (art. 1 Gw) discriminatieverbod, verbod op willekeur
o Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
o In de praktijk is geen geval gelijk en zal behandeling regelmatig verschillen. Er bestaat geen verbod op
onderscheid tussen gevallen, maar dit onderscheid moet rechtvaardig zijn.
Recht op persoonlijke levenssfeer (recht op privacy) (art. 10 Gw)
o Wet Politiegegevens: speciale regeling voor gegevens waarover de politie beschikt.
Recht op onaantastbaarheid van lichaam (art. 11 Gw)
o Geoorloofde inbreuk op grondrecht: fouilleringsbevoegdheden
Bescherming van huisrecht (art. 12 Gw)
o Geoorloofde inbreuk op grondrecht: binnentreden van woning zonder toestemming van bewoner
Recht op vrijheid (art. 15 Gw)
o Vrijheidsbeneming mag alleen in de gevallen die de wet aangeeft.
Recht op bijstand (art. 18 Gw)
o Overheid moet zorgen voor voldoende rechtsbijstand voor als burgers een rechtszaak willen beginnen.
o De Wet op de rechtsbijstand ziet op het verlenen van rechtsbijstand aan mensen met een laag inkomen.
Beperking van grondrechten
Grondrechten zijn bijna nooit ‘absoluut’: bijna alle grondrechten kunnen worden beperkt.
In het grondwetartikel zelf staat of en hoe het recht kan worden beperkt (‘bij wet’).
Soms kunnen grondrechten met elkaar botsen (bijv. gelijkheidsbeginsel en vrijheid van vereniging wanneer vrouw lid wil worden
van een mannenvereniging). In dat kader is van belang dat grondrechten géén rangorde hebben: alle grondrechten zijn gelijk. Bij
een botsing is het aan de rechter om per individuele zaak te beslissen welk grondrecht de doorslag geeft.
Klassieke en sociale grondrechten
Klassieke grondrechten: bieden de burger enige vrijheid ten opzichte van de (meestal machtige) overheid
(vrijheidsrechten). Ze vragen aan de overheid om de burger ruimte te geven.
Sociale grondrechten: bevatten geen rechten van burgers, maar opdrachten aan de overheid om een bepaalde taak op
zich te nemen. Ze moeten ervoor zorgen dat de burgers een menswaardig bestaan kunnen leiden. Sociale grondrechten
leggen de overheid de plicht op goed voor haar burgers te zorgen.
Verschil: als de overheid een klassiek grondrecht schendt, kan de burger de rechter inschakelen om zo de naleving van het
grondrecht af te dwingen. De naleving van sociale grondrechten kan daarentegen niet via de rechter worden afgedwongen.
Horizontale werking van grondrechten
Grondrechten zijn in de eerste plaats bedoeld voor de verhouding tussen burger en overheid verticale werking
Of grondrechten ook horizontaal werken, tussen burgers onderling, valt niet op te maken uit de tekst van de Grondwet.
De jurisprudentie maakt echter duidelijk dat sommige grondrechten ook kunnen doorwerken in de verhouding tussen
burgers (bijv. HR Turkse werkneemster).
1
,Inleiding strafrecht
Plaats en karakter van het strafrecht
Het strafrecht heeft een bijzonder karakter. Als een verboden gedraging uit het strafrecht wordt overtreden is er een
overheidsapparaat (de politie) dat probeert de verdachte op te sporen zodat de officier van justitie de zaak aan de rechter kan
voorleggen. Bovendien staat op het niet-naleven van de gedragingen uit het strafrecht een straf. Dit is anders dan bij andere
rechtsgebieden, waarbij een partij die meent dat hem onrecht wordt aangedaan zelf in actie moet komen en indien nodig zijn
zaak zal voorleggen aan de rechter. Burgers dienen zelf hun belangen te behartigen.
Materieel strafrecht: algemene bepalingen en strafbepalingen
Formeel strafrecht: strafprocesrecht
Bronnen van het strafrecht
Grondwet
Wetten in formele zin (Wetboek van Strafrecht en Strafvordering, bijzondere wetten)
Lagere regelgeving (AMvB, ministeriële regeling, APV)
Jurisprudentie
Het gewoonterecht is wel een rechtsbron in het algemeen, maar niet in het strafrecht.
Het gewoonterecht bestaat uit stilzwijgende afspraken die binnen een bepaalde gemeenschap zijn geaccepteerd.
Wetboek van Strafrecht
Het Wetboek van Strafrecht bestaat uit drie delen:
Boek 1: algemene bepalingen
Boek 2: misdrijven
Boek 3: overtredingen
De algemene bepalingen betreffen voorschriften die voor alle strafbepalingen gelden, tenzij de wet uitdrukkelijk aangeeft dat dit
niet het geval is. Ze zijn van toepassing op alle strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht, maar ook op de strafbepalingen uit
bijzondere wetten en lagere regelgeving. Daarom staat het Wetboek van Strafrecht centraal in het materiële strafrecht.
Overtredingen en misdrijven
Overtredingen en misdrijven strafbare feiten
Over het algemeen wordt aangenomen dat er niet echt een principieel verschil is tussen misdrijven en overtredingen.
Doorgaans zijn misdrijven ernstiger dan overtredingen.
Relevantie van onderscheid
o Poging en medeplichtigheid (bij misdrijven strafbaar, bij overtredingen niet)
o Absolute competentie (rechtbank behandelt misdrijven, kantonrechter behandelt overtredingen)
o Opzet en schuld (van belang bij misdrijven, bij overtredingen niet)
o Straffen (hechtenis bij overtredingen, gevangenisstraf bij misdrijven)
In bijzondere wetten wordt bij iedere strafbepaling duidelijk aangegeven of het een misdrijf of een overtreding betreft.
De strafbepalingen in lagere regelgeving (gemeente, provincie, waterschap) zijn altijd overtredingen.
Elementen van een strafbepaling
Delictsomschrijving (norm): beschrijving van het verboden gedrag bestanddelen
Kwalificatie: de juridische naam van het verboden gedrag
Sanctienorm: de straf die een rechter maximaal mag opleggen
Alle strafbepalingen bevatten in ieder geval een delictsomschrijving en een sanctienorm, soms bevatten ze ook een kwalificatie.
2
,In een aantal strafbepalingen vallen de delictsomschrijving en de kwalificatie samen, bijv. bij mishandeling (art. 300 Sr).
Rechtsmacht
Territorialiteitsbeginsel (art. 2 Sr)
o Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig
maakt. De strafbare handelingen moet hebben plaatsgevonden op (of boven) het Nederlands grondgebied.
o Nederland
Grondgebied (Nederland en Caribische eilanden)
Territoriale wateren (strook langs de Noordzeekust van 12 zeemijl)
o Het Nederlands deel van het continentaal plat (het deel van de Noordzee waar ons land olie mag winnen)
behoort niet tot het Nederlands grondgebied. Het Nederlandse strafrecht geldt echter weer wel op de
booreilanden die op het Nederlands deel van het continentaal plat zijn geïnstalleerd.
Vlagbeginsel (art. 3 Sr)
o Het Nederlandse strafrecht geldt aan boord van Nederlandse schepen en vliegtuigen wanneer deze zich in het
buitenland bevinden uitbreiding van de rechtsmacht
o De vlag waaronder het schip vaart of het vliegtuig vliegt, is bepalend voor de rechtsmacht. Als een Nederlands
schip onder een andere vlag vaart, valt het niet onder de Nederlandse rechtsmacht.
o Tot welke vlieghoogte strekt het vlagbeginsel? Tot de hoogte waarop een vliegtuig vliegen kan.
Legaliteitsbeginsel (art. 16 Gw en art. 1 Sr)
‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling’.
Het legaliteitsbeginsel houdt in dat burgers alleen kunnen worden gestraft voor gedrag dat al via een wet strafbaar was
gesteld voordat zij hun daad pleegden.
Het biedt burgers twee zekerheden:
o De overheid kan alleen bij wet een bepaalde gedraging strafbaar stellen.
Analogie (oprekken van delictsomschrijvingen) is niet toegestaan.
Met ‘wet’ wordt bedoeld alle algemeen geldende overheidsvoorschriften (ook lagere wetgevers
mogen gedrag strafbaar stellen, maar zij mogen niet zelf de strafmaat bepalen).
o Een strafbepaling mag géén terugwerkende kracht hebben.
Bepalend voor het verbod op terugwerkende kracht is het moment waarop de daad wordt gepleegd
(en dus niet de datum van de terechtzitting).
Uitzondering op verbod van terugwerkende kracht in voordeel van verdachte: als er, nadat de
verdachte zijn strafbare feit heeft gepleegd, een voor hem gunstige wijziging in het strafrecht is
aangebracht, moet die gunstige bepaling worden toegepast (art. 1 lid 2 Sr).
Deze uitzondering geldt ook als de verdachte na zijn zaak nog in hoger beroep gaat of cassatie instelt.
Er kan niet bij wet worden afgeweken van het legaliteitsbeginsel, gelet op de grondwettelijke basis van het beginsel.
Ultimum remedium: het strafrecht is ‘het laatste redmiddel’. Het strafrecht wordt alleen ingezet als andere rechtsgebieden
ontoereikend zijn om een bepaald probleem op te lossen en ingrijpen nodig wordt geacht.
Een strafbaar feit kan worden gepleegd door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Voorbeelden van rechtspersonen: stichting, vereniging, NV, BV
Dieren kunnen géén strafbare feiten plegen (een delictsomschrijving begint altijd met ‘hij’).
3
,Opzet en schuld
Uitgangspunt van ons strafrecht is dat een dader alleen kan worden gestraft als er bij het plegen van het strafbaar feit sprake was
van opzet of schuld. Is er géén opzet of schuld, dan kan de dader niet gestraft worden.
Geen straf zonder schuld geen straf zonder opzet of schuld
Opzet als oogmerk
Opzet Opzet bij noodzakelijkheidsbewustzijn
Opzet bij mogelijkheidsbewustzijn
Schuld in ruime zin
Bewuste schuld
Schuld (in enge zin)
Onbewuste schuld
Bij misdrijven is aan de tekst van de delictsomschrijving te zien of het gaat om een opzet- of schuldmisdrijf. Bij misdrijven geldt
als regel dat de officier van justitie aan moet tonen dat de dader schuld (in ruime zin) treft. Meent de dader dat hem geen enkele
schuld treft, dan moet hij dit zelf aannemelijk maken. Bij overtredingen gaat men er vanuit dat opzet of schuld aanwezig is.
Opzet (bedoeling of intentie van de dader)
Opzet als oogmerk
o Willens en wetens een bepaald doel bereiken
Opzet bij noodzakelijkheidsbewustzijn
o Een bepaald gevolg dat zeker zal intreden op de koop toenemen.
Opzet bij mogelijkheidsbewustzijn
o Een bepaald gevolg dat mogelijk zal intreden op de koop toenemen.
o Er bestaat een aanmerkelijke kans (grote kans) dat de daad bepaalde gevolgen zal hebben.
o = voorwaardelijk opzet
Schuld (verwijtbaar of nalatig gedrag van de dader)
Bewuste schuld
o De dader heeft wel nagedacht over de gevolgen van zijn daad, maar heeft deze gevolgen onderschat.
o De schuld zit in het onderschatten van de gevolgen.
Onbewuste schuld
o De dader heeft niet nagedacht over de gevolgen van zijn daad.
o De schuld zit in het feit dat de dader niet heeft nagedacht, daar waar hij dat wel had moeten doen.
Het uitgangspunt is dat er alleen gestraft wordt vanwege grove schuld, eenvoudige ‘ongelukjes’ moeten kunnen gebeuren.
Voor het bewijs van schuld in schulddelicten maakt het niet uit of de dader bewust of onbewuste schuld treft. Wel zal de rechter
vaak bij onbewuste schuld een wat lichtere straf opleggen dan bij bewuste schuld.
Garantenstellung: van personen in een bepaalde hoedanigheid mag een bijzondere zorgplicht worden verwacht.
Bewuste schuld en opzet bij mogelijkheidsbewustzijn liggen dicht tegen elkaar. In beide gevallen gaat het om een dader die van
tevoren luchthartig is omgegaan met de gevolgen van zijn daad. Bij opzet bij mogelijkheidsbewustzijn heeft de dader de risico’s
van zijn daad overwogen en gedacht: ik neem het risico want ik wil in ieder geval mijn doel bereiken. Bij bewuste schuld heeft de
dader de gevolgen van zijn daad overwogen en gedacht: het zal wel meevallen, de gevolgen zullen wel uitblijven.
Vermogensdelicten
4
, Vermogensdelicten: strafbare feiten waarbij de dader zich bezittingen (vermogen) van een ander toe-eigent.
Diefstal (art. 310 Sr)
Enig goed
o Tastbare zaken en niet-tastbare zaken (gas, water, licht, elektriciteit)
o Goederen met een economische of persoonlijke waarde, waarover men kan beschikken.
o Onder ‘goed’ vallen ook virtuele goederen (bitcoins)
Dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort
o Een goed dat een ander in eigendom heeft of waar een ander zeggenschap over heeft (bruikleen).
o Diefstal niet mogelijk bij:
Eigen goederen
Maar: stelen van gezamenlijk eigendom is wel mogelijk (A kan auto van A en B samen stelen).
Res derelicta: goederen die aan niemand meer toebehoren (grofvuil langs de straat)
Res nullius: goederen die aan niemand toebehoren (schelpen op het strand, dieren in het wild)
Wegnemen
o In bezit nemen (iets onttrekken aan de feitelijke heerschappij van een ander)
o Het moet gaan om een handeling van de dader zelf.
Met het oogmerk
o Bij het per ongeluk meenemen van een goed van een ander ontbreekt de opzet op diefstal.
Zich dit goed wederrechtelijk toe te eigenen
o Wederrechtelijk: in strijd met het recht of zonder toestemming
o Toe-eigenen: gedragen als eigenaar
Het goed zelf houden, doorverkopen of weggeven.
Een fiets tijdelijk lenen zonder toestemming en hem een paar uur later op dezelfde plaats terugzetten,
betreft geen diefstal, omdat het bestanddeel toe-eigenen ontbreekt.
Het tijdelijk wegnemen van sleutels om ze na te laten maken betreft wel diefstal.
Gekwalificeerde diefstal (art. 311 Sr)
Strafverzwarende omstandigheden
Diefstal van vee uit de wei
Diefstal bij gelegenheid van brand, ontploffing, watersnood, schipbreuk, stranding, spoorwegongeval, oproep, muiterij
of oorlogsnood plundering
Diefstal in een woning (of op een besloten erf met daarop een woning) door iemand die zich daar buiten weten of tegen
de wil van de rechthebbende bevindt
o Een logé die iets uit een huis steelt, valt niet onder art. 311 Sr, maar onder art. 310 Sr.
Diefstal door twee of meer verenigde personen
Diefstal door middel van braak, verbreking, inklimming, valse sleutels, valse order, valse naam of valse hoedanigheid,
listige kunstgrepen, samenweefsel van verdichtsels middel moet gebruikt zijn om bij plaats van misdrijf te komen of
om het weg te nemen goed in handen te krijgen (gebruik van het middel voorafgaand aan de diefstal)
o Braak of verbreking
Braak: groot voorwerp kapot maken (deur, raam, kist, kluis)
Verbreking: klein voorwerp kapot maken (spaarpot)
o Inklimming
Klimmen (muur, regenpijp, ladder, niet: toegangstrap)
Maar ook: ondergraving, overschrijden van sloten of grachten (zwemmen)
o Valse sleutels: alle werktuigen die niet bedoeld zijn om een slot te openen
Ook de sleutel die bij een slot hoort, kan een valse sleutel zijn, namelijk wanneer de gebruiker niet het
recht heeft om de sleutel te gebruiken.
Denk ook aan flipperen van een deur, pinnen met een gestolen pinpas.
o Valse order, valse naam, valse hoedanigheid, listige kunstgrepen, samenweefsel van verdichtsels bedrog
Diefstal ter voorbereiding van een terroristisch misdrijf
Strafverzwaring (art. 311 lid 2 Sr)
Diefstal in een woning (of op een besloten erf met daarop een woning) gaat samen met:
5