3.2 Communicatie: 2 vormen van communicatie:
1. Communicatie op betrekkingsniveau= de communicatie zegt iets over de relatie
met de ander; vooral bij pre-industriële samenlevingen, impliciete communicatie
2. Communicatie op inhoudsniveau= de inhoud is hierin vooral belangrijk; vooral bij
industriële samenlevingen, expliciet
Conflicten in communicatie komen vaker voor op betrekkingsniveau
Impliciete communicatie: er is kennis nodig over de achtergrond van de relatie om
de inhoud op de juiste manier te kunnen opvatten
Expliciete communicatie: inhoud is helder; niet afhankelijk van de relatie
Bij actief luisteren probeer je je in de ander te verplaatsen, hierbij zijn 4 kwaliteiten
van belang: intensiteit, empathie, acceptatie en compleetheid
3.3 Verschillen in conventies met betrekking tot communicatie: de kleine
tussenvoegsels die de beurtwisseling in het gesprek regelen worden de prosodische
aspecten van taal genoemd.
Denotatieve betekenis van een woord: betrekking op de feitelijke betekenis
Connotatieve betekenis van een woord: de gevoelswaarde van een woord (vb.: soms
noemen geliefden elkaar poepje scheetje).
3.4 Taal
3.4.1 Metaforen: een woord door een ander woord vervangen, bijvoorbeeld: ‘U bent
de sigaar.’
3.4.2 Digitale en analoge taal: digitale taal= de afgesproken taal waarvan de
betekenis van woorden kan worden gecodeerd. Pictogrammen, uitdrukkingen en
gebaren vallen ook onder digitale taal. Analoge taal= niet-afgesproken, vaak non-
verbale communicatie. De manier waarop mensen lopen en de klank van een taal zijn
voorbeelden. Voorloopt voornamelijk onbewust. Lichaamstaal= lichaamshoudingen,
gezichtsuitdrukkingen en lichaamsbewegingen waarmee (vaak onbewust)
boodschappen worden overgebracht. Vb. analoge taal: de manier waarop iemand zijn
gevoelens toont. Is er bij lichaamstaal sprake van een afgesproken gebaar dan valt
het onder digitaal.
3.4.3 Non-verbale communicatie: voorbeelden van non-verbale communicatie:
verschillen in tijdsoriëntatie bij het gesprek, oogcontact, mimiek, begroetingsrituelen,
gebaren, houding en stemgebruik.
3.5 Theorievorming over communicatie in relatie tot cultuur
3.5.1 Andreas Eppink: 4 cultuurtypen:
-De wij-cultuur met een impliciete communicatie (A-cultuur)
-De wij-cultuur met een expliciete communicatie (B-cultuur)
-De ik-cultuur met een impliciete communicatie (C-cultuur)
De ik-cultuur met een expliciete communicatie (D-cultuur)
De A- en D-cultuur leveren de meeste problemen op.
3.5.2 David Pinto: twee culturen: F-culturen (fijnmazig) en G-culturen (grofmazig).
F-cultuur: fijnmazige structuur van normen en waarden met gedetailleerde
gedragsregels bij elke situatie. F-culturen scoren hoger op machtsafstand,
collectivisme en masculiniteit van Hofstede.
G-cultuur: moderne, vaak stedelijke maatschappijen, waarin minder vaste regels zijn.
De 3-stappenmethode van Pinto:
Stap 1: Leer de eigen normen, waarden en gedragscodes kennen, welke invloed op
jouw denken?
Stap 2: Leer de normen, waarden en gedragscodes van de ander, onderscheid hierbij