Wetenschappen 1
Anatomie en fysiologie
6. het beenderstelsel
6.1 functies beenderstelsel
De belangrijkste functies van het beenderstelsel beschrijven
o Ondersteuning
- Lichaamsmassa tegen zwaartekracht in
o Opslag
- Calciumfosfaat in vorm van hydroxy-apatietkristallen in beenmatrix
- Vet in gele beenmerg
o Vorming bloedcellen
- In rode beenmerg of myeloïde weefsel
o Bescherming weke weefsels
o Beweging via hefboomwerking
6.1 macroscopische en microscopische anatomie beenderstelsel
MACROSCOPISCHE KENMERKEN VAN BEENDEREN
Beenderen indelen aan de hand van de vorm
o 4 typen
- Lange (humerus = opperarmbeen)
- Korte (handwortelbeentjes)
- Platte (os parietale = wandbeen)
- Onregelmatige (wervel)
➢ Een vijfde type: sesam-botjes → liggen in verloop van pezen* (knieschijf,
botjes in voetpezen van voetzool naar grote teen toe en het os pisiforme in
hand)
*het verlengde van de spier dat je spier aan een bot verbindt
EXAMEN: hoe heet de anatomische positie van je handen zoals je ze positioneert als je
een patiënt verlegt in bed
= supinatie
, o Diafyse = schacht
o Epifyse = eindstuk
- Proximale epifyse = zo dicht mogelijk
- Distale epifyse = zo ver mogelijk (= het uiteinde van de schacht
o Substantia compacta = compact beenderweefsel
o Substantia spongiosa = spongieus beenweefsel
o Medullaire holte
- Endost(eum) = inwendig beenvlies
- Medulla = merg
o Periost(eum) = uitwendig beenvlies
- Bestaat uit 2 lagen:
o Gewrichtskraakbeen
EXAMEN: benoem de anatomische naam van de schouderkom in het Latijns = Cavitas
glenoidalis
MICROSCOPISCH
Periost(eum)
o 2 lagen
- Buitenste vezelige laag = bindweefsel
- Binnenste cellulaire laag = osteoblasten en osteoclasten
o Onderbroken voor doorgang bloedvaten en zenuwen
o Functies
Anatomie en fysiologie
6. het beenderstelsel
6.1 functies beenderstelsel
De belangrijkste functies van het beenderstelsel beschrijven
o Ondersteuning
- Lichaamsmassa tegen zwaartekracht in
o Opslag
- Calciumfosfaat in vorm van hydroxy-apatietkristallen in beenmatrix
- Vet in gele beenmerg
o Vorming bloedcellen
- In rode beenmerg of myeloïde weefsel
o Bescherming weke weefsels
o Beweging via hefboomwerking
6.1 macroscopische en microscopische anatomie beenderstelsel
MACROSCOPISCHE KENMERKEN VAN BEENDEREN
Beenderen indelen aan de hand van de vorm
o 4 typen
- Lange (humerus = opperarmbeen)
- Korte (handwortelbeentjes)
- Platte (os parietale = wandbeen)
- Onregelmatige (wervel)
➢ Een vijfde type: sesam-botjes → liggen in verloop van pezen* (knieschijf,
botjes in voetpezen van voetzool naar grote teen toe en het os pisiforme in
hand)
*het verlengde van de spier dat je spier aan een bot verbindt
EXAMEN: hoe heet de anatomische positie van je handen zoals je ze positioneert als je
een patiënt verlegt in bed
= supinatie
, o Diafyse = schacht
o Epifyse = eindstuk
- Proximale epifyse = zo dicht mogelijk
- Distale epifyse = zo ver mogelijk (= het uiteinde van de schacht
o Substantia compacta = compact beenderweefsel
o Substantia spongiosa = spongieus beenweefsel
o Medullaire holte
- Endost(eum) = inwendig beenvlies
- Medulla = merg
o Periost(eum) = uitwendig beenvlies
- Bestaat uit 2 lagen:
o Gewrichtskraakbeen
EXAMEN: benoem de anatomische naam van de schouderkom in het Latijns = Cavitas
glenoidalis
MICROSCOPISCH
Periost(eum)
o 2 lagen
- Buitenste vezelige laag = bindweefsel
- Binnenste cellulaire laag = osteoblasten en osteoclasten
o Onderbroken voor doorgang bloedvaten en zenuwen
o Functies