Inleiding Strafrecht (ISR)
Stappenplannen
, Stappenplannen week 1-8
De materiële vragen en de structuur van het strafbaar feit
Artikel 350 Sv. Een strafbaar feit is:
1) Een gedraging (een vorm van handelen of nalaten) onder bepaalde omstandigheden en
eventueel met een bepaald gevolg.
2) Die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving
3) Die wederrechtelijk is (in strijd met het objectieve recht)
4) En verwijtbaar is aan de verdachte.
Materiele vragen
Artikel 350 Sv.
1) Bewijs tenlastelegging
a. Bewezenverklaring -> door naar vraag 2
b. Niet bewezen -> vrijspraak
2) Kwalificatie
a. Kwalificatie -> vraag 2b Hoofdvragen Einduitspraak
b. Niet gekwalificeerd -> OVAR Positief (351) Negatief (352)
3) Strafbaarheid van het feit 1. Bewijs (Partiële) (Partiële)
a. Feit strafbaar -> vraag 3 tenlastegelegde bewezenverklaring vrijspraak
b. Niet strafbaar -> OVAR 2a. Kwalificatie Kwalificatie OVAR
4) Strafbaarheid van de dader 2b. Strafbaar Feit strafbaar (Ontslag van alle
a. Dader strafbaar -> vraag 4 feit rechtsvervolging)
b. Niet strafbaar -> OVAR 3. Strafbare Dader strafbaar
5) Straf en opleggen maatregel dader
a. Oplegging straf of maatregel 4. Straf en/of Oplegging Strafvermindering
b. Strafvermindering of artikel 9a Sv maatregel straf/maatregel of 9a Sr
Voorwaardelijk opzet
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een bepaald strafbaar gevolg intreedt.
1. Risicocomponent (aanmerkelijke kans op een strafbaar gevolg) HR Spookrijder, r.o. 3.3.
Afhankelijk van omstandigheden van het geval
Kijken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is
verricht.
Niet afhankelijk van de aard van het gevolg (het is gebeurd, dus de kans was groot =
drogreden)
o Oftewel: een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten ->
Conclusie A-G bij HR Spookrijder, r.o. 3.6.
2. Kenniscomponent (bewust van de aanmerkelijke kans; wetenschap)
Stappenplannen
, Stappenplannen week 1-8
De materiële vragen en de structuur van het strafbaar feit
Artikel 350 Sv. Een strafbaar feit is:
1) Een gedraging (een vorm van handelen of nalaten) onder bepaalde omstandigheden en
eventueel met een bepaald gevolg.
2) Die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving
3) Die wederrechtelijk is (in strijd met het objectieve recht)
4) En verwijtbaar is aan de verdachte.
Materiele vragen
Artikel 350 Sv.
1) Bewijs tenlastelegging
a. Bewezenverklaring -> door naar vraag 2
b. Niet bewezen -> vrijspraak
2) Kwalificatie
a. Kwalificatie -> vraag 2b Hoofdvragen Einduitspraak
b. Niet gekwalificeerd -> OVAR Positief (351) Negatief (352)
3) Strafbaarheid van het feit 1. Bewijs (Partiële) (Partiële)
a. Feit strafbaar -> vraag 3 tenlastegelegde bewezenverklaring vrijspraak
b. Niet strafbaar -> OVAR 2a. Kwalificatie Kwalificatie OVAR
4) Strafbaarheid van de dader 2b. Strafbaar Feit strafbaar (Ontslag van alle
a. Dader strafbaar -> vraag 4 feit rechtsvervolging)
b. Niet strafbaar -> OVAR 3. Strafbare Dader strafbaar
5) Straf en opleggen maatregel dader
a. Oplegging straf of maatregel 4. Straf en/of Oplegging Strafvermindering
b. Strafvermindering of artikel 9a Sv maatregel straf/maatregel of 9a Sr
Voorwaardelijk opzet
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een bepaald strafbaar gevolg intreedt.
1. Risicocomponent (aanmerkelijke kans op een strafbaar gevolg) HR Spookrijder, r.o. 3.3.
Afhankelijk van omstandigheden van het geval
Kijken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is
verricht.
Niet afhankelijk van de aard van het gevolg (het is gebeurd, dus de kans was groot =
drogreden)
o Oftewel: een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten ->
Conclusie A-G bij HR Spookrijder, r.o. 3.6.
2. Kenniscomponent (bewust van de aanmerkelijke kans; wetenschap)