Samenvatting IUW
Communicatie = vorm van informatieoverdracht van een zender naar een ontvanger.
Cybernetica communicatie als informatieproces.
Communicatiemodellen
1) Basis communicatie model
a. Entiteiten, boodschap, kanaal en omgeving.
2) Model van Shannon
a. Ruis = wanneer signalen verstoord worden.
i. Pariteitsbit: toevoeging extra bit
ii. Checksum: totaal aantal 1-en
iii. Cyclic redundancy check – delen door een bepaald getal –
polynomiale code.
3) Lagenmodel
a. Geeft meer structuur aan de entiteiten.
b. Context.
4) Driehoeks-model
a. Fysieke interactie – iets aanraken
b. Symbolische interactie – taal
5) Netwerkmodel
Trust = wordt gekarakteriseerd door een situatie waarbij een partij (trustor) bereid is te
vertrouwen op de acties van een ander (trustee).
Samenwerking = het proces van de uitvoering van een coherent geheel van
activiteiten door 2 of meer entiteiten die daarmee een gezamenlijk doel proberen te
bereiken.
Organisatie = gestructureerd social systeem bestaande uit een aantal individuen dat
ontstaan is of bewust is opgezet om een gezamenlijke taak uit te voeren in de
externe omgeving.
Managementparadigma’s – Theory X (mensen zijn lui), en Theory Y (mensen willen werken).
Grapevine =
Doelen
- Dominant doel – product ontwerpen
- Procedurele doelen – snelheid, duidelijkheid
- Interpersoonlijke doelen – beleefdheid, indruk maken
- Persoonlijke doelen – ambities, iemand wegwerken
Niveaus van interactie
1) Rationeel – wat wil de groep bereiken en hoe doen ze dat?
2) Sociaal-emotioneel – hoe gaan leden met elkaar om?
Team soorten
1) Adviesteams – lage roldifferentiatie – lage externe synchronisatie.
2) Procedure- of serviceteams – lage roldifferentiatie, hoge externe synchronisatie.
3) Project- of ontwikkelteams – hoge roldifferentatiatie, lage externe sychronisatie.
4) Actie- of onderhandelteams – hoge roldifferentiatie, hoge externe synchronisatie.
5) Virtuele teams (afstand, geografische distributie).
Cooperatie principe van Grive (1975) vier maximes
1) Kwaliteit – onderbouw je verhaal en probeer zoveel mogelijk de werkelijkheid te toetsen – waarheid.
2) Kwantiteit – zeg niet teveel, maar draag toch voldoende bij.
, 3) Relevantie – draag alleen relevante contributies bij.
4) Stijl – heeft betrekking op de oppervlaktestructuur van de zin.
Besluit = resultaat van een mentaal proces dat leidt tot de selectie van een of meerdere acties, de zogenaamde
keuze, uit een aantal mogelijke alternatieven.
Groupthink = schijnbare eenstemmigheid streven naar cohesie, vermijden van conflicten, illusie van
unanimiteit.
Afstemming = het proces van opbouw, activatie en coordinatie van een gemeenschappelijke basis in
communicatie.
Common ground = gedeelde kennis wat we samen ervaren, wat we met elkaar hebben gecommuniceerd.
- Communal CG – wat we delen als mens en community.
- Personal CG – dingen die je meemaakt met iemand anders.
- Expliciete kennis – gerepresenteerd.
- Impliciete kennis – afgeleide kennis, dus…
GAR = Gemeenschappelijke Aandachts Ruimte
Argumentatie = verbale, sociale en rationele activiteit die erop is gericht een redelijke beoordelaar van de
aanvaardbaarheid van een bepaald standpunt te overtuigen door de in dat standpunt uitgedrukte propositie
door middel van een constellatie van proposities te rechtvaardigen of te ontkrachten.
Syllogismen
- Deductief – algemeen naar specifiek.
- Inductief – specifiek naar algemeen.
Functie en redenering
- Apodictisch – gericht op bereiken van zekere kennis.
- Dialectisch – verkrijgen van algemeen aanvaardbaar standpunt.
- Retorisch – gericht op overtuigen van bepaald publiek.
Abstractiestappen
1) Losmaken van de situatie
2) Losmaken van gesprekspartners
3) Standaardschema
4) Invoeren van zinsconstanten
5) Invoeren van logische constanten
6) Invoeren van logische variabelen
Redeneerschema’s
- Modus ponens – geldige propositionele redeneervorm met 2 premissen, waarvan de 1 e een
voorwaardelijke uitspraak is.
- Modus tollens – als p dan q, kan worden afleid dat wanneer q onwaar is, p ook onwaar moet zijn.
Belief bias – baseren eerder op wat je gelooft/algemene kennis dan logica.
Confirmation bias – hypothese liever bevestigen dan weerleggen.
Monotoon – conclusies blijven behouden onder toevoeging van extra info (alleen deductie).
Niet-monotoon – toevoeging van info kan conclusie ongeldig maken.
Modaliteit/Medium – overdrachtssysteem
- In de tijd – opslagmedium
- In de plaats – transmissiemedium
Types multimodaliteit
Communicatie = vorm van informatieoverdracht van een zender naar een ontvanger.
Cybernetica communicatie als informatieproces.
Communicatiemodellen
1) Basis communicatie model
a. Entiteiten, boodschap, kanaal en omgeving.
2) Model van Shannon
a. Ruis = wanneer signalen verstoord worden.
i. Pariteitsbit: toevoeging extra bit
ii. Checksum: totaal aantal 1-en
iii. Cyclic redundancy check – delen door een bepaald getal –
polynomiale code.
3) Lagenmodel
a. Geeft meer structuur aan de entiteiten.
b. Context.
4) Driehoeks-model
a. Fysieke interactie – iets aanraken
b. Symbolische interactie – taal
5) Netwerkmodel
Trust = wordt gekarakteriseerd door een situatie waarbij een partij (trustor) bereid is te
vertrouwen op de acties van een ander (trustee).
Samenwerking = het proces van de uitvoering van een coherent geheel van
activiteiten door 2 of meer entiteiten die daarmee een gezamenlijk doel proberen te
bereiken.
Organisatie = gestructureerd social systeem bestaande uit een aantal individuen dat
ontstaan is of bewust is opgezet om een gezamenlijke taak uit te voeren in de
externe omgeving.
Managementparadigma’s – Theory X (mensen zijn lui), en Theory Y (mensen willen werken).
Grapevine =
Doelen
- Dominant doel – product ontwerpen
- Procedurele doelen – snelheid, duidelijkheid
- Interpersoonlijke doelen – beleefdheid, indruk maken
- Persoonlijke doelen – ambities, iemand wegwerken
Niveaus van interactie
1) Rationeel – wat wil de groep bereiken en hoe doen ze dat?
2) Sociaal-emotioneel – hoe gaan leden met elkaar om?
Team soorten
1) Adviesteams – lage roldifferentiatie – lage externe synchronisatie.
2) Procedure- of serviceteams – lage roldifferentiatie, hoge externe synchronisatie.
3) Project- of ontwikkelteams – hoge roldifferentatiatie, lage externe sychronisatie.
4) Actie- of onderhandelteams – hoge roldifferentiatie, hoge externe synchronisatie.
5) Virtuele teams (afstand, geografische distributie).
Cooperatie principe van Grive (1975) vier maximes
1) Kwaliteit – onderbouw je verhaal en probeer zoveel mogelijk de werkelijkheid te toetsen – waarheid.
2) Kwantiteit – zeg niet teveel, maar draag toch voldoende bij.
, 3) Relevantie – draag alleen relevante contributies bij.
4) Stijl – heeft betrekking op de oppervlaktestructuur van de zin.
Besluit = resultaat van een mentaal proces dat leidt tot de selectie van een of meerdere acties, de zogenaamde
keuze, uit een aantal mogelijke alternatieven.
Groupthink = schijnbare eenstemmigheid streven naar cohesie, vermijden van conflicten, illusie van
unanimiteit.
Afstemming = het proces van opbouw, activatie en coordinatie van een gemeenschappelijke basis in
communicatie.
Common ground = gedeelde kennis wat we samen ervaren, wat we met elkaar hebben gecommuniceerd.
- Communal CG – wat we delen als mens en community.
- Personal CG – dingen die je meemaakt met iemand anders.
- Expliciete kennis – gerepresenteerd.
- Impliciete kennis – afgeleide kennis, dus…
GAR = Gemeenschappelijke Aandachts Ruimte
Argumentatie = verbale, sociale en rationele activiteit die erop is gericht een redelijke beoordelaar van de
aanvaardbaarheid van een bepaald standpunt te overtuigen door de in dat standpunt uitgedrukte propositie
door middel van een constellatie van proposities te rechtvaardigen of te ontkrachten.
Syllogismen
- Deductief – algemeen naar specifiek.
- Inductief – specifiek naar algemeen.
Functie en redenering
- Apodictisch – gericht op bereiken van zekere kennis.
- Dialectisch – verkrijgen van algemeen aanvaardbaar standpunt.
- Retorisch – gericht op overtuigen van bepaald publiek.
Abstractiestappen
1) Losmaken van de situatie
2) Losmaken van gesprekspartners
3) Standaardschema
4) Invoeren van zinsconstanten
5) Invoeren van logische constanten
6) Invoeren van logische variabelen
Redeneerschema’s
- Modus ponens – geldige propositionele redeneervorm met 2 premissen, waarvan de 1 e een
voorwaardelijke uitspraak is.
- Modus tollens – als p dan q, kan worden afleid dat wanneer q onwaar is, p ook onwaar moet zijn.
Belief bias – baseren eerder op wat je gelooft/algemene kennis dan logica.
Confirmation bias – hypothese liever bevestigen dan weerleggen.
Monotoon – conclusies blijven behouden onder toevoeging van extra info (alleen deductie).
Niet-monotoon – toevoeging van info kan conclusie ongeldig maken.
Modaliteit/Medium – overdrachtssysteem
- In de tijd – opslagmedium
- In de plaats – transmissiemedium
Types multimodaliteit