Het smelten en stollen
• Overgang steeds bij dezelfde temperatuur:
§ < s vaste toestand
§ > s vloeibare toestand
§ = s vast en vloeibaar
§ Smelt- of stolpunt, afhankelijk van soort stof, stofeigenschap
• De temperatuur is constant dus
- de gemiddelde snelheid van de deeltjes verandert niet.
- Tijdens het smelten neemt de stof warmte op; tijdens het
stollen geeft de stof warmte af.
- Bij het smelten koelt de omgeving af; bij het stollen warmt de
omgeving op.
Het verdampen en condenseren
• Overgang steeds bij dezelfde temperatuur:
§ < k vloeibare toestand
§ > k gas toestand
§ = k gas en vloeibaar
§ Kookpunt, afhankelijk van soort stof, stofeigenschap
• De temperatuur is constant dus
- de gemiddelde snelheid van de deeltjes verandert niet.
- Tijdens het verdampen neemt de stof warmte op; tijdens het
condenseren geeft de stof warmte af.
- Bij het verdampen koelt de omgeving af; bij het condenseren warmt
de omgeving op.
Het sublimeren en desublimeren
• Overgang steeds bij dezelfde temperatuur:
§ < s vaste toestand
§ > s gas toestand
§ = s vast en gas
§ Sublimatiepunt, afhankelijk van soort stof, stofeigenschap
• De temperatuur is constant dus
- de gemiddelde snelheid van de deeltjes verandert niet.
- Tijdens het sublimeren neemt de stof warmte op; tijdens het
desublimeren geeft de stof warmte af.
- Bij het sublimeren koelt de omgeving af; bij het desublimeren warmt
de omgeving op.
• Overgang steeds bij dezelfde temperatuur:
§ < s vaste toestand
§ > s vloeibare toestand
§ = s vast en vloeibaar
§ Smelt- of stolpunt, afhankelijk van soort stof, stofeigenschap
• De temperatuur is constant dus
- de gemiddelde snelheid van de deeltjes verandert niet.
- Tijdens het smelten neemt de stof warmte op; tijdens het
stollen geeft de stof warmte af.
- Bij het smelten koelt de omgeving af; bij het stollen warmt de
omgeving op.
Het verdampen en condenseren
• Overgang steeds bij dezelfde temperatuur:
§ < k vloeibare toestand
§ > k gas toestand
§ = k gas en vloeibaar
§ Kookpunt, afhankelijk van soort stof, stofeigenschap
• De temperatuur is constant dus
- de gemiddelde snelheid van de deeltjes verandert niet.
- Tijdens het verdampen neemt de stof warmte op; tijdens het
condenseren geeft de stof warmte af.
- Bij het verdampen koelt de omgeving af; bij het condenseren warmt
de omgeving op.
Het sublimeren en desublimeren
• Overgang steeds bij dezelfde temperatuur:
§ < s vaste toestand
§ > s gas toestand
§ = s vast en gas
§ Sublimatiepunt, afhankelijk van soort stof, stofeigenschap
• De temperatuur is constant dus
- de gemiddelde snelheid van de deeltjes verandert niet.
- Tijdens het sublimeren neemt de stof warmte op; tijdens het
desublimeren geeft de stof warmte af.
- Bij het sublimeren koelt de omgeving af; bij het desublimeren warmt
de omgeving op.