Relatie Competentie = Ik snap het Autonomie = Ik kan het zelf
Interactie Kinderen hebben het gevoel zich prettig te voelen De leraar reageert responsief (adequaat) De leraar vertrouwt op de inbreng van
bij de leraar. op prestaties van kinderen. kinderen in een groepsgesprek.
• Aandacht voor eigen inbreng v/h kind; Waardering tonen voor actief • Initiatieven van kinderen honoreren;
• Complimenten, ook voor gewoon gedrag; meedoen; • Met kinderen overleggen over gang
• Ondersteunen bij het vinden van een juiste Leerlingen geregeld in het zonnetje van zaken in de klas;
aanpak; zetten; • Niet controleren, maar stimuleren;
• Zorgen dat kinderen niet afgaan; Actief beurten geven i.p.v. alleen via • Veel aan verantwoordelijkheid van
• Prijzen op afstand, corrigeren van dichtbij; vingers; kinderen overlaten;
• Eigen emoties laten zien (kinderen merken het Stimuleren dat kinderen evalueren; • Eigen inbreng en mening kinderen
als je iets niet meent); Ruimte geven aan verschil in leerstijl waarderen;
• Omkeerbaar taalgebruik hanteren (spreek de en leertempo; • Kinderen uitdagen zelf oplossingen te
leerlingen aan zoals je zelf ook aangesproken Blijk geven van hoge (doch bedenken.
wilt worden); realistische) verwachtingen;
• Persoonlijk aanspreekbaar zijn; Met leerlingen over hun leerproces
• Onderling vertrouwen stimuleren; praten;
• Oogcontact en actief luisteren. Vragen stellen die tot reflectie
uitnodigen;
Rekening houden met meningen,
wensen en interesses van leerlingen;
Ideeën van kinderen waarderen en er
wat mee doen.
, Relatie Competentie = Ik snap het Autonomie = Ik kan het zelf
Instructie De leraar betrekt kinderen bij de instructie De leraar past opdrachten aan op niveau van De leraar creëert keuzemomenten voor
= De les d.m.v. positieve reacties en het oppikken van kinderen, aandacht voor beurten geven. instructievormen.
van begin signalen. Uitleg, vragen en opdrachten in zone van • Stimuleren in het bedenken van eigen
tot eind • Interactieve instructie: dialogisch naaste ontwikkeling; oplossingen;
onderwijs; Op zoek naar bedoeling van de leerling; • Kinderen aan elkaar laten uitleggen;
• Benieuwd zijn naar denkstappen; Denkpauzes inlassen; • Kinderen zelf hun werk laten nakijken;
• Hardop meedenken; Initiatieven van leerlingen aangrijpen; • Zelfinstruerend materiaal gebruiken;
• Onderling overleg stimuleren; Op zoek naar zinvolle activiteiten voor • Samenwerkend leren,
• Leerlingen aan elkaar laten uitleggen; kinderen; meningsuitwisseling en discussie
• Sensitief zijn voor signalen; Niveaus in instructie inbouwen; bevorderen;
• Responsief reageren op vragen; Tegemoet komen aan verschillen in stijl, • Kinderen zelf laten bepalen hoeveel
• Ieders bijdrage waardevol vinden. tempo en temperament; instructie zij nodig hebben;
Interactieve instructie; • Kinderen uit meerdere instructievormen
Diagnostisch onderwijs; laten kiezen;
• Inhoudelijk op de inbreng van kinderen
Gebruik maken van aanwezige
ingaan
voorkennis;
Denken van leerlingen ‘doorzichtig’
maken.