HOOFDSTUK 1: OBJECTEN EN KLASSEN
Objecten
Klassen
Methodes
Parameters
BASISCONCEPTEN VAN HET OBJECT-GEORIENTEERD PROGRAMMEREN
1.1 OBJECTEN EN KLASSEN
Object = Java-objecten fungeren als model voor de elementen waarin een
probleem kan worden opgelost
Klasse = Objecten worden gemaakt uit klassen. De klasse beschrijft de aard
van een object, de objecten zelf zijn exemplaren van de klasse.
Objecten kunnen worden ingedeeld in categorieen
Een klasse beschrijft op een absolute manier alle objecten van een bepaalde
soort.
Een object = een instantie
KLASSE OBJECTEN (INSTANTIES)
AUTO’S auto1(“Mazda”, ”rood”, 102)
auto2(“Opel”, ”zwart”, 88)
1.2 OBJECTEN CREEREN
In blue-J: rechtsklikken op een klassen new naamKLasse() selecteren en
objectnaam meegeven deze verschijnt dan in de objecten in de bank
1.3 METHODES AANROEPEN
rechsklikken op een object er verschijnt een context-menu met
verschillende bewerkingen de Methodes
Methodes = We kunnen objecten manipuleren door er methodes op toe te
passen. Als we een methode toepassen, wullen objecten meestal iets doen.
Methodes worden “AANGEROEPEN” of “TOEGEPAST”
1.4 PARAMETERS
Parameter = Methodes kunnen parameters hebben die aanvullende informatie
voor een bepaalde taak bevatten
De methodes kan dan dus alleen worden aangespreekt worden met
aanvullende informatie
Signatuur of header = een methode samen met de parametertypes. Deze
methode bevat dus de extra informatie die nodig is om die aan te roepen
Parameter = extra warden die je bij sommige methodes moet invoeren