Je hebt geen boeken meer nodig wanneer je deze samenvatting koopt, alles staat er
duidelijk in beschreven op basis van de vereiste boeken.
Gebruikte boeken:
- Mul; kindergeneeskunde (basiswerk V&V)
- Martini & Bartholomew; anatomie en fysiologie
Inhoudsopgave
Doelen 1 ........................................................................................................................................................... 2
Doelen 2 ......................................................................................................................................................... 17
Doelen 3 ......................................................................................................................................................... 23
Doelen 4 ......................................................................................................................................................... 38
Doelen 5 ......................................................................................................................................................... 49
Doelen 6 ......................................................................................................................................................... 59
1
,Doelen 1
De student kan:
1. De anatomie en fysiologie van de foetale circulatie beschrijven;
Bij de overgang van het leven in de uterus (baarmoeder) naar het leven daarbuiten treedt
voor een kind een essentiële verandering op in de manier van zuurstof krijgen.
De foetus kan geen zuurstof opnemen via de longen, maar ontvangt dit door de navelstreng
van de moeder. Bij de geboorte wordt het vocht in de longen van de baby naar buiten
geperst en moet de long zuurstof gaan opnemen. Daarnaast moet er een verandering komen
in de manier waarop bloed stroomt: er moet bloed via de longen gaan lopen om zuurstof op
te nemen en dat in het lichaam te verdelen.
Zoals eerder genoemd zal bij de bevalling het aanwezige vocht in de longen worden
'uitgeperst' door de passage van de thorax door het baringskanaal. Bij kinderen die met een
keizersnede worden geboren, zal dit in mindere mate gebeuren en in een aantal gevallen zal
dan een zogenaamde natte long (wet lung) optreden; het kind zal gedurende een aantal uren
een versnelde ademhaling hebben en soms kreunen. Op een röntgenfoto kan een
vochtlijntje gezien worden.
Foetale cardiovasculaire stelsel
Een van de interessantste aspecten van de ontwikkeling van het cardiovasculaire stelsel is
het gevolg van de verschillen tussen het leven van een embryo of foetus en dat van een
pasgeborene. Tijdens het embryonale en foetale leven zijn de longen nog samengevouwen,
maar na de geboorte moet de pasgeborene zuurstof uit de ingeademde lucht opnemen in
plaats van uit de placenta.
Hoewel tussenschotten tussen de atria en tussen de ventrikels van het hart al vroeg tijdens
het foetale leven ontstaan, is de tussenwand tussen de atria tot aan de geboorte niet
helemaal dicht. Bij de opening tussen de atria, het foramen ovale, ligt een langwerpige
dekweefselplooi die als klep werkt. Bloed kan vrij van het recht- naar het linkeratrium
stromen, maar als het terugstroomt, wordt de klep gesloten en zijn beide compartimenten
van elkaar gescheiden. Bloed kan dus bij het rechteratrium het hart binnenkomen en de
kleine bloedsomloop omzeilen.
Tussen de a. pulmonalis en de aorta bestaat een tweede shunt. Deze verbinding, de ductus
arteriosus, bestaat uit een kort, gespierd bloedvat.
Als de longen nog zijn samengevouwen, zijn de capillairen samengedrukt en stroomt er
weinig bloed door de longen. Tijdens een diastole komt bloed het rechteratrium binnen en
stroomt naar het rechterventrikel, maar bij het foramen ovale stroomt een deel van het
bloed naar het linkeratrium. Ongeveer 25% van het bloed dat bij het rechteratrium aankomt,
wordt op deze wijze langs de kleine bloedsomloop geleidt. Bovendien gaat meer dan 90%
van het bloed dat het rechterventrikel verlaat, door de ductus arteriosus en komt in de grote
bloedsomloop terecht in plaats van de longen.
2. De (alarm)symptomen van problemen van de pasgeborene herkennen en interpreteren;
Ademhalingsproblemen:
Voor ademhalingsproblemen van een pasgeborene kan een uitgebreide
differentiaaldiagnose worden opgesteld waarvan er hier enkele worden besproken.
Ademhalingsproblemen uiten zich door de volgende symptomen:
2
, - Versnelde ademhaling
- Neusvleugelen, intrekken tussen de ribben (intercostaal), van het borstbeen
(sternaal) of boven
het borstbeen (in jugulo) als teken van gebruik van extra spieren om de thoraxwand
te stabiliseren.
- Kreunen, als teken van het opbouwen van eind-expiratoire druk en cyanose.
Aantal en ernst van de symptomen zegt iets over de ernst van de problematiek.
Het onderzoek richt zich op het achterhalen van anamnestische aanwijzingen voor de
oorzaak:
- Zwangerschapsduur
- Infectie bij moeder of kind
- Wijze van geboorte
- Start van het kind, aanwezigheid van meconiumhoudend vruchtwater enzovoort.
Aanvullend onderzoek bestaat uit saturatiemeting, het maken van een thoraxfoto, en een
bloedgas- of ander laboratoriumonderzoek op indicatie.
Aangeboren hartafwijkingen:
Een aantal aangeboren hartafwijkingen geeft (ook) ademhalingsproblemen. Veelal zijn dit die
afwijkingen waarbij er een verhoogde bloedflow door het longvaatbed gaat met als gevolg
overvulling van de longen.
Oppervlakkig ademhalingspatroon:
Bij prematuur geboren kinderen is een oppervlakkig ademhalingspatroon een geregeld
voorkomend probleem. De oorzaak is een onrijpheid van het ademhalingssysteem in het
centrale zenuwstelsel. Gevolgen zijn apneus en saturatiedalingen. Met coffeïne, dat het
centrale ademhalingscentrum stimuleert, kan vaak verbetering worden gezien.
3. Veel voorkomende complicaties noemen bij pasgeborenen met een laag geboortegewicht;
- Te weinig surfactant in de longen waardoor de longen niet kunnen gaan uitzetten.
- Hypoglykemie.
- Hypothermie (ondertemp)
- Temperatuurregulatie centrum is nog niet helemaal ontwikkeld.
- Asfyxie.
- Hyperbilirubinemie.
- Voeding.
- Hypopneus.
- Wet lung.
- NRDS.
4. De meest voorkomende therapieën en interventies benoemen bij zieke pasgeborenen;
Er wordt veel geobserveerd. Verdere interventies worden beschreven bij het uitgebreide
deel over de ziektes bij pasgeborene.
Lichaamsbouw
Het hoofd van een gezonde pasgeborene is ongeveer een kwart van de lichaamslengte. De
schedelomvang is 33–36 centimeter. De fontanellen zijn niet gesloten. De pasgeborene heeft
een korte nek en een platte neus. De romp is in verhouding groot; daardoor lijken de
armpjes in verhouding kort. De pasgeborene heeft een relatief dikke, gevulde buik. Wat
verder opvalt, zijn de platvoetjes met vetkussentjes eronder. De genitaliën zijn klein, maar in
3
, verhouding tot de rest lijken zij gezwollen. De lengte van de pasgeborene is ongeveer 50
centimeter en het gewicht is gemiddeld 3.500 gram. In het kader van dit boek voert het te
ver om in te gaan op de aangeboren en verworven afwijkingen in de lichaamsbouw.
Observatie moet wel plaatsvinden, waarna bij bijzonderheden overleg volgt met de
kinderarts. Tot de verworven afwijkingen behoort onder andere het caput succedaneum of
geboortegezwel, een oedemateuze verdikking van de huid en het onderhuids bindweefsel
die ontstaat op het diepst ingedaalde deel van de schedel. Het caput succedaneum kan het
gevolg zijn van een langdurige bevalling of een vacuümextractie.
Respiratie
Een pasgeborene heeft een zogenoemde buikademhaling, de thoraxbewegingen zijn niet
zichtbaar. De ademhaling is onregelmatig van diepte, snelheid en ritme. Een voldragen
pasgeborene ademt normaal 30 tot 50 keer per minuut. De baby ademt geluidloos door de
neus. Een afwijkende ademhaling kenmerkt zich door zichtbare thoraxbewegingen, tirage
(intrekkingen), bewegende neusvleugels en kreunen. Deze verschijnselen zijn tekenen van
het gebruik van de hulpademhalingsspieren en kunnen bijvoorbeeld duiden op een
aangeboren afwijking of een longaandoening.
Circulatie
Problemen in de circulatie worden, met uitsluiting van aangeboren hartafwijkingen,
veroorzaakt door niet goed functionerende ademhaling en/of zuurstofopname. De circulatie
wordt beoordeeld aan de hand van de kleur van de pasgeborene. Een gezonde zuigeling ziet
er roze uit en kan (bij en na de geboorte) zelfs donkerrood lijken. Een zieke pasgeborene kan
een grauwe, bleke kleur hebben. In dat geval is er iets mis met de zuurstof- en/of
bloedvoorziening naar de huid. De huid is een van de eerste organen die bij een slechte
circulatie minder goed worden voorzien van zuurstof. Een blauwe/grauwe kleur kan duiden
op ademhalings- of hartproblemen of een sepsis. De hartactie is normaal 120–140 slagen per
minuut en neemt toe bij huilen, stress en pijn. De hartactie is te meten bij de
slaapbeenslagader of met een stethoscoop bij de hartpunt. De normaalwaarde van de
bloeddruk is 60/50.
Urineproductie
Binnen 24 uur na de geboorte plast een zuigeling voor de eerste keer. Dit moet gebeuren
met een stevige straal en niet druppelsgewijs. De luier voelt dan flink nat aan. Een
pasgeborene moet na iedere voeding een natte luier hebben (normaalwaarde 1–3
ml/kg/uur). Een pasgeborene die te weinig vocht heeft gekregen, produceert (te) weinig
urine (oligurie). Deze urine is geconcentreerd en geeft een oranje kleur in de luier.
Defecatie
De eerste ontlasting van de pasgeborene moet binnen 48 uur geloosd worden. Als dit niet
gebeurt, wordt contact opgenomen met de verloskundige of de kinderarts. Het niet-lozen
kan onder andere veroorzaakt worden door een zogenoemde
meconiumprop/meconiumplug (witbruin propje). Meconium is een donkergroene tot zwarte
substantie die resten bevat van het vruchtwater, darmslijmvlies, epitheelcellen en
galkleurstoffen. Lanugobeharing (het fijne haar dat de foetus bedekt) geeft de taaie structuur
aan het meconium. Deze ontlasting is geurloos. Daarna wordt overgangsontlasting
geproduceerd. Deze is minder donker en taai en bestaat gedeeltelijk uit meconium en
gedeeltelijk uit normale ontlasting. Na ongeveer vier dagen produceert een pasgeborene
normale ontlasting. Bij borstvoeding is dit goudgele, dunne, korrelige, zalfachtige, zuur
ruikende ontlasting en bij flesvoeding gelige, pasta-achtige, niet onaangenaam ruikende
ontlasting. Een pasgeborene die borstvoeding krijgt, kan eenmaal per week, meerdere malen
per week of dagelijks ontlasting produceren. Bij flesvoeding heeft de pasgeborene elke dag
4