Les 1 Introductie
DNA
Deoxyribo-nucleic-acid.
Bevat gecodeerde erfelijke informatie.
Chromosomen
Structuren met een dubbele streng DNA waarin
genen lineair gerangschikt liggen.
Gen
Een deel van een chromosoom met gecodeerde
informatie over één erfelijke eigenschap.
Hond
Gewone lichaamscel = somatische cel:
o 78 chromosomen, 39 paren (2n, diploid).
Geslachtscel (eicel/spermacel) = gameet:
o Enkel aantal chromosomen (n, haploid).
o Bij versmelting eicel met spermacel wordt het weer 2n.
P=G+E
P = Phenotype:
o Het uiterlijk; wat we zien.
G = Genotype:
o Genetische aanleg op het DNA.
E = Environment:
o Alle niet-erfelijke factoren; verzorging, omgevingsfactoren, toeval.
Kwalitatief kenmerk
P = G:
o Alles wat erfelijk bepaald is:
Bijvoorbeeld haarkleur en erfelijke gebreken.
o Een paar ‘kwaliteiten’; rood óf zwart, wel óf niet.
Kwantitatief kenmerk
P = G + E:
o Samenspel van genotype én omgeving:
Bijvoorbeeld groei en gezondheid.
o Er worden ‘hoeveelheden’ gemeten; grammen, frequentie, %.
, Eeneiige tweelingen
Na de samensmelting van de eicel en spermacel deelt het vruchtje zich in tweeën.
De twee vruchtjes zijn genetisch identiek.
Eventuele verschillen tussen de twee nakomelingen zijn te verklaren door de
omgevingsinvloeden.
Bij dieren zijn de meeste nestgenoten niet eeneiig, maar ontstaan doordat meerdere eicellen
bevrucht zijn door elk een andere spermacel.
Monogene eigenschap
Monogene eigenschap = kenmerk bepaald door één gen:
o Eigenschap wordt weergeven met een letter, bijvoorbeeld letter z.
o Twee mogelijkheden voor de allelen; Z en z.
Gewone lichaamscellen:
o Drie mogelijkheden; ZZ, Zz, zz.
Geslachtscellen:
o Twee mogelijkheden; een Z of een z.
Bij de paring versmelten de eicel en spermacel; n + n = 2n:
o Drie mogelijkheden in de cellen van de nakomelingen:
Z + Z = ZZ.
Z + z = Zz.
z + z = zz.
Kruisingsschema maken zie punt 1
Opdracht 1.1
Homozygoot en heterozygoot
Homozygoot genotype:
o Twee dezelfde allelen.
o ZZ of zz.
Heterozygoot genotype:
o Twee verschillende allelen.
o Zz.
Overerving
Allelen kunnen elkaar beïnvloeden.
Het hangt van de eigenschap af hoe hij overerft:
o Hoe dit zich fenotypisch toont; ander uiterlijk.
Eerste mogelijkheid; één eigenschap domineert:
o Twee mogelijke fenotypen.
Tweede mogelijkheid; intermediaire overerving:
o Drie mogelijke fenotypen.