, Je beschrijft verschillende
manieren van
membraantransport.
Leerdoelen Je verklaart de
veranderingen bij een cel in
een omgeving met een
afwijkende osmotische
paragraaf 3 waarde.
Je beschrijft de rol van
receptoreiwitten in het
celmembraan.
, Bouw van membranen
- Celmembranen bestaan uit een dubbele laag van fosfolipiden, vetachtige s
die vergelijkbaar zijn met zeepmoleculen. De ene kant van een
fosfolipidenmolecuul is hydrofiel (in water oplosbaar) en de andere kant is
hydrofoob (waterafstotend)
, Bouw van membranen
- In een membraan liggen eiwitmoleculen, die zorgen voor transpo
van stoffen in en uit de cel: gefaciliteerd transport
- Aan een aantal eiwitmoleculen en aan sommige fosfolipiden zitte
koolhydraatketens.
- Celmembraan bevat cholesterol, voor de stevigheid.
- Membranen zijn ondoordringbaar voor veel stoffen, alleen
sommige vetten en kleine moleculen zoals zuurstof, stikstof en
koolstofdioxide kunnen membranen ongehinderd passeren.
Watermoleculen zijn erg klein en kunnen membranen langzaam
passeren.
- Celmembranen zijn selectief permeabel, de eiwitten in het
membraan laten bepaalde stoffen wel door en andere stoffen nie
, Transport via blaasjes
* Fagocytose: grote deeltjes komen, verpakt in membraanblaasjes, de cel in
* Endocytose: deeltjes of moleculen komen, verpakt in membraanblaasjes, de
◦ Exocytose: stoffen kunnen de cel verlaten, doordat een transportblaasje met
celmembraan versmelt
, Transport
- Cellen nemen stoffen uit hun omgeving op en geven stoffen af aa
omgeving
- Een oplossing bestaat uit oplosmiddel (water bij organismen) en
opgeloste stoffen.
- De hoeveelheid opgeloste stof noemen we de concentratie.
- De concentratie wordt aangegeven als gram per liter (g/L of gx
als gram per kubieke decimeter (g/dm³ of gxdm-³), in procen
of bij lage concentraties in ppm (parts per million). 1 ppm is een
concentratie van 0,0001%