Blok 1.2
Hoorcollege 1 Variabelen
Leerdoelen
Beschrijf nominaal/ordinaal/interval/ratio
Nominaal:
Wordt altijd in een naam uitgedrukt. Een nominale variabele heeft geen uitkomst waar een
getal uitkomt maar uitkomsten die een naam uitdrukt categorieën, twee of meer. Je kan
er een getal aanhangen. De getallen betekenen alleen niks.
Voorbeelden: man, vrouw of groen = 1 rood = 2 en 3 = blauw of democratie, republiek of
independent.
Getrouwd/single/gescheiden/weduwe geen volgorde.
Ordinaal:
Is niet in een getal uitgedrukt, maar in een categorie. Het verschil met nominaal is dat er een
volgorde in de categorieën zit. De volgorde van de getallen is dus wel van belang, maar ze
betekenen niks. De getallen geven geen verschil aan.
Afstanden tussen waarden zijn niet gelijk erg subjectief
- Slecht = 1
- Normaal = 2
- Goed = 3
Brons, zilver, goud
Eerste prijs/tweede prijs/derde prijs volgorde.
Interval:
Kwantitatieve variabelen. De interval heeft geen vast 0 punt. Bijvoorbeeld temperatuur. De
temperatuur kan namelijk ook onder de 0 graden komen. Er zit wel een betekenis tussen de
getallen. Daardoor kan je gaan rekenen met de getallen.
Bevat een gelijke interval waarden: interval tussen 5-6 graden Celsius is hetzelfde als interval
tussen 6-7 graden Celsius.
Ratio
Kwantitatieve variabelen. Wordt in een getal uitgedrukt en heeft wel een vast nulpunt.
Gewicht bijvoorbeeld. Je begint bij het wegen van 0 kilogram. Bevat gelijke intervalwaarde,
net als bij interval.
Voorbeelden: eiwitinname, lengte, gewicht, spiermassa etc.
Wat is een variabelen?
Een variabele is een kenmerk van een onderzoekseenheid bijvoorbeeld geslacht. Dit is
namelijk een kernmerk van een persoon. Persoon of product is de onderzoekseenheid. Het
kan ook het gewicht zijn of meningen van personen. Het is altijd een meetbaar begrip.
Voorbeeld:
Vraagstelling: ‘’eten studenten van de opleiding voeding meer groenten en fruit dan andere
Hbo-studenten?
De variabelen zijn dan groenten en fruit en de Hbo-studenten. Deze ga je namelijk meten.
Functie variabele
Een naam geven aan dat gene wat je meet om het overzichtelijk te maken. Wanneer je
bijvoorbeeld wil weten of chocolade zorgt voor een verhoogde bloeddruk. Chocolade en een
, verhoogde bloeddruk zijn dan de variabele. Nodig voor excel of SPSS file voor statistische
analyse.
Beschrijf categorisch en numeriek
Categorisch
Hieronder valt binair/dichotoom. Bi en Di is dat er twee uitkomsten mogelijk zijn. Er zijn elke
keer maar twee categorieën/maar twee uitkomsten mogelijk. Dit is dan ook een kwalitatieve
variabele. Wordt namelijk uitgedrukt in categorieën en niet in getallen.
Voorbeelden: man/vrouw, roker/niet roker, zwanger/niet zwanger.
Numerieke variabelen:
Dit zijn de kwantitatieve variabelen.
- Discrete variabelen: zijn alleen maar hele cijfers, dus geen halve cijfers mogelijk. Voorbeeld:
1, 2 of 3 auto’s of aantal kinderen.
- Continue variabelen: de uitkomst is in een getal uit te drukken, maar alle getallen zijn
mogelijk. Dus ook getallen achter de komma.
Voorbeelden:
Gewicht (95,5 kg)
Lengte (1,82)
Lichaamstemperatuur (37,4)
Leg uit wat binair(dichotoom)/discreet/continu zijn
Binair(dichotoom) = twee categorieën zijn mogelijk.
Discreet = geen cijfers achter de komma.
Continu = wel cijfers achter de komma.
Kwalitatief/kwantitatief
Kwalitatief = altijd categorisch. Komt voor bij nominaal en ordinaal, binair/dichotoom
variabele.
Kwantitatief is altijd numeriek. Komt voor bij interval en ratio, discrete en continue variabele.
Afhankelijk/onafhankelijk
Aan de hand van een voorbeeld: