BOA BASIS
Samenvatting a.d.v. toetsmatrijs & boek
0
,Inhoud
Hoofdstuk 1; Staatsinrichting & wetgeving algemeen........................................3
1.1 Staat, regering & bestuur..........................................................................3
Constitutionele Monarchie:............................................................................3
1.2 Provincies & gemeenten...........................................................................5
1.3 Centrale wetgeving...................................................................................8
1.4 Decentrale wetgeving.............................................................................10
1.5 Strafrecht algemeen................................................................................12
Hoofdstuk 2; Opsporingsambtenaren en het functioneren binnen het voor zijn
opsporingstaak vastgesteld wettelijk kader......................................................14
2.1 Functioneren van de Boa overeenkomstig de bepaling in het WvSv.......14
2.2 De BOA functioneert overeenkomstig het bepaalde BBO.......................15
2.3 Samenwerking met de politie..................................................................19
2.4 Het opsporen van strafbare feiten..........................................................23
Hoofdstuk 3; Handelen naar de ambtseed en eed van zuivering......................27
3.1 De BOA handelt op grond van kennis en afgelegde eden of beloften.....27
3.2 De BOA handelt binnen de wettelijke kaders met betrekking tot
bescherming van persoonsgegevens............................................................30
Hoofdstuk 4; Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk
strafbare feiten.................................................................................................31
4.1 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare
feiten n.a.v. eigen bevindingen.....................................................................31
4.2 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare
feiten n.a.v. het doen van aangifte...............................................................31
4.3 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare
feiten n.a.v. het doen van een klacht............................................................33
Hoofdstuk 5; Beoordelen of de verzamelde en/of ontvangen informatie
strafrechtelijk relevant is (Materieel strafrecht)...............................................35
5.1 Strafbaarheid van feiten..........................................................................36
5.2 Toepasselijkheid Nederlandse strafwet..................................................36
5.3 Een strafbaar feit.....................................................................................37
5.4 Poging tot misdrijf en voorbereiding van een misdrijf............................42
5.5 Deelnemen aan strafbare feiten.............................................................44
1
, 5.6 Samenloop van strafbare feiten..............................................................46
5.7 Jeugdige personen..................................................................................46
5.8 Misdrijven die tegen een ambtenaar gepleegd kunnen worden.............47
Hoofdstuk 6; Formeel strafrecht.......................................................................50
6.1 De verdachte...........................................................................................51
6.2 Rechtmatig toepassen van opsporingsbevoegdheden............................53
6.3 Toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van de persoonlijke vrijheid.
......................................................................................................................59
6.4 Toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van de persoonlijke
integriteit......................................................................................................72
6.5 Inbeslagname van voorwerpen...............................................................74
6.6 Betreden en binnentreden van woningen en plaatsen...........................78
Hoofdstuk 7; Een proces-verbaal opmaken dat kan leiden tot vervolging en
behandeling ter terechtzitting...........................................................................85
7.1 De functie van het proces-verbaal bij de beslissing tot vervolging..........85
7.2 Wettelijke eisen ten aanzien van proces-verbaal....................................90
Hoofdstuk 8; De rechterlijke macht..................................................................93
8.1 Organisatie van de rechtspraak...............................................................93
8.2 De rechterlijke beslissing.........................................................................98
2
,Hoofdstuk 1; Staatsinrichting & wetgeving algemeen.
1.1 Staat, regering & bestuur.
Constitutionele Monarchie:
-Een koninkrijk, waarin de macht van de koning wordt beperkt door de
grondwet.
-De koning is onschendbaar en strafrechtelijk niet vervolgbaar. Wanneer
de koning een misstap maakt, wordt de minister waarover het gaat
ter verantwoording geroepen. Dit wordt de ministeriële
verantwoordelijkheid genoemd.
-De koning vormt samen met de ministers de regering.
-Dit is geregeld in Art. 42 Grondwet!
Democratische rechtstaat:
-Het begrip kan als tweeledig beschouw worden;
1. Democratisch; Hierbij spreken we van een staatsvorm waarbij de
burger kiest wie het land regeert (democratie).
2. Rechtstaat; iedereen dient zich hier aan het Nederlandse recht te
houden (rechtsstaat).
-Een land waar de burger kiest wie het land regeert en in dit land
heeft iedereen zich te houden aan het recht.
Staten-Generaal:
-Hierbij spreken we van de eerste en tweede kamer gecombineerd.
-Ook wel het parlement/volksvertegenwoordiging genoemd.
-De Staten-Generaal kent een aantal taken;
• Het controleren van de regering (koning & ministers) namens
het volk (hoofdtaak!!!).
• Het maken van wetten samen met de regering.
-De zittingsduur van de eerste & tweede kamer is vier jaar.
-De tweede kamer heeft 150 zetels, de eerste kamer heeft 75 zetels.
-De tweede kamer wordt gekozen via landelijke verkiezingen, de
eerste kamer via de provinciale statenverkiezingen. De gekozen
personen van de PS kiezen vervolgens de leden van de eerste kamer
(getrapte verkiezing).
3
, Actief & passief kiesrecht:
-Wanneer er wordt gesproken van actief kiesrecht kan je stemmen.
-Wanneer er wordt gesproken van passief kiesrecht, spreken we dat
iemand gekozen kan worden.
-Je hebt kiesrecht op beide gevallen als je 18+ bent en Nederlands
staatsburger bent.
Centrale overheid:
-Hierbij spreken we van het parlement (eerste en tweede kamer) en de
regering (Ministers en koning).
-Ook wel rijksoverheid genoemd.
-Internationaal treedt Nederland op als eenheid.
(Gede)Centraliseerde eenheidsstaat:
-Wanneer de macht, het gezag en beslissingsbevoegdheid verspreid
wordt over meerdere lagen (tweede kamer, provincie, gemeente).
-Hierbij staat de centrale overheid (rijksoverheid) macht af aan
decentrale overheden, namelijk;
• Provincie.
• Gemeenten.
• Waterschappen.
Staat:
-hierbij spreken van als iets beschikt over een eigen grondgebied, een
eigen volk en een gezag heeft.
Scheiding der machten:
-In Nederland zijn de machten gescheiden, namelijk over de volgende
drie machten:
1. Wetgevende macht.
2. Uitvoerende macht.
3. Rechterlijke macht.
1. Wetgevende macht.
-Het maken/vaststellen van wetten.
-Dit is de regering & de Staten-Generaal (hoogste wetgever).
2. Uitvoerende macht.
-Het uitvoeren van de wetten.
-De regering doet dit met haar ambtenaren (ministers, Politie,
Handhaving, Marechaussee).
-Leggen verantwoording af aan de Staten-Generaal.
4
Samenvatting a.d.v. toetsmatrijs & boek
0
,Inhoud
Hoofdstuk 1; Staatsinrichting & wetgeving algemeen........................................3
1.1 Staat, regering & bestuur..........................................................................3
Constitutionele Monarchie:............................................................................3
1.2 Provincies & gemeenten...........................................................................5
1.3 Centrale wetgeving...................................................................................8
1.4 Decentrale wetgeving.............................................................................10
1.5 Strafrecht algemeen................................................................................12
Hoofdstuk 2; Opsporingsambtenaren en het functioneren binnen het voor zijn
opsporingstaak vastgesteld wettelijk kader......................................................14
2.1 Functioneren van de Boa overeenkomstig de bepaling in het WvSv.......14
2.2 De BOA functioneert overeenkomstig het bepaalde BBO.......................15
2.3 Samenwerking met de politie..................................................................19
2.4 Het opsporen van strafbare feiten..........................................................23
Hoofdstuk 3; Handelen naar de ambtseed en eed van zuivering......................27
3.1 De BOA handelt op grond van kennis en afgelegde eden of beloften.....27
3.2 De BOA handelt binnen de wettelijke kaders met betrekking tot
bescherming van persoonsgegevens............................................................30
Hoofdstuk 4; Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk
strafbare feiten.................................................................................................31
4.1 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare
feiten n.a.v. eigen bevindingen.....................................................................31
4.2 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare
feiten n.a.v. het doen van aangifte...............................................................31
4.3 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare
feiten n.a.v. het doen van een klacht............................................................33
Hoofdstuk 5; Beoordelen of de verzamelde en/of ontvangen informatie
strafrechtelijk relevant is (Materieel strafrecht)...............................................35
5.1 Strafbaarheid van feiten..........................................................................36
5.2 Toepasselijkheid Nederlandse strafwet..................................................36
5.3 Een strafbaar feit.....................................................................................37
5.4 Poging tot misdrijf en voorbereiding van een misdrijf............................42
5.5 Deelnemen aan strafbare feiten.............................................................44
1
, 5.6 Samenloop van strafbare feiten..............................................................46
5.7 Jeugdige personen..................................................................................46
5.8 Misdrijven die tegen een ambtenaar gepleegd kunnen worden.............47
Hoofdstuk 6; Formeel strafrecht.......................................................................50
6.1 De verdachte...........................................................................................51
6.2 Rechtmatig toepassen van opsporingsbevoegdheden............................53
6.3 Toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van de persoonlijke vrijheid.
......................................................................................................................59
6.4 Toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van de persoonlijke
integriteit......................................................................................................72
6.5 Inbeslagname van voorwerpen...............................................................74
6.6 Betreden en binnentreden van woningen en plaatsen...........................78
Hoofdstuk 7; Een proces-verbaal opmaken dat kan leiden tot vervolging en
behandeling ter terechtzitting...........................................................................85
7.1 De functie van het proces-verbaal bij de beslissing tot vervolging..........85
7.2 Wettelijke eisen ten aanzien van proces-verbaal....................................90
Hoofdstuk 8; De rechterlijke macht..................................................................93
8.1 Organisatie van de rechtspraak...............................................................93
8.2 De rechterlijke beslissing.........................................................................98
2
,Hoofdstuk 1; Staatsinrichting & wetgeving algemeen.
1.1 Staat, regering & bestuur.
Constitutionele Monarchie:
-Een koninkrijk, waarin de macht van de koning wordt beperkt door de
grondwet.
-De koning is onschendbaar en strafrechtelijk niet vervolgbaar. Wanneer
de koning een misstap maakt, wordt de minister waarover het gaat
ter verantwoording geroepen. Dit wordt de ministeriële
verantwoordelijkheid genoemd.
-De koning vormt samen met de ministers de regering.
-Dit is geregeld in Art. 42 Grondwet!
Democratische rechtstaat:
-Het begrip kan als tweeledig beschouw worden;
1. Democratisch; Hierbij spreken we van een staatsvorm waarbij de
burger kiest wie het land regeert (democratie).
2. Rechtstaat; iedereen dient zich hier aan het Nederlandse recht te
houden (rechtsstaat).
-Een land waar de burger kiest wie het land regeert en in dit land
heeft iedereen zich te houden aan het recht.
Staten-Generaal:
-Hierbij spreken we van de eerste en tweede kamer gecombineerd.
-Ook wel het parlement/volksvertegenwoordiging genoemd.
-De Staten-Generaal kent een aantal taken;
• Het controleren van de regering (koning & ministers) namens
het volk (hoofdtaak!!!).
• Het maken van wetten samen met de regering.
-De zittingsduur van de eerste & tweede kamer is vier jaar.
-De tweede kamer heeft 150 zetels, de eerste kamer heeft 75 zetels.
-De tweede kamer wordt gekozen via landelijke verkiezingen, de
eerste kamer via de provinciale statenverkiezingen. De gekozen
personen van de PS kiezen vervolgens de leden van de eerste kamer
(getrapte verkiezing).
3
, Actief & passief kiesrecht:
-Wanneer er wordt gesproken van actief kiesrecht kan je stemmen.
-Wanneer er wordt gesproken van passief kiesrecht, spreken we dat
iemand gekozen kan worden.
-Je hebt kiesrecht op beide gevallen als je 18+ bent en Nederlands
staatsburger bent.
Centrale overheid:
-Hierbij spreken we van het parlement (eerste en tweede kamer) en de
regering (Ministers en koning).
-Ook wel rijksoverheid genoemd.
-Internationaal treedt Nederland op als eenheid.
(Gede)Centraliseerde eenheidsstaat:
-Wanneer de macht, het gezag en beslissingsbevoegdheid verspreid
wordt over meerdere lagen (tweede kamer, provincie, gemeente).
-Hierbij staat de centrale overheid (rijksoverheid) macht af aan
decentrale overheden, namelijk;
• Provincie.
• Gemeenten.
• Waterschappen.
Staat:
-hierbij spreken van als iets beschikt over een eigen grondgebied, een
eigen volk en een gezag heeft.
Scheiding der machten:
-In Nederland zijn de machten gescheiden, namelijk over de volgende
drie machten:
1. Wetgevende macht.
2. Uitvoerende macht.
3. Rechterlijke macht.
1. Wetgevende macht.
-Het maken/vaststellen van wetten.
-Dit is de regering & de Staten-Generaal (hoogste wetgever).
2. Uitvoerende macht.
-Het uitvoeren van de wetten.
-De regering doet dit met haar ambtenaren (ministers, Politie,
Handhaving, Marechaussee).
-Leggen verantwoording af aan de Staten-Generaal.
4
