Traumatologie/ Dr. Hogeboom
Traumatologie van extremiteiten en bekken
12 Letsels van schouder en humerus
12.1 Letsels
12.1.1 Claviculafractuur
Een claviculafractuur is een veelvoorkomende botbreuk en is meestal het gevolg van een verkeers- of
een sportongeval. Deze fractuur wordt geclassificeerd in
drie groepen:
- Groep I: middelste een derde deel (komt meeste
voor).
- Groep II: laterale een derde deel.
- Groep III: mediale een derde deel.
Groep 1 = de behandeling is in principe conservatief; rust Figuur 1 claviculafractuur
door middel van het dragen van een mitella of een collar
and cuff. In de mitella moet de patiënt slingeroefeningen uitvoeren ten behoeve van het
glenohumerale gewricht.
,Als osteosynthese wordt doorgaans gekozen voor een plaatosteosynthese. Er zijn diverse
mogelijkheden:
Een kleine
reconstructieplaat met Ø
3,5 mm
corticalisschroeven.
Figuur 2 A LCP superior anterior claviculaplaat; B LCP superior anterior
claviculaplaat voor laterale claviculafracturen
De LCP superior anterior
claviculaplaat. Deze plaat
kent een linker en rechter
variant en is hoekstabiel.
In het laterale deel van de
Figuur 3 VA-LCP anterior claviculaplaat
plaat passen hoekstabiele schroeven
Ø 2,7 mm en in het schachtgedeelte Ø
3,5 mm hoekstabiele of
corticalisschroeven (afbeelding 5↑).
Een alternatief is de LCP superior
claviculaplaat of de VA-LCP anterior
claviculaplaat; deze laatste biedt de
mogelijkheid schroeven in een
variabele hoek te plaatsen (afbeelding
6).
Als er sprake is van een laterale claviculafractuur met een eventuele AC-luxatie, kan
een claviculahoekplaat aangebracht worden
(afbeelding 7). Deze is te verkrijgen in een
linker en rechter variant. Het gehoekte gedeelte
van deze plaat wordt geplaatst onder het
acromion, waarna de plaat wordt gefixeerd aan
de clavicula met Ø 3,5 mm corticalisschroeven,
eventueel gecombineerd met Ø 3,5 mm
hoekstabiele schroeven.
Ook is het mogelijk de fractuur te immobiliseren
met een zuggurtungosteosynthese: twee K-
Figuur 4 LCP claviculahoeplaat
draden gecombineerd met een cerclage. Dit
wordt nog weleens toegepast bij een laterale fractuur van dit bot.
Een laatste variant is om een claviculafractuur te fixeren met een intramedullaire pen; een
voorbeeld is de elastische titaniumpen (TEN, titanium elastic nail).
12.1.2 Scapulafractuur
, Een fractuur van het schouderblad is in de regel het gevolg van een hoogenergetisch trauma, vaak
gecombineerd met bijkomende letsels zoals ribfracturen. Daarnaast kunnen er plexus- en vaatlaesies
optreden als gevolg van deze fractuur.
Een scapulafractuur wordt ingedeeld volgens de classificatie van Ideberg.
De behandeling is conservatief wanneer er sprake is van niet-gedisloceerde fractuurstukken.
Gedisloceerde intraarticulaire glenoïdfracturen worden doorgaans open of artroscopisch
gereponeerd en gefixeerd met schroeven. Dit geldt ook voor gedisloceerde acromion- en/of
processuscoroideusfracturen. Als nabehandeling draagt de patiënt gedurende een aantal weken een
mitella of een collar and cuff en start direct postoperatief met slingeroefeningen.
Er bestaan ook plaatfixatiemethoden voor de scapula:
Figuur 5 scapulaplaten Figuur 6 osteosynthese bij scapulafractuur
12.1.3 Proximale humerusfractuur
De proximale humerusfractuur wordt voornamelijk gezien bij de oudere patiënt; het is zelfs de op
één na meest voorkomende fractuur bij deze groep patiënten. De diagnose wordt met behulp van
een röntgenfoto gesteld, waarna de fractuur geclassificeerd wordt. Dit kan onder andere volgens de
AO-classificatie, die drie typen onderscheidt:
- Type A: extra-articulaire fractuur met één fragment.
- Type B: extra-articulaire fractuur met twee tot drie fragmenten.
- Type C: intra-articulaire fracturen, doorlopend tot net onder de humeruskop.
Een andere indeling is de vierfragmentenclassificatie volgens Neer:
1-part: niet gedisloceerde fracturen.
2-part: fractuur van het collum chirurgicum, het tuberculum majus, of het tuberculum minus
met dislocatie.
3-part: fractuur van het collum chirurgicum met het tuberculum majus of het tuberculum
minus met dislocatie.
4-part: fractuur van het collum chirurgicum, het tuberculum majus, het tuberculum minus en
door het collum anatomicum.
Er zijn twee technieken om een proximale humerusfractuur te fixeren: extramedullair en
intramedullair.
Extramedullaire fixatie geschiedt met een philosplaat (Proximal Humeral Internal Locking System),
een NCB-plaat (Non Contact Bridging), gecanuleerde schroeven, zuggurtungosteosynthese of K-
draden.
Intramedullaire fixatie gebeurt met een EHN (Expert Humeral Nail), een TriGen humeral nail of een
T2 humeral nail.
Traumatologie van extremiteiten en bekken
12 Letsels van schouder en humerus
12.1 Letsels
12.1.1 Claviculafractuur
Een claviculafractuur is een veelvoorkomende botbreuk en is meestal het gevolg van een verkeers- of
een sportongeval. Deze fractuur wordt geclassificeerd in
drie groepen:
- Groep I: middelste een derde deel (komt meeste
voor).
- Groep II: laterale een derde deel.
- Groep III: mediale een derde deel.
Groep 1 = de behandeling is in principe conservatief; rust Figuur 1 claviculafractuur
door middel van het dragen van een mitella of een collar
and cuff. In de mitella moet de patiënt slingeroefeningen uitvoeren ten behoeve van het
glenohumerale gewricht.
,Als osteosynthese wordt doorgaans gekozen voor een plaatosteosynthese. Er zijn diverse
mogelijkheden:
Een kleine
reconstructieplaat met Ø
3,5 mm
corticalisschroeven.
Figuur 2 A LCP superior anterior claviculaplaat; B LCP superior anterior
claviculaplaat voor laterale claviculafracturen
De LCP superior anterior
claviculaplaat. Deze plaat
kent een linker en rechter
variant en is hoekstabiel.
In het laterale deel van de
Figuur 3 VA-LCP anterior claviculaplaat
plaat passen hoekstabiele schroeven
Ø 2,7 mm en in het schachtgedeelte Ø
3,5 mm hoekstabiele of
corticalisschroeven (afbeelding 5↑).
Een alternatief is de LCP superior
claviculaplaat of de VA-LCP anterior
claviculaplaat; deze laatste biedt de
mogelijkheid schroeven in een
variabele hoek te plaatsen (afbeelding
6).
Als er sprake is van een laterale claviculafractuur met een eventuele AC-luxatie, kan
een claviculahoekplaat aangebracht worden
(afbeelding 7). Deze is te verkrijgen in een
linker en rechter variant. Het gehoekte gedeelte
van deze plaat wordt geplaatst onder het
acromion, waarna de plaat wordt gefixeerd aan
de clavicula met Ø 3,5 mm corticalisschroeven,
eventueel gecombineerd met Ø 3,5 mm
hoekstabiele schroeven.
Ook is het mogelijk de fractuur te immobiliseren
met een zuggurtungosteosynthese: twee K-
Figuur 4 LCP claviculahoeplaat
draden gecombineerd met een cerclage. Dit
wordt nog weleens toegepast bij een laterale fractuur van dit bot.
Een laatste variant is om een claviculafractuur te fixeren met een intramedullaire pen; een
voorbeeld is de elastische titaniumpen (TEN, titanium elastic nail).
12.1.2 Scapulafractuur
, Een fractuur van het schouderblad is in de regel het gevolg van een hoogenergetisch trauma, vaak
gecombineerd met bijkomende letsels zoals ribfracturen. Daarnaast kunnen er plexus- en vaatlaesies
optreden als gevolg van deze fractuur.
Een scapulafractuur wordt ingedeeld volgens de classificatie van Ideberg.
De behandeling is conservatief wanneer er sprake is van niet-gedisloceerde fractuurstukken.
Gedisloceerde intraarticulaire glenoïdfracturen worden doorgaans open of artroscopisch
gereponeerd en gefixeerd met schroeven. Dit geldt ook voor gedisloceerde acromion- en/of
processuscoroideusfracturen. Als nabehandeling draagt de patiënt gedurende een aantal weken een
mitella of een collar and cuff en start direct postoperatief met slingeroefeningen.
Er bestaan ook plaatfixatiemethoden voor de scapula:
Figuur 5 scapulaplaten Figuur 6 osteosynthese bij scapulafractuur
12.1.3 Proximale humerusfractuur
De proximale humerusfractuur wordt voornamelijk gezien bij de oudere patiënt; het is zelfs de op
één na meest voorkomende fractuur bij deze groep patiënten. De diagnose wordt met behulp van
een röntgenfoto gesteld, waarna de fractuur geclassificeerd wordt. Dit kan onder andere volgens de
AO-classificatie, die drie typen onderscheidt:
- Type A: extra-articulaire fractuur met één fragment.
- Type B: extra-articulaire fractuur met twee tot drie fragmenten.
- Type C: intra-articulaire fracturen, doorlopend tot net onder de humeruskop.
Een andere indeling is de vierfragmentenclassificatie volgens Neer:
1-part: niet gedisloceerde fracturen.
2-part: fractuur van het collum chirurgicum, het tuberculum majus, of het tuberculum minus
met dislocatie.
3-part: fractuur van het collum chirurgicum met het tuberculum majus of het tuberculum
minus met dislocatie.
4-part: fractuur van het collum chirurgicum, het tuberculum majus, het tuberculum minus en
door het collum anatomicum.
Er zijn twee technieken om een proximale humerusfractuur te fixeren: extramedullair en
intramedullair.
Extramedullaire fixatie geschiedt met een philosplaat (Proximal Humeral Internal Locking System),
een NCB-plaat (Non Contact Bridging), gecanuleerde schroeven, zuggurtungosteosynthese of K-
draden.
Intramedullaire fixatie gebeurt met een EHN (Expert Humeral Nail), een TriGen humeral nail of een
T2 humeral nail.