Boekverslag – Het Dwaallicht – Willem Elsschot
De ik-figuur gaat schuilen in een winkeltje omdat het motregent. Hij is op weg naar
huis. Als de regen ophoudt, gaat hij op weg, maar wordt dan opgehouden door drie
oosterse zeelieden die hem de weg vragen.
Hij probeert het hen zo goed mogelijk uit te leggen. De drie oosterlingen moeten naar
Maria van Dam, Kloosterstraat 15.
De krantenvrouw ziet de ik-figuur al jaren voor de heer Verbruggen aan, terwijl hij
Laarmans heet. De ik-figuur die in de tram is gaan zitten, ziet het drietal uit de
bakkerswinkel komen. Hij noemde één van hen in gedachten Ali. Hij denkt dat deze
drie het adres wel niet zullen vinden en stapt dan uit de tram om hen naar het juiste
adres te brengen.
Het driemanschap komt van een schip waar zij Maria ontmoet hadden en
afgesproken hadden om bij haar thuis op bezoek te komen.
Als zij bij de Kloosterstraat zijn aangekomen, zien zij een winkel vol met vogelkooien.
De ik-figuur en Ali gaan naar binnen terwijl de andere twee voor de etalage blijven
wachten. Daar blijkt de familie Pasmans te wonen die bovendien geen Maria van
Dam kennen.
Ze gaan naar het politiebureau. De ik-figuur gaat naar binnen en de drie oosterlingen
blijven buiten wachten. Er wordt in een register gekeken en daar worden twee Maria
van Dam’s ontdekt. Dan wordt Ali binnengebracht door een agent. De ik-figuur ruimt
het misverstand uit de weg en gaat met Ali naar buiten waarna ze met zijn vieren op
weg gaan.
Ze komen bij het eerste adres aan. Het is een klein vervallen hotel. Ze drinken daar
wat en de ik-figuur vraagt inlichtingen over Maria van Dam. De barman zegt dat hij
nog nooit van haar heeft gehoord. Ze laten de gedachte Maria van Dam te
ontmoeten maar varen en blijven nog wat drinken en praten nog wat. Ze praten over
godsdienst en trouwen.
Na een poosje gaan ze naar buiten. Dan scheiden hun wegen zich. De drie oosterse
zeelieden gaan naar hun schip terug en de ik-figuur gaat naar huis.
De ik-figuur gaat schuilen in een winkeltje omdat het motregent. Hij is op weg naar
huis. Als de regen ophoudt, gaat hij op weg, maar wordt dan opgehouden door drie
oosterse zeelieden die hem de weg vragen.
Hij probeert het hen zo goed mogelijk uit te leggen. De drie oosterlingen moeten naar
Maria van Dam, Kloosterstraat 15.
De krantenvrouw ziet de ik-figuur al jaren voor de heer Verbruggen aan, terwijl hij
Laarmans heet. De ik-figuur die in de tram is gaan zitten, ziet het drietal uit de
bakkerswinkel komen. Hij noemde één van hen in gedachten Ali. Hij denkt dat deze
drie het adres wel niet zullen vinden en stapt dan uit de tram om hen naar het juiste
adres te brengen.
Het driemanschap komt van een schip waar zij Maria ontmoet hadden en
afgesproken hadden om bij haar thuis op bezoek te komen.
Als zij bij de Kloosterstraat zijn aangekomen, zien zij een winkel vol met vogelkooien.
De ik-figuur en Ali gaan naar binnen terwijl de andere twee voor de etalage blijven
wachten. Daar blijkt de familie Pasmans te wonen die bovendien geen Maria van
Dam kennen.
Ze gaan naar het politiebureau. De ik-figuur gaat naar binnen en de drie oosterlingen
blijven buiten wachten. Er wordt in een register gekeken en daar worden twee Maria
van Dam’s ontdekt. Dan wordt Ali binnengebracht door een agent. De ik-figuur ruimt
het misverstand uit de weg en gaat met Ali naar buiten waarna ze met zijn vieren op
weg gaan.
Ze komen bij het eerste adres aan. Het is een klein vervallen hotel. Ze drinken daar
wat en de ik-figuur vraagt inlichtingen over Maria van Dam. De barman zegt dat hij
nog nooit van haar heeft gehoord. Ze laten de gedachte Maria van Dam te
ontmoeten maar varen en blijven nog wat drinken en praten nog wat. Ze praten over
godsdienst en trouwen.
Na een poosje gaan ze naar buiten. Dan scheiden hun wegen zich. De drie oosterse
zeelieden gaan naar hun schip terug en de ik-figuur gaat naar huis.