Sportpsychologie – Hoofdstuk 3: Attributies
3.1. Principes en uitgangspunten van attributietheorieën
Attributies = waaraan worden bepaalde gedragingen en de uitkomsten van die gedragingen
toegeschreven? Het zoeken naar verklaringen voor gedrag van jezelf en dat van anderen en voor
de uitkomsten van dat gedrag.
In het onderzoek naar en de theorievorming over attributies is ruwweg een tweedeling aan te
brengen:
1. Onderzoek dat betrekking heeft op het geven van verklaringen voor het eigen gedrag en dat
van anderen (vb. waarom komt het dat hij zo vaak te laat komt? ➜vragen hebben als
antwoordcategorieën eigenschappen van de persoon en de omgeving of situatie).
2. Onderzoek dat zich richt op de verklaringen die mensen geven voor de uitkomsten van
gedrag in situaties waarin prestaties worden geleverd (vb. hoe komt het dat we deze
wedstrijd hebben verloren?).
In het proces van toeschrijven van oorzaken aan gebeurtenissen doen zich systematische fouten
voor. De drie belangrijkste zijn:
1. De fundamentele attributiefout:
Heider (1958). Mensen zijn intuïtief geneigd om het gedrag van anderen vooral toe te
schrijven aan eigenschappen van de persoon en weinig oog te hebben voor invloeden vanuit
de situatie. ↔ Als de handelende persoon daarentegen zijn eigen gedrag beoordeelt, is hij veel
minder geneigd de invloed van situaties te onderschatten. Het verschil in attributies tussen
handelende persoon en beoordelaar kan gemakkelijk tot misverstanden en conflicten leiden.
2. De self-confirming prophecy:
Verklaringen die iemand geeft voor gedrag en voor uitkomsten van dat gedrag worden sterk
bepaald door opvattingen over de werkelijkheid en over de samenhang tussen
gebeurtenissen (cognitieve schema’s). Die schema’s bepalen wat als oorzaak en wat als
gevolg wordt gezien. Cognitieve schema’s bepalen ook welke informatie aandacht krijgt:
iemand is op zoek naar informatie die zijn opvattingen en overtuigingen bevestigd, niet naar
informatie die daarmee in strijd is. Daarmee bevestigt hij het schema, waardoor het nog
krachtiger wordt.
3. De self-serving bias:
Heeft betrekking op de neiging eigen successen vooral aan persoonlijke factoren toe te
schrijven (ego-enhancing) en eigen falen aan factoren die met de situatie te maken hebben
(ego-protecting). Het is een fout die gunstig is voor het zelfbeeld en eerder positief dan
negatief uitwerkt, vooropgesteld dat de bias geen extreme vormen aanneemt. Zelfvertrouwen
en motivatie zullen versterkt worden als iemand zijn successen vooral aan zichzelf toeschrijft
en mislukkingen aan factoren buiten hem (speelt niet altijd bij iedereen een evengrote rol).
Naast de verklaring in termen van het versterken of beschermen van hun eigen ego, is door
Miller en Ross (1975) op een alternatief gewezen. Mensen zijn erop uit succes te behalen en het
is niet hun bedoeling te falen. Logischerwijs zullen zij daarom succes toeschrijven aan hun eigen
inspanningen en capaciteiten: alles ging immers precies zoals ze zich dat hadden voorgenomen.
Als de zaken anders gaan dan gepland, ligt het voor de hand de oorzaak daarvoor bij externe
factoren te zoeken.
3.1.1. Weiners attributietheorie
In Weiners theorie werden de door Heider (1958) genoemde verklaringen voor het
resultaat van een handeling (inzet, bekwaamheid, geluk en taakmoeilijkheid)
ondergebracht in twee dimensies:
- Intern/extern-dimensie (plaats van de oorzaak):
Heeft betrekking op waar de verantwoordelijkheid wordt gelegd voor het succes of de
1
, mislukking en komt overeen met de tweedeling in interne en externe factoren die Heider
maakte. Bekwaamheid en inspanning zijn oorzaken die bij de persoon zelf liggen
(intern), taakmoeilijkheid en geluk zijn factoren die van buiten komen (extern). Zie
figuur 3.1 op blz. 96.
- Stabiliteitsdimensie:
Heeft te maken met de stabiliteit van de veroorzakende factoren. Bekwaamheid en
moeilijkheidsgraad van de taak veranderen niet gemakkelijk en zijn derhalve stabiele
factoren, inspanning en geluk kunnen een wisselende rol spelen en worden daarom als
variabele oorzaken beschouwd.
Later is door Weiner (1979) nog een derde dimensie (controleerbaarheid) geïntroduceerd.
Deze heeft betrekking op de mate waarin de persoon controle heeft over een oorzakelijke
factor. Deze dimensie ligt dicht aan tegen de dimensie intern/extern. Vaak is het zo dat als
de oorzaak bij een interne factor ligt men het gevoel heeft dat de oorzaak ook
controleerbaar is. Toch is het zinvol om een onderscheid te maken. Bekwaamheid, in de zin
van talent, is een interne oorzaak, maar de handelende persoon heeft er weinig invloed op.
Inspanning, ook intern, is in de regel wel controleerbaar door de persoon.
Kijk nog even naar figuur 3.2 op blz. 97!
Emoties zijn niet alleen gekoppeld aan attributies, maar ook, en misschien wel primair, aan
het resultaat van een actie. Succes en mislukking roepen direct gevoelens van blijdschap of
droefenis op. Pas in tweede instantie, vooral als de uitkomst onverwacht of negatief was,
spelen attributies een rol bij het ontstaan van (nieuwe) emoties.
3.2. Onderzoek naar attributies in de sport geïnspireerd door Weiners theorie
3.2.1. Oorzaken waaraan sportprestaties worden toegeschreven
De 4 klassieke oorzaken waaraan prestaties worden toegeschreven (bekwaamheid,
inspanning, taakmoeilijkheid en geluk) spelen ook een rol bij het geven van verklaringen
voor sportprestaties, maar sporters voeren ook andere verklaringen aan.
Uit het onderzoek van Roberts en Pascuzzi (1979) bleek dat er nog 6 andere factoren waren
waaraan winst en verlies van sportwedstrijden werden toegeschreven: samenwerking in het
team, psychologische motivatie (motivatie, zenuwen), training (tegenstander was
beter/minder goed getraind dan jezelf of het team, tegenstander had meer/minder
ervaring), niet stabiele bekwaamheid (‘vorm van de dag’), coaching en officials
(scheidsrechters en andere officials).
3.2.2. Self-serving bias, ook in de sport
Al met al is er ook in de sport sprake van een self-serving bias, zij het dat die duidelijk is in
de zin van ego-enhancing strategieën (jezelf verantwoordelijk houden voor succes) dan in
de zin van ego-protecting strategieën (mislukking niet bij jezelf zoeken).
De self-serving bias treed ook op bij coaches en toeschouwers als zij verklaringen geven
voor de prestaties van hun eigen team.
Er is een verschil in attributie bij mannen en vrouwen. In verschillende studies bleken
verklaringen die vrouwen gaven voor succes en falen minder positief voor henzelf te zijn
dan die van mannen (vrouwen gebruiken minder ego-enhancing en ego-protecting
strategieën dan mannen en hebben over het algemeen een minder gunstig attributiepatroon
dan mannen).
2
3.1. Principes en uitgangspunten van attributietheorieën
Attributies = waaraan worden bepaalde gedragingen en de uitkomsten van die gedragingen
toegeschreven? Het zoeken naar verklaringen voor gedrag van jezelf en dat van anderen en voor
de uitkomsten van dat gedrag.
In het onderzoek naar en de theorievorming over attributies is ruwweg een tweedeling aan te
brengen:
1. Onderzoek dat betrekking heeft op het geven van verklaringen voor het eigen gedrag en dat
van anderen (vb. waarom komt het dat hij zo vaak te laat komt? ➜vragen hebben als
antwoordcategorieën eigenschappen van de persoon en de omgeving of situatie).
2. Onderzoek dat zich richt op de verklaringen die mensen geven voor de uitkomsten van
gedrag in situaties waarin prestaties worden geleverd (vb. hoe komt het dat we deze
wedstrijd hebben verloren?).
In het proces van toeschrijven van oorzaken aan gebeurtenissen doen zich systematische fouten
voor. De drie belangrijkste zijn:
1. De fundamentele attributiefout:
Heider (1958). Mensen zijn intuïtief geneigd om het gedrag van anderen vooral toe te
schrijven aan eigenschappen van de persoon en weinig oog te hebben voor invloeden vanuit
de situatie. ↔ Als de handelende persoon daarentegen zijn eigen gedrag beoordeelt, is hij veel
minder geneigd de invloed van situaties te onderschatten. Het verschil in attributies tussen
handelende persoon en beoordelaar kan gemakkelijk tot misverstanden en conflicten leiden.
2. De self-confirming prophecy:
Verklaringen die iemand geeft voor gedrag en voor uitkomsten van dat gedrag worden sterk
bepaald door opvattingen over de werkelijkheid en over de samenhang tussen
gebeurtenissen (cognitieve schema’s). Die schema’s bepalen wat als oorzaak en wat als
gevolg wordt gezien. Cognitieve schema’s bepalen ook welke informatie aandacht krijgt:
iemand is op zoek naar informatie die zijn opvattingen en overtuigingen bevestigd, niet naar
informatie die daarmee in strijd is. Daarmee bevestigt hij het schema, waardoor het nog
krachtiger wordt.
3. De self-serving bias:
Heeft betrekking op de neiging eigen successen vooral aan persoonlijke factoren toe te
schrijven (ego-enhancing) en eigen falen aan factoren die met de situatie te maken hebben
(ego-protecting). Het is een fout die gunstig is voor het zelfbeeld en eerder positief dan
negatief uitwerkt, vooropgesteld dat de bias geen extreme vormen aanneemt. Zelfvertrouwen
en motivatie zullen versterkt worden als iemand zijn successen vooral aan zichzelf toeschrijft
en mislukkingen aan factoren buiten hem (speelt niet altijd bij iedereen een evengrote rol).
Naast de verklaring in termen van het versterken of beschermen van hun eigen ego, is door
Miller en Ross (1975) op een alternatief gewezen. Mensen zijn erop uit succes te behalen en het
is niet hun bedoeling te falen. Logischerwijs zullen zij daarom succes toeschrijven aan hun eigen
inspanningen en capaciteiten: alles ging immers precies zoals ze zich dat hadden voorgenomen.
Als de zaken anders gaan dan gepland, ligt het voor de hand de oorzaak daarvoor bij externe
factoren te zoeken.
3.1.1. Weiners attributietheorie
In Weiners theorie werden de door Heider (1958) genoemde verklaringen voor het
resultaat van een handeling (inzet, bekwaamheid, geluk en taakmoeilijkheid)
ondergebracht in twee dimensies:
- Intern/extern-dimensie (plaats van de oorzaak):
Heeft betrekking op waar de verantwoordelijkheid wordt gelegd voor het succes of de
1
, mislukking en komt overeen met de tweedeling in interne en externe factoren die Heider
maakte. Bekwaamheid en inspanning zijn oorzaken die bij de persoon zelf liggen
(intern), taakmoeilijkheid en geluk zijn factoren die van buiten komen (extern). Zie
figuur 3.1 op blz. 96.
- Stabiliteitsdimensie:
Heeft te maken met de stabiliteit van de veroorzakende factoren. Bekwaamheid en
moeilijkheidsgraad van de taak veranderen niet gemakkelijk en zijn derhalve stabiele
factoren, inspanning en geluk kunnen een wisselende rol spelen en worden daarom als
variabele oorzaken beschouwd.
Later is door Weiner (1979) nog een derde dimensie (controleerbaarheid) geïntroduceerd.
Deze heeft betrekking op de mate waarin de persoon controle heeft over een oorzakelijke
factor. Deze dimensie ligt dicht aan tegen de dimensie intern/extern. Vaak is het zo dat als
de oorzaak bij een interne factor ligt men het gevoel heeft dat de oorzaak ook
controleerbaar is. Toch is het zinvol om een onderscheid te maken. Bekwaamheid, in de zin
van talent, is een interne oorzaak, maar de handelende persoon heeft er weinig invloed op.
Inspanning, ook intern, is in de regel wel controleerbaar door de persoon.
Kijk nog even naar figuur 3.2 op blz. 97!
Emoties zijn niet alleen gekoppeld aan attributies, maar ook, en misschien wel primair, aan
het resultaat van een actie. Succes en mislukking roepen direct gevoelens van blijdschap of
droefenis op. Pas in tweede instantie, vooral als de uitkomst onverwacht of negatief was,
spelen attributies een rol bij het ontstaan van (nieuwe) emoties.
3.2. Onderzoek naar attributies in de sport geïnspireerd door Weiners theorie
3.2.1. Oorzaken waaraan sportprestaties worden toegeschreven
De 4 klassieke oorzaken waaraan prestaties worden toegeschreven (bekwaamheid,
inspanning, taakmoeilijkheid en geluk) spelen ook een rol bij het geven van verklaringen
voor sportprestaties, maar sporters voeren ook andere verklaringen aan.
Uit het onderzoek van Roberts en Pascuzzi (1979) bleek dat er nog 6 andere factoren waren
waaraan winst en verlies van sportwedstrijden werden toegeschreven: samenwerking in het
team, psychologische motivatie (motivatie, zenuwen), training (tegenstander was
beter/minder goed getraind dan jezelf of het team, tegenstander had meer/minder
ervaring), niet stabiele bekwaamheid (‘vorm van de dag’), coaching en officials
(scheidsrechters en andere officials).
3.2.2. Self-serving bias, ook in de sport
Al met al is er ook in de sport sprake van een self-serving bias, zij het dat die duidelijk is in
de zin van ego-enhancing strategieën (jezelf verantwoordelijk houden voor succes) dan in
de zin van ego-protecting strategieën (mislukking niet bij jezelf zoeken).
De self-serving bias treed ook op bij coaches en toeschouwers als zij verklaringen geven
voor de prestaties van hun eigen team.
Er is een verschil in attributie bij mannen en vrouwen. In verschillende studies bleken
verklaringen die vrouwen gaven voor succes en falen minder positief voor henzelf te zijn
dan die van mannen (vrouwen gebruiken minder ego-enhancing en ego-protecting
strategieën dan mannen en hebben over het algemeen een minder gunstig attributiepatroon
dan mannen).
2