Samenvatting MK- OBS
3
ZORG VERLENEN AAN EEN BARENDE MET EEN LAAG- EN
MIDDEN COMPLEXE ZORGVRAAG
JGL - AMSTEL ACADEMIE
,Fysiologie van de baring
Het benige baringskanaal
Aan het baringkanaal kan een benig deel en een week deel worden onderscheiden. Het
benig bekken (pelvis) omringt het weke baringskanaal, het totale wordt het ‘kleine bekken’
genoemd.
Benig bekken -> 2 heupbeenderen (ossa caxae), ontstaan door een vergroeiing van
het os illium (darmbeen), het os ischii (zitbeen) en het os pubis (schaambeen)
o Tussen de heupbeenderen aan de kant van de rug zit het os sacrum
(heiligbeen), en hieronder hangt het os coccygis (staartbeen)
o Aan de voorzijde tussen de twee schaambeenderen zit de symfyse
(schaambeen)
o Het laatste stukje van het zitbeen heet de tuber ischiadicum (zitbeenknobbel).
Aan de binnenkant van het zitbeen zit een doornuitsteeksel
o Vlak boven het sacrum maakt de wervelkolom een knik waardoor de eerste
sacrale wervel naar voren uitsteekt (het promontorium)
Het kleine bekken wordt verdeeld in de bekkeningang, de bekkenuitgang en de
bekkenholte. De bekkenholte ligt tussen de bekkeningang en de bekkenuitgang.
o De bekkeningang wijst in dwars-ovale richting
o De bekkenholte is rond van vorm
o De bekkenuitgang wijst ovaal in de lengterichting
Het weke baringskanaal
= de tunnel waardoor het kind wordt uitgedreven. Ligt deels in het kleine bekken en vormt
deels het verlengstuk van het benige baringskanaal. Het baringskanaal maakt een sterke
buiging naar voren waardoor de bekkeningang en de bekkenuitgang een hoek van 90
graden met elkaar maken.
Bestaat uit de volgende weke delen:
De cervix (dat zich heeft gevormd tot het onderste uterus segment)
De vagina en de vulva
De bekkenbodem
De 4 vlakken van Hodge
H1 -> Bovenrand van de symfyse en de bekkeningang
H2 -> Evenwijdig aan H1, loopt tot onderrand van de symfyse
H3 -> Vlak voor de spinae ischiadicae (nauwste deel van het
bekken). Als het hoofd hierlangs is weet je bijna zeker
dat een vaginale baring mogelijk is
H4 -> Bekkenbodem, bij het spreiden van de labia zie je het
achterhoofd van het kind -> kind wordt bijna geboren
1
,Aard van het voorliggende deel
Hoofdligging (gewenste ligging), stuitligging of dwarsligging
Stuitligging:
Volkomen stuitligging -> kleermakerszit
Voetligging -> voeten naar beneden -> complex!
Half-onvolkomen stuitligging -> 1 voet omhoog en
1 voet omlaag
Onvolkomen stuitligging -> billen naar beneden, voeten voor gezicht
Stand van het voorliggende deel
Aan de hand van de wijspunten van de kleine fontanel en de pijlnaad wordt gevoeld hoe het
hoofd staat.
Achterhoofdsligging = meest gunstig
Achterhoofdsligging met achterhoofd linksvoor (AALV) -> 60%
Achterhoofdsligging met achterhoofd rechtsachter (AARA) -> 30% -> vroeg persdrang
Achterhoofdsligging met achterhoofd rechtsvoor (AARV)-> 7%
Achterhoofdsligging met achterhoofd linksachter (AALA)-> 3%
Een kind in AAA-ligging geeft vaak aanleiding tot vroege reflectoire persdrang zonder
volledige ontsluiting -> meepersen zorgt dan voor een oedemateuze rand en dus vertraging
van de bevalling. Ook meer kans op cervix ruptuur bij persen zonder VO.
Achterhoofd (kleine fontanel) draait naar achteren
Laat flexie moment bij symfyse
Vaker langdurige baring
Vaker deceleraties in FHR
Vaker vacuümextractie
Kruinligging
Tussenstand tussen flexie en deflexie
Grote fontanel in bekkenas
Grotere diameter passeert bekkeningang
Achterhoofd naar achter, neusrug voor
Kin ligt niet goed op de borst, maar is geen probleem voor vaginale baring
Aangezichtsligging
Meest uitgesproken deflexie
Aangezicht voor, aanwijspunt kin
Soms reden voor deflexie (struma, omstrengelingen)
VT: voor: kin + mond, achter: neusrug + oogkassen
Zwelling gelaat (trompetmond!)
Onderscheid mond (zuigen!) vs. anus
Hals draait om symfyse
Vaker perineum ruptuur
2
, Wandbeenligging
Extreem asynclitisme -> kind ligt schuin (pijlnaad ligt niet
centraal in het bekken)
o Voorste wandbeen is dieper ingedaald (asynclitisme
anterior) dan achterste wandbeen (asynclitisme
posterior) of andersom
Voorhoofdligging
Matige deflexieligging, voorhoofdje komt eerst
Grootste diameter probeert te passeren -> stagneert vaak hogerop al en komt
meestal niet voorbij H2 bij een a term kind
VT: voor: oogkasranden + neuswortel, achter: grote fontanel
Baringsonmogelijkheid, indien geen deflexie tot aangezichtsligging of (zeldzaam)
flexie tot kruinligging
Beleid: sectio caesarea
De spildraai
Onder een ‘normale baring’ wordt de baring in de achterhoofdsligging met het achterhoofd
voor (AAV) verstaan. Tijdens de baring maakt het hoofd een aantal draaiingen die samen de
spildraai worden genoemd.
In de gewone achterhoofdsligging maakt het hoofd drie draaiingen:
Eerst de draaiing om de sagittale as: de pijlnaad draait om de bekkenas tijdens de
indaling
Als tweede de draaiing om de frontale as: het kind buigt tijdens de indaling de kin
naar de borst
Als derde de spildraai: dit is de draaiing van het hoofd om de lengteas, waarbij het
hoofd wordt gedwongen van de dwarse stand die het aannam in de bekkeningang,
3