Hoorcollege 1
Empirisch: Gebaseerd op systematische waarnemingen.
Controleerbaar: Wetenschappers controleren elkaar onderling in de kwaliteit van het
onderzoek. Ook wel bekend als peer review.
Probabilistisch: Onderzoek heeft altijd een kleine kans dat wat wij onderzoeken niet correct
is. Onderzoek is gebaseerd op kansen.
Deterministisch: Als ik dit doe (X), gebeurt er dat (Y).
Theorie: Een theorie is een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in
onderlinge samenhang worden beschreven. In de wetenschap is een theorie een getoetst
model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid.
Falsifieerbaar: Een theorie moet weerlegd (onderuitgehaald) kunnen worden aan de hand
van verzamelde gegevens.
Spaarzaam (parsimonious): Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze
complexer te maken. Zo simpel mogelijk houden (geen zijweggetjes).
Fundamenteel (basic): Kennisvergaring, op zoek naar nieuwe kennis/informatie.
Toegepast (applied): Evalueren van kennis, testen of iets in de praktijk werkt.
Kwalitatief: Alles wat je kunt observeren of bevragen (geen nummers).
Kwantitatief: Cijfermatige data, alles wat je in nummers kan uitdrukken.
Sociale fenomenen: Alle gedragingen, acties of gebeurtenissen die plaatsvinden vanwege
sociale invloed.
Respondent: Participanten, deelnemers van het onderzoek (proefpersonen)
Holistische benadering: Vanuit alle mogelijke invalshoeken, vanuit de hele context.
Inductie: Van het specifieke naar het algemene gaan. Sterk geassocieerd met kwalitatief
onderzoek.
Hoorcollege 2
SPI(C)E: Setting, Perspective/Population, Interest, (Comparison), Evaluation.
Kwalitatief interview: Inzicht verkrijgen in onderwerpen waar nog weinig kennis over is door
middel van een interview.
Focusgroep: Er is sprake van een interview met meer dan één persoon waarin interactie
tussen de participanten belangrijk is.
Informant: Geïnterviewde met veel kennis op een specifiek vlak (expert)
Respondent: Geïnterviewde, algemene term voor deelnemer aan onderzoek
Moderator: Persoon die zorgt dat iedereen zijn mening kan delen in een gesprek. Zorgt
ervoor dat mensen interacteren (en zo alle informatie krijgt). Interviewer in een focusgroep.
Anonimiteit: De mogelijkheid om anoniem iets te doen (bijv. je mening delen).
Vertrouwelijkheid: Hoe vertrouwelijk iets of iemand is.
Populatie: Alle mensen die in de doelgroep vallen waarin jij als onderzoeker in
geïnteresseerd bent.
Steekproef: Een subgroep uit de populatie waaruit de data wordt verzameld.
Doelgerichte steekproef (purposive sample): De onderzoeker gaat op zoek naar
participanten die voldoen aan hele specifieke voorwaarden.
Gemaksteekproef (Convenience sample): De onderzoeker gebruikt participanten die
eenvoudig te bereiken zijn.
Quota steekproef: Een gemaksteekproef met een voorwaarde voor aantallen binnen
groepen.
Sneeuwbalsteekproef: Een vorm van doelgerichte steekproef waar de onderzoeker de
deelnemers vraagt één of meer anderen aan te bevelen.
Homogeen: Mensen met dezelfde kenmerken (bijv. zelfde achtergrond).
Heterogeen: Mensen met andere, verschillende kenmerken.
Verstandhouding (rapport): Verhouding tussen mensen.
, KOM begrippenlijst
Transcript: Uitgetypt gesprek.
Field notes: aantekeningen die je kunnen helpen bij het analyseren van de data en het
interpreteren van de gezegde woorden.
Analyseren: het grondig onderzoeken en het ontleden van iets.
Observatie: Waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen en interacties.
Participerend: Onderzoeker is aanwezig en draait mee met de observant.
Niet-participerend: De onderzoeker houdt zich erbuiten, kijkt van een afstand.
Verhuld: De mensen die geobserveerd worden weten dat.
Onverhuld: De mensen die geobserveerd worden weten het niet.
Systematisch: De fenomenen waarnaar gekeken wordt zijn van tevoren vastgelegd
Niet-systematisch: De fenomenen waarnaar gekeken wordt zijn niet van tevoren
vastgelegd.
Site: De plek waar het observatieonderzoek wordt uitgevoerd.
Gatekeeper: Iemand die toegang kan geven voor de plek van het onderzoek, vaak een
leidinggevende.
Key informant: Iemand die jij kent die toegang kan verschaffen tot de gatekeeper.
Reactiviteit: De respons (gesprek) van de participanten worden beïnvloed door de
aanwezigheid van de onderzoeker/interviewer.
Hawthorne effect: Mensen gaan zich anders gedragen als ze ervan bewust zijn dat ze
onderzocht worden.
Going native: Je kan geen buitenstaande rol meer aannemen, je hebt geen neutraal
standpunt.
Secundaire data: Data wat bij een ander onderzoek is gevonden.
Grasple (K2)
Subjecten: Mensen die meedoen aan een onderzoek.
Aselecte steekproef: De subjecten worden geheel willekeurig (op toevalsbasis) uit de
populatie getrokken.
Selecte steekproef: Er is geen sprake van willekeur of toevalsbasis; óf de onderzoekers óf
de subjecten maken deel uit van het selectieproces.
Sequentiële steekproef: De criteria waaraan respondenten moeten voldoen worden tijdens
het onderzoek aangepast. In het begin mag iedereen uit de doelpopulatie in de steekproef
worden opgenomen, later worden respondenten met specifieke kenmerken gezocht.
Hoorcollege 3
Triangulatie: Het combineren van verschillende datamethodes of gebruik maken van
verschillende onderzoekers voor één onderzoek.
Betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid (fidelity en responsibility): Het tot stand brengen
van een vertrouwensrelatie tussen onderzoeker en deelnemer, accepteren om professioneel
te gedragen.
Integriteit (integrity): Het ernaar streven om nauwkeurigheid, waarheidsgetrouw en eerlijk
te zijn in rol van onderzoeker, docent, of beoefenaar van beroep (bijv. arts, psycholoog, etc.).
Informed consent: Brief wat je vooraf deelt met deelnemers, waarin staat wat het
onderzoek is en hoe er met de gegevens wordt omgegaan.
Inductie: Van het specifieke naar het algemene gaan.
Datamanagement (plan): Vooraf bedenken hoe men data gaat verzamelen, hoe het
verwerkt wordt en wie toegang ertoe krijgt.
Transparantie: Dat je open en eerlijk bent over je gedachten en gevoelens, zonder iets
achter te houden.
Controleerbaarheid: De mate waarin de juistheid en volledigheid van de informatie kunnen
worden gecontroleerd.